Sura, Verse

1   7, 116|         Werpt gij." En toen zij wierpen, betoverden zij de ogen
2  10, 81 |                 81. En toen zij wierpen zeide Mozes: "Wat gij hebt
3  12, 100|       ouders op de troon en zij wierpen zich voor hem neder. En
4  20, 87 | sieraden van het volk, derhalve wierpen wij deze weg, en dat heeft
5  26, 46 |                      46. Daarop wierpen de tovenaars zich op de
6  28, 40 |      Wij hem en zijn scharen en wierpen hen midden in de zee. Zie
7  37, 145|                        145. Wij wierpen hem op een kaal strand terwijl
8  51, 40 |      Wij hem en zijn scharen en wierpen hen in de zee, waardoor
9 105, 4  |                           4. En wierpen deze geen klompen klei? ~