Sura, Verse
1 2, 30 | toen uw Heer tot de engelen zeide: "Ik wil een stedehouder
2 2, 31 | namen voor de engelen en zeide: "Noemt Mij hun namen, indien
3 2, 33 | 33. Hij zeide: "O, Adam, zeg hun de namen
4 2, 33 | hij de namen had genoemd, zeide Hij: "Zeide Ik u niet: Waarlijk
5 2, 33 | had genoemd, zeide Hij: "Zeide Ik u niet: Waarlijk Ik ken
6 2, 54 | toen Mozes tot zijn volk zeide: "O mijn volk, gij hebt
7 2, 61 | voor ons voortbrenge," zeide Hij: "Zoudt gij hetgeen
8 2, 67 | toen Mozes tot zijn volk zeide: "Waarlijk, Allah gebiedt
9 2, 67 | gij de spot met ons?" Hij zeide: "Ik zoek toevlucht bij
10 2, 124| en Abraham deze vervulde, zeide Hij: "Ik zal u tot leider
11 2, 124| mijn nakomelingen?" Hij zeide: "Mijn verbond betreft de
12 2, 126| de laatste dag geloven", zeide Hij: "Ik zal voor een korte
13 2, 131| Toen zijn Heer tot hem zeide: "Onderwerp U", zeide hij: "
14 2, 131| hem zeide: "Onderwerp U", zeide hij: "Ik heb mij aan de
15 2, 133| kwam en hij tot zijn zonen zeide: "Wat zult gij na mij aanbidden?"
16 2, 243| waren er duizenden. Allah zeide tot hen: "Sterft" en dan
17 2, 246| Allah kunnen strijden." Hij zeide: "Is het niet waarschijnlijk,
18 2, 247| 247. En hun profeet zeide tot hen: "Waarlijk, Allah
19 2, 247| rijkdommen is gegeven?" Hij zeide: "Voorzeker, Allah heeft
20 2, 248| 248. En hun profeet zeide tot hen: "Het teken van
21 2, 249| strijdkrachten uitrukte, zeide hij: "Voorzeker, Allah zal
22 2, 258| had gegeven? Toen Abraham zeide: "Mijn Heer is Hij, die
23 2, 258| geeft en doet sterven", zeide hij: "Ik geef leven en doe
24 2, 258| en doe sterven." Abraham zeide: "Nu, Allah doet de zon
25 2, 259| daarna wekte Hij hem op en zeide: "Hoelang zijt gij hier
26 2, 259| van een dag gebleven." Hij zeide: "Neen, gij zijt honderd
27 2, 259| toen hem dit duidelijk werd zeide hij: "Ik weet, dat Allah
28 2, 260| 260. En toen Abraham zeide: "Mijn Heer, toon mij, hoe
29 2, 260| doden tot leven opwekt." Hij zeide: "Gelooft gij dan niet?"
30 2, 260| Gelooft gij dan niet?" Hij zeide: "Ja, maar opdat mijn hart
31 3, 35 | Toen de vrouw van Imraan zeide: "Ik draag aan U op wat
32 3, 36 | zij er van verlost was, zeide zij: "Mijn Heer, ik ben
33 3, 37 | hij voedsel bij haar. Hij zeide: "O, Maria, waar hebt gij
34 3, 40 | 40. Hij zeide: "Heer, hoe zal er een zoon
35 3, 41 | 41. Hij zeide: "Heer, geef mij een teken."
36 3, 47 | 47. Zij zeide: "Heer, hoe zal ik een zoon
37 3, 47 | mij heeft benaderd?" Hij zeide: "Zo schept Allah, wat Hij
38 3, 52 | Israëlieten) ongeloof bemerkte, zeide hij: "Wie zullen mijn helpers
39 3, 55 | 55. Toen Allah zeide: "O, Jezus, ik zal u doen
40 3, 59 | schiep hem uit stof en zeide: "Wees" en hij werd. ~
41 3, 81 | profeten een verbond sloot, zeide Hij: "Voorwaar, Ik heb u
42 3, 81 | zult gij helpen." En Hij zeide: "Hebt gij bekrachtigd en
43 3, 81 | Wij bekrachtigen het." Hij zeide: "Getuigt dan en Ik ben
44 3, 187| die het Boek gegeven was, zeide Hij: "Gij zult dit aan de
45 4, 118| vervloekt. En hij (Satan) zeide: "Ik zal voorzeker een bepaald
46 5, 12 | uit hun midden. En Allah zeide: "Voorzeker, Ik ben met
47 5, 20 | toen Mozes tot zijn volk zeide: "O, mijn volk, herinner
48 5, 25 | 25. Hij zeide: "Mijn Heer, ik heb macht
49 5, 26 | 26. Allah zeide: "Voorzeker, dat (land)
50 5, 27 | niet. De laatstgenoemde zeide: "Ik zal u zeker doden." -
51 5, 27 | zeker doden." - De eerste zeide: "Allah neemt alleen iets
52 5, 31 | broeder te verbergen. Hij zeide: "Ware ik maar de raaf gelijk,
53 5, 72 | terwijl de Messias zelf zeide: "O, kinderen Israëls, aanbidt
54 5, 114| Jezus, de zoon van Maria, zeide: "O Allah, onze Heer, zend
55 5, 115| 115. Allah zeide: "Waarlijk, Ik zal haar (
56 5, 117| 117. Ik zeide niets tot hen, dan hetgeen
57 6, 74 | Abraham tot zijn vader Azar zeide: "Neemt gij afgoden tot
58 6, 76 | kwam, zag hij een ster. Hij zeide: "Dit is mijn Heer." Maar
59 6, 76 | Maar toen zij onderging, zeide hij: "Ik heb de dingen,
60 6, 77 | hij de maan zag glanzen, zeide hij: "Dit is mijn Heer."
61 6, 77 | Maar toen zij onderging zeide hij: "Had mijn Heer mij
62 6, 78 | toen hij de zon zag stralen zeide hij: "Dit is mijn Heer.
63 6, 78 | Maar toen zij onderging, zeide hij: "O, mijn volk, ik heb
64 6, 80 | redetwistte met hem. Hij zeide: "Redetwist gij met mij
65 7, 12 | 12. (Allah) zeide: "Wat belette u, u te onderwerpen,
66 7, 13 | 13. (Allah) zeide: "Verwijder u van hier -
67 7, 14 | 14. Hij zeide: "Geef mij uitstel tot aan
68 7, 15 | 15. (Allah) zeide: "U is uitstel verleend." ~
69 7, 18 | 18. (Allah) zeide: "Ga heen, veracht en verworpen.
70 7, 20 | voor hen verborgen was, en zeide: "Uw Heer heeft u deze boom
71 7, 22 | En hun Heer riep hen en zeide: "Verbood Ik u die boom
72 7, 22 | Verbood Ik u die boom niet en zeide Ik niet tot u: 'Voorwaar,
73 7, 24 | 24. Hij zeide: "Gaat heen, sommigen uwer
74 7, 25 | 25. Hij zeide: "Gij zult daarop leven
75 7, 59 | Noach tot zijn volk en hij zeide: "O, mijn volk, aanbidt
76 7, 61 | 61. Hij zeide: "O, mijn volk, er is in
77 7, 65 | Wij) hun broeder Hoed. Hij zeide: "O mijn volk, aanbidt Allah,
78 7, 73 | hun broeder Salih. Hij zeide: "O mijn volk, aanbidt Allah;
79 7, 79 | Salih zich van hen af en zeide: "O, mijn volk, ik bracht
80 7, 80 | toen hij tot zijn volk zeide: "Pleegt gij een gruweldaad
81 7, 85 | hun broeder Shoaib. Hij zeide: "O, mijn volk, aanbidt
82 7, 88 | godsdienst terugkeert." Hij zeide: "Zelfs al zijn wij er afkerig
83 7, 93 | wendde hij zich van hen af en zeide: "O mijn volk, ik heb u
84 7, 104| 104. En Mozes zeide: "O, Pharao, ik ben waarlijk
85 7, 123| 123. Pharao zeide: "Hebt gij vóór ik het u
86 7, 128| 128. Mozes zeide tot zijn volk: "Zoekt de
87 7, 129| zijt gekomen." Hij (Mozes) zeide: "Waarschijnlijk gaat uw
88 7, 140| 140. Hij zeide (verder): "Zal ik u een
89 7, 142| nachten aangevuld. En Mozes zeide tot zijn broeder Aäron: "
90 7, 143| zijn Heer tot hem sprak, zeide hij: "Mijn Heer, toon U
91 7, 143| toen hij tot zichzelf kwam, zeide hij: "Heilig zijt Gij, ik
92 7, 144| 144. Allah zeide: "O, Mozes, Ik heb u door
93 7, 150| tot zijn volk terugkeerde, zeide hij: "Hetgeen gij in mijn
94 7, 150| naar zich toe. Hij (Aäron) zeide: "Zoon van mijn moeder,
95 7, 151| 151. Hij (Mozes) zeide: "Mijn Heer, vergeef mij
96 7, 155| aardbeving hen achterhaalde, zeide hj: "Mijn Heer, als het
97 7, 164| Toen een gedeelte hunner zeide: "Waarom predikt gij tot
98 8, 48 | daden schoon schijnen en zeide: "Niemand onder de mensen
99 8, 48 | kwamen, wendde hij zich af en zeide: "Voorzeker, ik heb niets
100 9, 40 | en hij tot zijn metgezel zeide: "Treur niet, want Allah
101 10, 71 | toen hij tot zijn volk zeide: "O, mijn volk, als mijn
102 10, 77 | 77. Mozes zeide: "Zegt gij dit van de waarheid
103 10, 79 | 79. En Pharao zeide: "Brengt mij elke bedreven
104 10, 80 | toen de tovenaars kwamen, zeide Mozes tot hen: "Werpt hetgeen
105 10, 81 | 81. En toen zij wierpen zeide Mozes: "Wat gij hebt gebracht
106 10, 84 | 84. En Mozes zeide: "O mijn volk, indien gij
107 10, 88 | 88. En Mozes zeide: "Onze Heer, Gij hebt Pharao
108 10, 89 | 89. Allah zeide: "Uw gebed is aanvaard.
109 10, 90 | toen hij bijna verdronk, zeide: "Ik geloof dat er geen
110 11, 28 | 28. Hij (Noach) zeide: "O, mijn volk, zeg mij,
111 11, 33 | 33. Hij zeide: "Alleen Allah zal deze
112 11, 38 | bespotten zij hem. Hij zeide: "Als gij ons bespot, zullen
113 11, 41 | 41. En hij (Noach) zeide: "Scheept u in. In naam
114 11, 45 | Noach riep zijn Heer aan en zeide: "Mijn Heer, mijn zoon is
115 11, 46 | 46. Hij (God) zeide: "O, Noach, hij behoort
116 11, 47 | 47. Hij zeide: "Mijn Heer, ik zoek mijn
117 11, 50 | 50. En tot de Aad zeide hun broeder Hoed: "O, mijn
118 11, 61 | 61. En tot de Samoed zeide hun broeder Salih: "O, mijn
119 11, 63 | 63. Hij zeide: "O, mijn volk, zeg mij,
120 11, 65 | zij verlamden haar; toen zeide hij (Salih): "Vermaakt u
121 11, 72 | 72. Zij zeide: "O wonder! Zal ik een kind
122 11, 77 | zich bezwaard om hen en zeide: "Dit is een moeilijke dag." ~
123 11, 78 | kwaad te doen. Hij (Lot) zeide: "O, mijn volk, dit zijn
124 11, 80 | 80. Hij zeide: "Ach, had ik slechts de
125 11, 84 | 84. En tot Midian zeide hun broeder Shoaib: "O mijn
126 11, 88 | 88. Hij zeide: "O mijn volk, wat meent
127 11, 92 | 92. Hij zeide: "O, mijn volk, is mijn
128 12, 4 | Toen Jozef tot zijn vader zeide: "O mijn vader, (in mijn
129 12, 5 | 5. Hij zeide: "O, mijn zoon, verhaal
130 12, 10 | 10. Eén hunner zeide: "Doodt Jozef niet, maar
131 12, 13 | 13. Hij zeide: "Het verdriet mij, dat
132 12, 18 | van hem was. Hij (Jacob) zeide: "Neen, gij hebt de zaak
133 12, 19 | nederliet. "O, goed nieuws," zeide hij. "Hier is een jongeling."
134 12, 21 | Egyptenaar, die hem kocht, zeide tot zijn vrouw: "Maak zijn
135 12, 23 | Zij grendelde de deuren en zeide: "Kom nu." Hij antwoordde: "
136 12, 25 | echtgenoot aan de deur. Zij zeide: "Wat zal de straf zijn
137 12, 26 | 26. Hij (Jozef) zeide: "Zij is het die mij tegen
138 12, 28 | achteren was gescheurd, zeide hij: "Dit is zeker een list
139 12, 31 | en gaf ieder een mes en zeide dan (tot Jozef): "Ga naar
140 12, 32 | 32. Zij zeide: "Dit is hij nu over wie
141 12, 33 | 33. Hij (Jozef) zeide: "O mijn Heer, ik zou de
142 12, 36 | gevangenis binnen. Een hunner zeide: "Ik zag mij wijn persen."
143 12, 36 | wijn persen." En de andere zeide: "Ik zag mij in een droom
144 12, 42 | 42. En hij zeide tot degene van hen, van
145 12, 43 | En de koring (van Egypte) zeide: "Ik zag zeven vette koeien,
146 12, 45 | na enige tijd Jozef, en zeide toen: "Ik zal u de verklaring
147 12, 50 | 50. En de koning zeide: "Brengt hem tot mij." Maar
148 12, 50 | boodschapper tot hem (Jozef) kwam, zeide hij: "Ga terug naar uw heer
149 12, 51 | 51. Hij, (de koning) zeide tot de vrouwen: "Wat was
150 12, 51 | De vrouw van de Aziez zeide: "Nu is de waarheid aan
151 12, 54 | 54. En de koning zeide: "Brengt hem bij mij, ik
152 12, 54 | hem (Jozef) had gesproken, zeide hij: "Gij zijt van deze
153 12, 59 | levensmiddelen had voorzien, zeide hij: "Brengt mij uw broeder
154 12, 62 | 62. En hij (Jozef) zeide tot zijn dienaren: "Stopt
155 12, 66 | 66. Hij (Jacob) zeide: "Ik zal hem niet met u
156 12, 66 | belofte hadden afgelegd, zeide hij: "Allah waakt over hetgeen
157 12, 67 | 67. En hij zeide: "O mijn zonen, gaat niet
158 12, 69 | broeder bij zich. En hij zeide: "Ik ben uw broeder, treur
159 12, 77 | onthulde het hun niet. Hij zeide: "Gij verkeert in een slechte
160 12, 79 | 79. Hij (Jozef) zeide: "Allah verhoede, dat wij
161 12, 80 | beraadslagen. De oudste zeide: "Weet gij niet, dat uw
162 12, 83 | 83. Hij (hun vader) zeide: "Neen, uw ziel heeft een
163 12, 84 | wendde zich van hen af en zeide: "O ik heb verdriet over
164 12, 89 | 89. Hij zeide: "Weet gij wat gij Jozef
165 12, 90 | Zijt gij dan Jozef?" Hij zeide: "Ik ben Jozef en dit is
166 12, 92 | 92. Hij (Jozef) zeide: "Heden zij er geen verwijt
167 12, 94 | karavaan (uit Egypte) vertrok, zeide hun vader: "Ik bemerk voorzeker
168 12, 98 | 98. Hij (Jacob) zeide: "Ik zal mijn Heer om vergiffenis
169 12, 99 | zijn ouders bij zich en zeide: "Komt zoals het Allah behaagt
170 12, 100| zich voor hem neder. En hij zeide: "O mijn vader, dit is de
171 14, 6 | toen Mozes tot zijn volk zeide: "Gedenk Allah's gunst aan
172 14, 8 | 8. En Mozes zeide: "Als gij ondankbaar zijt,
173 14, 35 | 35. En toen Abraham zeide: "Mijn Heer maak deze stad (
174 15, 28 | Toen uw Heer tot de engelen zeide: "Ik ga de mens uit droge,
175 15, 32 | 32. Hij zeide: "O Iblies, wat hapert u
176 15, 34 | 34. God zeide: "Ga dan heen, gij zijt
177 15, 36 | 36. Hij zeide: "Mijn Heer, schenk mij
178 15, 37 | 37. God zeide: "U wordt uitstel verleend."
179 15, 41 | 41. God zeide: "Dit is een pad, rechtstreeks
180 15, 54 | 54. Hij zeide: "Geeft gij mij blijde tijding
181 15, 56 | 56. Hij zeide: "Wie kunnen aan de genade
182 15, 57 | 57. Hij zeide: "Wat is uw taak, o gij
183 15, 62 | 62. Zeide hij: "Voorwaar, gij zijt
184 15, 68 | 68. Hij zeide: "Dit zijn mijn gasten maakt
185 15, 71 | 71. Hij zeide: "Dit zijn mijn dochters
186 17, 61 | eer, behalve Iblies. Hij zeide: "Moet ik mij ter aarde
187 17, 62 | 62. En hij zeide: "Hebt Gij hem boven mij
188 17, 63 | 63. Hij zeide: "Ga heen! en wie onder
189 17, 101| Toen hij tot hen kwam, zeide Pharao tot hem: "Ik geloof,
190 17, 102| 102. Hij zeide: "Voorzeker gij weet dat
191 18, 19 | ondervragen. Een van hen zeide: "Hoelang hebt gij hier
192 18, 34 | En hij had overvloed,en zeide tijdens een gesprek tot
193 18, 35 | tegenover zichzelf. Hij zeide: "Ik denk niet, dat dit
194 18, 37 | Zijn gezel redetwistte en zeide: "Gelooft gij niet in Hem,
195 18, 42 | eveneens was neergestort en hij zeide: "Had ik maar niemand met
196 18, 60 | gedenk de tijd) toen Mozes zeide tot zijn dienaar: "Ik zal
197 18, 62 | toen zij verder gingen, zeide hij tot zijn dienaar: "Breng
198 18, 64 | 64. Hij zeide: "Dat is waarnaar wij hebben
199 18, 66 | 66. Mozes zeide tot hem: "Mag ik u volgen
200 18, 69 | 69. Hij zeide: "Indien het Gode behaagt,
201 18, 70 | 70. Hij zeide: "Welaan dan, indien gij
202 18, 73 | 73. Mozes zeide: "Maak mij geen verwijt
203 18, 74 | hij deze doodsloeg. Mozes zeide: "Hebt gij een onschuldige
204 18, 76 | 76. Mozes zeide: "Indien ik u wederom iets
205 18, 77 | hij herstelde deze. Mozes zeide: "Indien gij wildet, hadt
206 18, 78 | 78. Hij zeide: "Dit is de scheiding tussen
207 18, 87 | 87. Hij zeide: "Wat betreft degene die
208 18, 96 | rotsen had opgevuld; toen zeide hij: "Blaast." totdat (het
209 18, 96 | ijzer) wit gloeiend werd, nu zeide hij: "Brengt mij gesmolten
210 18, 98 | 98. Hij zeide: "Dit is een genade van
211 19, 4 | 4. Zeide hij: "Mijn Heer, het gebeente
212 19, 8 | 8. Hij zeide: "Mijn Heer, hoe kan mij
213 19, 9 | 9. Hij zeide: "Het zij zo, Uw Heer zegt: '
214 19, 10 | 10. Hij zeide: "Mijn Heer, geef mij een
215 19, 18 | 18. Zij zeide: "Ik neem mijn toevlucht
216 19, 20 | 20. Zij zeide: "Hoe kan ik een zoon ontvangen
217 19, 21 | 21. Hij zeide: "Het is zo naar uw Heer
218 19, 23 | voet van een palmboom. Zij zeide: "O, liever zou ik vóór
219 19, 27 | kind tot haar volk. Dit zeide: "O Maria, gij hebt iets
220 19, 30 | 30. Hij (Jezus) zeide: "Ik ben een dienaar van
221 19, 42 | Toen hij tot zijn vader zeide: "O mijn vader, waarom aanbidt
222 19, 47 | 47. Abraham zeide: "Vrede zij met u. Ik zal
223 20, 10 | Toen hij een vuur zag, zeide hij tot de zijnen: "Blijft
224 20, 19 | 19. Hij zeide: "Werp hem neer o Mozes." ~
225 20, 21 | 21. God zeide: "Raap hem op en vrees niet.
226 20, 25 | 25. Hij zeide: "Mijn Heer, verruim mijn
227 20, 36 | 36. God zeide: "Uw verzoek is ingewilligd,
228 20, 40 | uw zuster voorbijkwam en zeide: 'Zal ik u iemand noemen
229 20, 49 | 49. Pharao zeide: "Wie is uw Heer, o Mozes?" ~
230 20, 51 | 51. Hij (Pharao) zeide: "Hoe staat het met vroegere
231 20, 52 | Heer dwaalt, noch vergeet," zeide Mozes. ~
232 20, 57 | 57. Hij zeide: "Zijt gij tot mij gekomen,
233 20, 59 | 59. Hij zeide: "Uw afspraak zal plaats
234 20, 61 | 61. Mozes zeide tot hen: "Wee u; verzint
235 20, 66 | 66. Hij zeide: "Neen, werpt gij." Dan
236 20, 71 | 71. Pharao zeide tot hen: "Gelooft gij in
237 20, 84 | 84. Hij zeide: "Zij volgen in mijn spoor,
238 20, 85 | 85. (Allah) zeide: "Wij hebben uw volk in
239 20, 86 | tot zijn volk terug. Hij zeide: "O mijn volk, heeft uw
240 20, 88 | geluid voortbracht. En men zeide: "Dit is uw God en de God
241 20, 92 | 92. Hij (Mozes) zeide: "O Aäron, wat belette u,
242 20, 95 | 95. Hij (Mozes) zeide: "En wat hebt gij te zeggen,
243 20, 96 | 96. Hij zeide: "Ik zag wat zij niet konden
244 20, 97 | 97. Mozes zeide: "Ga dan heen, gedurende
245 20, 120| fluisterde hem kwaad in, hij zeide: "O Adam, zal ik u voeren
246 20, 123| 123. Hij (God) zeide: "Gaat allen tezamen hier
247 21, 52 | zijn vader en tot zijn volk zeide: "Wat zijn deze beelden
248 21, 54 | 54. Hij zeide: "Voorwaar, gij met uw vaderen
249 21, 66 | 66. Hij zeide: "Aanbidt gij dan in plaats
250 23, 23 | Noach tot zijn volk, en hij zeide: "O mijn volk, dien Allah.
251 23, 26 | 26. Noach zeide: "O mijn Heer, help mij,
252 23, 32 | boodschapper uit hun midden, die zeide: "Dient Allah, gij hebt
253 23, 39 | 39. Hij zeide: "Mijn Heer, help mij, want
254 23, 40 | 40. (God) zeide: "Binnen korte tijd zullen
255 26, 12 | 12. Zeide hij: "Mijn Heer, ik vrees,
256 26, 15 | 15. Hij (God) zeide: "In geen geval, gaat dan
257 26, 18 | 18. Hij (Pharao) zeide: "Voedden wij u niet onder
258 26, 20 | 20. Hij (Mozes) zeide: "Ik deed dit, toen ik nog
259 26, 23 | 23. Pharao zeide: "En wie is de Heer der
260 26, 25 | 25. Pharao zeide tot degenen die om hem heen
261 26, 26 | 26. Mozes zeide: "Uw Heer, en de Heer uwer
262 26, 27 | 27. Pharao zeide: "Waarlijk, de boodschapper
263 26, 28 | 28. Mozes zeide: "Hij is de Heer van het
264 26, 29 | 29. Pharao zeide tot hem: "Indien gij een
265 26, 31 | 31. Pharao zeide: "Breng het dan als gij
266 26, 34 | 34. Pharao zeide tot de vooraanstaanden om
267 26, 43 | 43. Mozes zeide tot hen: "Werpt neder hetgeen
268 26, 49 | 49. Pharao zeide tot hen: "Gelooft gij in
269 26, 62 | 62. "In geen geval!" zeide hij. "Mijn Heer is met mij.
270 26, 70 | zijn vader en zijn volk zeide: "Wat aanbidt gij?" ~
271 26, 72 | 72. Hij zeide: "Horen zij u als gij hen
272 26, 75 | 75. Hij zeide: "Ziet gij dan, wat gij
273 26, 106| broeder, Noach, tot hen zeide: "Wilt gij niet (God) vrezen?" ~
274 26, 112| 112. Hij (Noach) zeide: "En wat weet ik er van
275 26, 117| 117. Hij zeide: "Mijn Heer, mijn volk heeft
276 26, 124| hun broeder Hoed tot hen zeide: "Zult gij niet godvruchtig
277 26, 142| broeder, Salih, tot hen zeide, "Wilt gij niet godvruchtig
278 26, 155| 155. Hij (Salih) zeide: "Hier is een kamelin, zij
279 26, 161| hun broeder Lot tot hen zeide: "Wilt gij niet rechtvaardig
280 26, 168| 168. Hij zeide: "Waarlijk, ik veracht uw
281 26, 177| 177. Toen Shoaib tot hen zeide: "Wilt gij niet godvruchtig
282 26, 188| 188. Hij zeide: "Mijn Heer weet het beste
283 27, 7 | Mozes tot zijn familieleden zeide: "Ik zie een vuur. Ik zal
284 27, 10 | niet omkeren. (En Allah zeide) "O Mozes, vrees niet, voorwqwaar
285 27, 16 | Salomo volgde David op en hij zeide: "O gij mensen, ons is de
286 27, 19 | over haar woorden en hij zeide: "Mijn Heer, doe mij dankbaar
287 27, 20 | hij overzag de vogelen, en zeide: "Hoe kan het zijn dat ik
288 27, 22 | lang, totdat deze kwam en zeide: "Ik heb datgene gezien
289 27, 27 | 27. Salomo zeide: "Wij zullen zien of gij
290 27, 29 | 29. Zij (de Koningin) zeide: "Gij, leiders, er is aan
291 27, 32 | 32. Zij zeide: "Gij leiders, geeft mij
292 27, 34 | 34. Zij zeide: "Voorzeker, koningen verwoesten
293 27, 36 | koningin) tot Salomo kwam, zeide deze: "Schenkt gij mij rijkdommen?
294 27, 38 | 38. Hij (Salomo) zeide: "O edelen, welke onder
295 27, 39 | Een dappere van de djinn zeide: "Ik zal deze tot u brengen
296 27, 40 | kennis van het geschrift had zeide: "Ik zal hem tot u brengen
297 27, 40 | naast zich zag geplaatst, zeide hij: "Dit is bij de gratie
298 27, 41 | 41. En hij (Salomo) zeide: "Zorgt dat haar eigen troon
299 27, 44 | raakte in verwarring. Hij zeide: "Het is een paleis dat
300 27, 44 | geplaveid is met glas." Zij zeide: "Mijn Heer, ik heb mijn
301 27, 45 | Samoed hun broeder Salih, die zeide: "Aanbidt Allah." Maar ziet,
302 27, 46 | 46. Hij zeide: "O mijn volk, waarom wenst
303 27, 47 | degenen die met u zijn." Hij zeide: "Uw kwade verwachting is
304 27, 54 | toen hij tot zijn volk zeide: "Begaat gij onzedelijkheid
305 28, 9 | 9. En Pharao's vrouw zeide: "(Dit kind is) een troost
306 28, 11 | 11. En zij zeide tot zijn zuster: "Ga hem
307 28, 12 | voordien verboden. Daarom zeide zij (zijn zuster): "Zal
308 28, 15 | hem zodat deze stierf. Hij zeide: "Dit is Satan's werk, en
309 28, 16 | 16. Hij zeide: "Mijn Heer, ik heb mijn
310 28, 17 | 17. Hij zeide: "Mijn Heer, door de gunsten
311 28, 18 | wederom tot hem om hulp. Mozes zeide tot hem: "Gij zijt voorzeker
312 28, 19 | een vijand van beiden was, zeide deze: "O Mozes, wilt gij
313 28, 22 | gezicht naar Midian keerde, zeide hij: "Ik hoop dat mijn Heer
314 28, 23 | kudden) terughielden. Mozes zeide tot haar: "Wat scheelt u?"
315 28, 24 | opzij in de schaduw, en zeide: "Mijn Heer, ik heb behoefte
316 28, 25 | verlegen naar hem toelopen. Zij zeide: "Mijn vader roept u opdat
317 28, 25 | hem het verhaal vertelde, zeide hij: "Vrees niet, gij zijt
318 28, 26 | 26. Een der twee vrouwen zeide: "O, mijn vader neem hem
319 28, 27 | 27. En hij zeide: "Ik zou u een dezer twee
320 28, 29 | richting van de berg Sinaï. Hij zeide tot zijn familie: "Wacht
321 28, 33 | 33. Hij (Mozes) zeide: "Mijn Heer, ik doodde een
322 28, 35 | 35. God zeide: "Wij zullen uw arm door
323 28, 37 | 37. Mozes zeide: "Mijn Heer weet het beste
324 28, 38 | 38. En Pharao zeide: "O leiders, ik erken geen
325 28, 76 | Toen zijn volk tot hem zeide: "Poch niet, want Allah
326 29, 16 | Wij zonden Abraham, en hij zeide tot zijn volk: "Aanbid Allah
327 29, 25 | 25. Hij (Abraham) zeide: "Gij hebt naast Allah slechts
328 29, 26 | geloofde in hem. Abraham zeide: "Ik vlucht naar mijn Heer;
329 29, 28 | En toen Lot tot zijn volk zeide: "Gij verricht een gruweldaad
330 29, 30 | 30. Hij (Lot) zeide: "Help mij mijn Heer, tegen
331 29, 32 | 32. Hij zeide: "Maar Lot is daar." Zij
332 29, 36 | hun broeder Shoaib, die zeide: "O mijn volk, dien Allah
333 31, 13 | terwijl hij hem raad gaf, zeide: "O mijn lieve zoon, ken
334 34, 23 | weggenomen, zeggen: "Wat zeide uw Heer?" Zij zullen antwoorden: "
335 36, 18 | 18. Het volk zeide: "Waarlijk, wij beschouwen
336 36, 20 | verste gedeelte der stad; hij zeide: "O mijn volk, volg de boodschappers; ~
337 37, 85 | zijn vader en tot zijn volk zeide: "Wat aanbidt gij? ~
338 37, 91 | heimelijk tot hun goden en zeide: "Waarom eet gij niet, ~
339 37, 95 | 95. Hij zeide: "Aanbidt gij hetgeen gij
340 37, 99 | 99. Hij zeide: "Ik ga naar mijn Heer,
341 37, 102| knapenleeftijd bereikte, zeide hij: "O mijn lieve zoon,
342 37, 124| Toen hij tot zijn volk zeide, "Wilt gij niet godvruchtig
343 38, 24 | 24. David zeide: "Voorzeker, hij heeft u
344 38, 32 | 32. Dat hij zeide: "Ik houd van goede dingen
345 38, 35 | 35. En zeide: "O mijn Heer, vergeef mij,
346 38, 71 | Toen uw Heer tot de engelen zeide: "Ik ga de mens uit klei
347 38, 75 | 75. God zeide: "O Iblies, wat heeft u
348 38, 76 | 76. Hij zeide: "Ik ben beter dan hij,
349 38, 77 | 77. God zeide: "Ga dan hier vandaan, voorzeker
350 38, 79 | 79. Hij zeide: "O mijn Heer, vergun mij
351 38, 80 | 80. God zeide: "U wordt uitstel verleend, ~
352 38, 82 | 82. Hij zeide: "Bij Uw eer, ik zal hen
353 38, 84 | 84. God zeide: "Dit is de waarheid en
354 40, 26 | 26. En Pharao zeide: "Laat mij Mozes doodslaan
355 40, 27 | 27. En Mozes zeide: "Ik zoek toevlucht bij
356 40, 28 | die zijn geloof verborg, zeide: "Wilt gij een man doden
357 40, 29 | zij over ons komt?" Pharao zeide: "Ik wijs u alleen dat aan
358 40, 30 | 30. En de gelovige zeide: "O mijn volk, ik vrees
359 40, 36 | 36. En Pharao zeide: "O Hamaan, bouw mij een
360 40, 38 | 38. En de gelovige zeide: "O, mijn volk, volg mij,
361 41, 11 | deze een soort damp was en zeide hiertegen en tot de aarde: "
362 43, 26 | zijn vader en zijn volk zeide: "Ik heb voorzeker iets
363 43, 46 | en zijn leiders, en hij zeide: "Ik ben waarlijk een boodschapper
364 43, 63 | duidelijke bewijzen kwam, zeide hij: "Waarlijk ik ben met
365 44, 23 | 23. God zeide: "Trek met Mijn dienaren '
366 46, 23 | 23. Hij zeide: "De kennis daarvan is slechts
367 47, 16 | kennis is gegeven: "Wat zeide hij zo juist?" Allah heeft
368 51, 25 | antwoordde hij: "Vrede". Hij zeide (bij zichzelven): "Vreemde
369 51, 27 | plaatste het voor hen. Hij zeide: "Wilt gij niet eten?" ~
370 51, 29 | hand voor het gezicht en zeide: "Een verwelkte, bejaarde
371 51, 31 | 31. Abraham zeide: "Wat is uw taak, o boodsehappers?" ~
372 51, 39 | zich af om zijn macht en zeide: "Een tovenaar of een waanzinnige." ~
373 61, 5 | toen Mozes tegen zijn volk zeide: "O mijn volk, waarom ergert
374 61, 6 | toen Jezus, zoon van Maria, zeide: "O kinderen van Israël,
375 61, 14 | Maria, tot zijn discipelen zeide: "Wie zijn mijn helpers
376 66, 3 | toen hij het haar vertelde, zeide zij: "Wie gaf u hiervan
377 66, 3 | u hiervan kennis? " Hij zeide: "De Alwetende, de van alles
378 66, 11 | vrouw van Pharao toen zij zeide: "Mijn Heer! bouw voor mij
379 68, 28 | beste onder hen sprak: "Zeide ik niet tot u: 'Waarom looft
380 71, 2 | 2. Noach zeide: "O mijn volk! Waarlijk
381 71, 5 | 5. Hij zeide: "Mijn Heer, ik heb mijn
382 71, 10 | 10. En ik zeide: "Zoekt vergiffenis van
383 71, 21 | 21. Noach zeide: "Mijn Heer, zij gehoorzamen
384 74, 24 | 24. Hij zeide: "Dit is niets dan een nagebootste
385 91, 13 | 13. Zeide de boodschapper van Allah: "
|