Sura, Verse
1 2, 17 | die een vuur ontstak en toen het zijn omgeving verlichtte,
2 2, 30 | 30. En toen uw Heer tot de engelen zeide: "
3 2, 33 | namen van deze dingen", en toen hij de namen had genoemd,
4 2, 34 | 34. En toen Wij tot de engelen zeiden: "
5 2, 37 | 37. Toen leerde Adam enkele woorden
6 2, 49 | 49. En toen Wij u redden van Pharao'
7 2, 50 | 50. En toen Wij de zee voor u spleten
8 2, 51 | 51. En toen Wij met Mozes een tijd afspraken
9 2, 51 | afspraken van veertig nachten; toen naamt gij in zijn afwezigheid
10 2, 53 | 53. En toen gaven Wij Mozes het Boek
11 2, 54 | 54. En toen Mozes tot zijn volk zeide: "
12 2, 55 | 55. En toen gij zeidet: "O Mozes, wij
13 2, 55 | aangezicht tot aangezicht zien", toen trof u een donderslag, terwijl
14 2, 56 | 56. Toen deden Wij u verrijzen na
15 2, 58 | 58. En toen Wij zeiden: "Gaat in deze
16 2, 60 | 60. En toen Mozes om water voor zijn
17 2, 61 | 61. En toen gij zeidet: "O Mozes, wij
18 2, 63 | 63. En toen Wij een verbond met u aangingen
19 2, 67 | 67. En toen Mozes tot zijn volk zeide: "
20 2, 71 | gij het precies gezegd." Toen slachtten zij haar, doch
21 2, 72 | 72. En toen gij trachttet een mens te
22 2, 73 | 73. Toen zeiden Wij: "Treft hem (
23 2, 83 | 83. En toen Wij een verbond sloten met
24 2, 84 | 84. En toen Wij een verbond met u sloten: "
25 2, 84 | hun huizen verdrijven", toen hebt Gij dit bekrachtigd
26 2, 89 | 89. En toen een Boek van Allah tot hen
27 2, 89 | ongelovigen plachten te bidden, toen dat tot hen kwam, herkenden
28 2, 93 | 93. En toen Wij een verbond met U sloten
29 2, 124| 124. En toen Abrahams Heer hem met zekere
30 2, 125| 125. En toen Wij het Huis tot een plaats
31 2, 126| 126. En toen Abraham bad: "Mijn Heer,
32 2, 127| 127. En toen Abraham en Ismaël de muren
33 2, 131| 131. Toen zijn Heer tot hem zeide: "
34 2, 133| Of waart gij aanwezig, toen de dood tot Jacob kwam en
35 2, 246| kinderen Israëls na Mozes, toen zij tot één hunner profeten
36 2, 246| kinderen zijn verdreven?" Maar, toen het vechten hun werd bevolen,
37 2, 249| 249. En toen Taloet met de strijdkrachten
38 2, 249| hunner dronken zij er van. En toen zij de rivier overstaken,
39 2, 250| 250. En toen zij uitgingen om Djaloet
40 2, 258| koninkrijk had gegeven? Toen Abraham zeide: "Mijn Heer
41 2, 259| herleven na haar vernietiging?" Toen deed Allah hem sterven voor
42 2, 259| met vlees bekleden." En toen hem dit duidelijk werd zeide
43 2, 260| 260. En toen Abraham zeide: "Mijn Heer,
44 3, 35 | 35. Toen de vrouw van Imraan zeide: "
45 3, 36 | 36. Maar, toen zij er van verlost was,
46 3, 38 | 38. Toen bad Zacharia tot zijn Heer: "
47 3, 42 | 42. Toen zeiden de engelen: "O, Maria,
48 3, 44 | En gij waart niet bij hen toen zij lootten (om te zien),
49 3, 44 | noch waart gij bij hen, toen zij met elkander redetwistten. ~
50 3, 45 | 45. Toen de engelen zeiden: "O, Maria,
51 3, 52 | 52. Toen Jezus hun (der Israëlieten)
52 3, 55 | 55. Toen Allah zeide: "O, Jezus,
53 3, 81 | 81. En toen Allah met de profeten een
54 3, 103| Allah, die Hij u bewees toen gij vijanden waart en Hij
55 3, 121| 121. Toen gij in de vroege morgen
56 3, 122| 122. Toen wilden twee uwer groepen
57 3, 124| 124. Toen gij tot de gelovigen zeidet: "
58 3, 152| belofte aan u gehouden, toen gij hen met Zijn verlof
59 3, 152| het Hiernamaals begeerden. Toen wendde Hij u van hen af,
60 3, 153| 153. Toen gij wegvluchttet en naar
61 3, 154| 154. Toen zond Hij na de smart een
62 3, 173| 173. En toen de mensen tot hen zeiden: "
63 3, 187| 187. En toen Allah een verbond sloot
64 4, 64 | zij tot u waren gekomen, toen zij hun ziel onrecht hadden
65 4, 153| Toon ons Allah openlijk." Toen trof hen de bliksem wegens
66 5, 7 | verbond dat Hij met u sloot, toen gij zeidet: "Wij horen en
67 5, 11 | gedenkt Allah's gunst aan u toen een volk zijn handen tegen
68 5, 20 | 20. En toen Mozes tot zijn volk zeide: "
69 5, 20 | herinner u Allah's gunst aan u, toen Hij profeten onder u aanstelde
70 5, 27 | de twee zonen van Adam, toen zij een offer brachten en
71 5, 31 | 31. Toen zond Allah een raaf, die
72 5, 31 | broeder kon verbergen." En toen kreeg hij berouw. ~
73 5, 110| gunst aan u en uw moeder, toen Ik u met de geest van heiligheid
74 5, 110| tot het volk spraakt en toen Ik u het Boek en de wijsheid
75 5, 110| het Evangelie onderwees en toen gij door Mijn gebod uit
76 5, 110| werd door Mijn gebod; en toen gij de blinden en de melaatsen
77 5, 110| en de doden opgewekt; en toen Ik de kinderen Israëls er
78 5, 110| weerhield, (u te doden), toen gij met duidelijke tekenen
79 5, 111| 111. "En toen Ik de discipelen bezielde
80 5, 112| 112. Toen de discipelen zeiden: "O,
81 6, 5 | de waarheid verloochend toen deze tot hen kwam, maar
82 6, 42 | vóór u waren, (een profeet) toen troffen Wij hen (die volkeren)
83 6, 43 | verootmoedigden zij zich niet toen Onze straf over hen kwam?
84 6, 44 | 44. Toen zij dan hetgeen waarvoor
85 6, 74 | 74. Toen Abraham tot zijn vader Azar
86 6, 76 | 76. En toen de nacht over hem kwam,
87 6, 76 | Dit is mijn Heer." Maar toen zij onderging, zeide hij: "
88 6, 77 | 77. En toen hij de maan zag glanzen,
89 6, 77 | Dit is mijn Heer." Maar toen zij onderging zeide hij: "
90 6, 78 | 78. En toen hij de zon zag stralen zeide
91 6, 78 | Dit is de grootste" Maar toen zij onderging, zeide hij: "
92 6, 144| bevatten? Waart gij aanwezig toen Allah u dit oplegde? Wie
93 7, 5 | 5. Toen Onze Straf over hen kwam,
94 7, 11 | u, daarna vormden Wij u; toen zeiden Wij tot de engelen: "
95 7, 12 | belette u, u te onderwerpen, toen Ik u (dat) gebood?" Hij
96 7, 22 | hen door bedrog vallen. En toen zij van de boom proefden
97 7, 74 | 74. En herinnert u, toen Hij u na (het volk van)
98 7, 77 | 77. Toen verlamden zij de kamelin
99 7, 79 | 79. Toen wendde Salih zich van hen
100 7, 80 | 80. En Lot, toen hij tot zijn volk zeide: "
101 7, 103| 103. Toen zonden Wij na hen (de vorige
102 7, 116| antwoordde: "Werpt gij." En toen zij wierpen, betoverden
103 7, 126| onze Heer hebben geloofd toen zij ons getoond werden.
104 7, 133| 133. Toen zonden Wij de storm en de
105 7, 134| 134. En toen de straf op hen viel, zeiden
106 7, 135| 135. Maar toen Wij de straf van hen verwijderden
107 7, 135| moesten voleindigen, ziet, toen braken zij (hun beloften.) ~
108 7, 141| 141. Toen Wij u van Pharao's volk
109 7, 143| 143. En toen Mozes op Onze vastgestelde
110 7, 143| Mij wel kunnen zien." En toen zijn Heer Zich op de berg
111 7, 143| viel bewusteloos neder. En toen hij tot zichzelf kwam, zeide
112 7, 149| 149. Toen zij wroeging gevoelden en
113 7, 150| 150. En toen Mozes verontwaardigd en
114 7, 154| 154. Toen Mozes' toorn was gekalmeerd,
115 7, 155| mannen van zijn volk. Maar toen de aardbeving hen achterhaalde,
116 7, 160| Wij openbaarden aan Mozes, toen zijn volk om drinken vroeg: "
117 7, 161| 161. En toen er tot hen werd gezegd: "
118 7, 163| stad, die aan de zee lag. Toen zij de Sabbath ontheiligden
119 7, 164| 164. Toen een gedeelte hunner zeide: "
120 7, 165| 165. En toen zij de vermaning vergaten
121 7, 166| 166. En toen zij overtraden, hetgeen
122 7, 167| 167. En toen verkondigde uw Heer dat
123 7, 171| 171. Toen Wij de berg (Sinaï) boven
124 7, 172| 172. En toen uw Heer van Adams kinderen
125 8, 5 | 5. Toen uw Heer u in waarheid van
126 8, 7 | 7. En toen Allah u één der twee partijen
127 8, 9 | 9. Toen gij de hulp van uw Heer
128 8, 11 | 11. Toen Hij slaap over u deed komen
129 8, 12 | 12. Toen uw Heer aan de engelen openbaarde: "
130 8, 17 | doodde. En gij wierpt niet toen gij wierpt, maar Allah was
131 8, 26 | 26. En gedenkt, toen gij weinigen waart en zwak
132 8, 26 | werd geacht in het land en toen gij vreesdet, dat de mensen
133 8, 30 | 30. Toen smeedden de ongelovigen
134 8, 32 | 32. En toen zij zeiden: "O Allah, als
135 8, 42 | 42. Toen gij op de nabijzijnde kant
136 8, 43 | 43. Gedenk de tijd toen Allah hen (de vijanden)
137 8, 44 | 44. En toen Hij hen in de tijd van uw
138 8, 48 | 48. Toen deed Satan hun hun daden
139 8, 48 | ik ben uw metgezel." Maar toen de twee legers elkander
140 8, 49 | 49. Toen de huichelaars en degenen
141 9, 25 | en op de dag van Honain, toen uw grote aantal u verheugde,
142 9, 25 | uitgestrektheid voor u te eng; toen hebt gij u vluchtende afgewend. ~
143 9, 40 | voorzeker Allah hielp hem, toen de ongelovigen hem verdreven -
144 9, 40 | ongelovigen hem verdreven - toen hij één van de twee was -
145 9, 40 | want Allah is met ons." Toen zond Allah Zijn vrede op
146 9, 76 | 76. Maar toen Hij hun van Zijn overvloed
147 9, 114| hij hem had afgelegd, maar toen het hem duidelijk werd dat
148 9, 117| hunner bijna was bezweken. Toen vergaf Hij hen. Voorzeker,
149 9, 118| schuilplaats is, behalve bij Hem. Toen wendde Hij Zich met barmhartigheid
150 10, 13 | geslachten die vóór u bestonden toen zij kwaad verrichtten en
151 10, 71 | hun het verhaal van Noach, toen hij tot zijn volk zeide: "
152 10, 74 | 74. Toen zonden Wij na hem andere
153 10, 76 | 76. En toen de waarheid van Ons tot
154 10, 80 | 80. En toen de tovenaars kwamen, zeide
155 10, 81 | 81. En toen zij wierpen zeide Mozes: "
156 10, 90 | aanvallende wijze, totdat hij toen hij bijna verdronk, zeide: "
157 10, 98 | zou hebben kunnen helpen? Toen zij geloofden, verwijderden
158 11, 40 | 40. Toen Ons gebod kwam en de bronnen
159 11, 58 | 58. En toen Ons gebod kwam, redden Wij
160 11, 65 | Maar zij verlamden haar; toen zeide hij (Salih): "Vermaakt
161 11, 66 | 66. En toen Ons gebod kwam, redden Wij
162 11, 70 | 70. Maar toen hij zag dat hun handen er
163 11, 74 | 74. En toen de vrees Abraham verliet
164 11, 77 | 77. En toen Onze boodschappers tot Lot
165 11, 82 | 82. Toen Ons gebod kwam, keerden
166 11, 94 | 94. En toen Ons gebod kwam, redden Wij
167 11, 101| baatten hen in het geheel niet toen het gebod van uw Heer kwam;
168 12, 4 | 4. Toen Jozef tot zijn vader zeide: "
169 12, 8 | 8. Toen zij zeiden: "Voorwaar, Jozef
170 12, 15 | 15. Toen zij hem medenamen, kwamen
171 12, 22 | 22. Toen hij volwassen was, schonken
172 12, 28 | 28. Toen hij (haar man) zag dat zijn
173 12, 31 | 31. En toen zij van hun plannen hoorde,
174 12, 31 | Ga naar hen toe." En toen zij hem zagen achtten zij
175 12, 45 | enige tijd Jozef, en zeide toen: "Ik zal u de verklaring
176 12, 50 | Brengt hem tot mij." Maar toen de boodschapper tot hem (
177 12, 51 | Wat was het geval met u toen gij Jozef tegen zijn wil
178 12, 54 | voor mijzelf houden." En toen hij tot hem (Jozef) had
179 12, 59 | 59. En toen hij hen van levensmiddelen
180 12, 63 | 63. En toen zij tot hun vader terugkeerden,
181 12, 65 | 65. En toen zij hun reisgoederen openden,
182 12, 66 | omsingeld zoudt worden." En toen zij de belofte hadden afgelegd,
183 12, 68 | 68. Maar toen zij (de stad) binnen gingen
184 12, 69 | 69. En toen zij Jozef bezochten, huisvestte
185 12, 70 | 70. En toen hij hen van hun provisie
186 12, 70 | zijn broeders zadeltas. Toen riep een omroeper: "O, karavaan,
187 12, 80 | 80. En toen zij wanhoopten trokken zij
188 12, 88 | 88. En toen zij (opnieuw) voor hem (
189 12, 89 | en zijn broeder aandeedt, toen gij onwetend waart?" ~
190 12, 94 | 94. En toen de karavaan (uit Egypte)
191 12, 96 | 96. En toen de drager van de blijde
192 12, 99 | 99. En toen zij tot Jozef kwamen, huisvestte
193 12, 100| Hij schonk mij een gunst toen Hij mij uit de gevangenis
194 12, 102| Gij waart niet bij hen, toen zij zich (tegen u) verenigden
195 14, 6 | 6. En toen Mozes tot zijn volk zeide: "
196 14, 6 | Gedenk Allah's gunst aan u toen Hij u van Pharao's volk
197 14, 7 | 7. En toen uw Heer verklaarde: "Als
198 14, 13 | godsdienst wederkeert." Toen zond hun Heer hun de openbaring: "
199 14, 35 | 35. En toen Abraham zeide: "Mijn Heer
200 15, 28 | 28. Toen uw Heer tot de engelen zeide: "
201 15, 52 | 52. Toen zij bij hem binnentraden
202 15, 61 | 61. Toen de boodschappers tot de
203 16, 36 | Allah en vermijdt de boze." Toen waren er sommigen onder
204 17, 5 | 5. Toen dan ook de tijd voor de
205 17, 7 | is het tegen uzelf. En toen de tijd was gekomen voor
206 17, 24 | hen daar zij mij opvoedden toen ik jong was." ~
207 17, 60 | 60. En toen Wij tot u zeiden: "Voorzeker,
208 17, 61 | 61. En toen Wij tot de engelen zeiden: "
209 17, 94 | mensen belet te geloven toen de leiding tot hen kwam
210 17, 101| de kinderen van Israël. Toen hij tot hen kwam, zeide
211 18, 10 | 10. Toen de jongelingen hun toevlucht
212 18, 14 | Wij versterkten hun hart toen zij opstonden en zeiden: "
213 18, 39 | Waarom zeidet gij niet, toen gij de tuin binnentraadt: '
214 18, 50 | 50. (Gedenk de tijd) toen Wij tot de engelen zeiden: "
215 18, 59 | steden! Wij vernietigden ze toen zij ongerechtigheden bedreven.
216 18, 60 | 60. En (gedenk de tijd) toen Mozes zeide tot zijn dienaar: "
217 18, 61 | 61. En toen zij de plek bereikten waar
218 18, 62 | 62. En toen zij verder gingen, zeide
219 18, 63 | 63. Hij antwoordde: "Zie, toen wij ons op de rots begaven
220 18, 96 | beide rotsen had opgevuld; toen zeide hij: "Blaast." totdat (
221 19, 3 | 3. Toen hij zijn Heer in het verborgene
222 19, 9 | heb u voordien geschapen toen gij niets waart.'" ~
223 19, 16 | vermeld Maria in het Boek. Toen zij zich van haar volk terugtrok
224 19, 42 | 42. Toen hij tot zijn vader zeide: "
225 19, 49 | 49. Toen hij zich van hen en van
226 19, 58 | leidden en uitverkoren. Toen de tekenen van de Weldadige
227 19, 67 | voorheen hebben geschapen toen hij nog niets was? ~
228 20, 10 | 10. Toen hij een vuur zag, zeide
229 20, 11 | 11. En toen hij het (vuur) naderde werd
230 20, 38 | 38. "Toen Wij uw moeder openbaarden:" ~
231 20, 40 | 40. "Toen uw zuster voorbijkwam en
232 20, 78 | Pharao met zijn leger en toen overspoelde de zee hen allen. ~
233 20, 92 | O Aäron, wat belette u, toen gij hen zaagt dwalen," ~
234 20, 116| 116. En toen Wij tot de engelen zeiden: "
235 21, 12 | 12. En toen zij Onze straf bemerkten,
236 21, 12 | Onze straf bemerkten, ziet, toen sloegen zij er voor op de
237 21, 52 | 52. Toen hij tot zijn vader en tot
238 21, 59 | 59. (Toen zij dit zagen) zeiden zij: "
239 21, 64 | 64. Toen kwamen zij tot inkeer en
240 21, 76 | 76. En toen Noach voordien riep, verhoorden
241 21, 78 | 78. En toen David en Salomo rechtspraken
242 21, 83 | 83. En (gedenk) Job toen hij tot zijn Heer riep,
243 21, 87 | 87. En Zonnoen (Jonas) toen hij in toorn heenging en
244 21, 88 | 88. Wij verhoorden toen zijn gebed en namen zijn
245 21, 89 | 89. En Zacharia, toen hij tot zijn Heer riep,
246 21, 90 | 90. Toen verhoorden Wij zijn gebed
247 22, 26 | 26. En toen Wij Abraham de plaats voor
248 22, 44 | hen, en hoe (groot) was toen Mijn afkeer! ~
249 23, 27 | 27. Toen openbaarden Wij hem: "Bouw
250 23, 31 | 31. Toen verwekten Wij een ander
251 23, 42 | 42. Toen verwekten Wij na hen andere
252 24, 12 | gelovige mannen en vrouwen, toen zij dit hoorden geen goed
253 24, 15 | 15. Toen gij het van elkander hoordet
254 24, 16 | Waarom hebt gij niet gezegd toen gij het hoordet: "Het betaamt
255 25, 37 | En het volk van Noach: toen dit de boodschappers verloochende,
256 26, 10 | 10. Toen uw Heer tot Mozes riep: "
257 26, 18 | wij u niet onder ons op toen gij een kind waart? En gij
258 26, 20 | Mozes) zeide: "Ik deed dit, toen ik nog tot de dwalenden
259 26, 41 | 41. En toen de tovenaars kwamen, vroegen
260 26, 44 | 44. Toen gooiden zij hun touwen en
261 26, 61 | 61. En toen de twee scharen elkander
262 26, 63 | 63. Toen openbaarden Wij aan Mozes: "
263 26, 70 | 70. Toen hij tot zijn vader en zijn
264 26, 98 | 98. Toen wij u gelijk stelden aan
265 26, 106| 106. Toen hun broeder, Noach, tot
266 26, 124| 124. Toen hun broeder Hoed tot hen
267 26, 142| 142. Toen hun broeder, Salih, tot
268 26, 161| 161. Toen hun broeder Lot tot hen
269 26, 177| 177. Toen Shoaib tot hen zeide: "Wilt
270 27, 7 | 7. Gedenk toen Mozes tot zijn familieleden
271 27, 8 | 8. En toen hij er bij kwam, riep een
272 27, 10 | Werp uw staf neder." Maar toen hij de staf zich als een
273 27, 13 | 13. Maar toen Onze verlichtende tekenen
274 27, 18 | 18. Toen zij tot het dal van de mieren
275 27, 36 | 36. Toen de gezant (der koningin)
276 27, 40 | uw bode terugkeert," en toen Salomo de troon naast zich
277 27, 42 | 42. En toen zij kwam, werd haar gevraagd: "
278 27, 44 | Ga het paleis binnen." En toen zij het zag, dacht zij dat
279 27, 54 | 54. En Lot, toen hij tot zijn volk zeide: "
280 28, 14 | 14. En toen hij volwassen werd en zijn
281 28, 19 | 19. En toen hij hem wilde grijpen die
282 28, 22 | 22. En toen hij zijn gezicht naar Midian
283 28, 23 | 23. En toen hij bij de bron van Midian
284 28, 25 | ons gedrenkt hebt." Dan, toen hij tot hem kwam en hem
285 28, 29 | 29. Toen Mozes de termijn had voltooid,
286 28, 30 | 30. En toen hij er bij kwam werd hij
287 28, 31 | Werp uw staf neder." En toen hij hem zag bewegen als
288 28, 36 | 36. En toen Mozes met Onze duidelijke
289 28, 44 | westelijke kant (van de berg) toen Wij Mozes de geboden mededeelden,
290 28, 46 | waart niet aan de bergkant toen Wij (naar Mozes) riepen.
291 28, 48 | 48. Maar toen de Waarheid van Ons tot
292 28, 76 | een groep sterke mannen. Toen zijn volk tot hem zeide: "
293 29, 28 | 28. En toen Lot tot zijn volk zeide: "
294 29, 31 | 31. En toen onze boodschappers Abraham
295 29, 33 | 33. En toen Onze boodschappers tot Lot
296 31, 13 | 13. Toen Loqmaan tot zijn zoon, terwijl
297 33, 7 | 7. En toen Wij met de profeten een
298 33, 9 | s gunst, aan u bewezen, toen er legers tegen u opkwamen
299 33, 10 | 10. Toen zij over u kwamen van boven
300 33, 10 | boven en van beneden, en toen uw ogen staarden en het
301 33, 11 | 11. Toen werden de gelovigen beproefd
302 33, 12 | 12. En toen de huichelaars en zij in
303 33, 13 | 13. En toen een gedeelte van hen zei: "
304 33, 22 | 22. En toen de gelovigen de scharen
305 33, 37 | 37. En herinnert u, toen gij tot hem, wie Allah gunsten
306 33, 37 | dat gij Hem zoudt vrezen. Toen Zaid van haar scheidde,
307 34, 14 | 14. En toen Wij zijn (Salomo's) dood
308 34, 14 | zijn staf (macht) opvrat en toen die nederviel, bemerkten
309 35, 42 | dan andere volkeren. Maar toen een waarschuwer tot hen
310 37, 35 | 35. Voorzeker toen er tot hen werd gezegd: "
311 37, 84 | 84. Toen hij tot zijn Heer kwam met
312 37, 102| 102. En toen deze de knapenleeftijd bereikte,
313 37, 103| 103. En toen zij zich beiden aan (Gods
314 37, 124| 124. Toen hij tot zijn volk zeide, "
315 37, 134| 134. Toen Wij hem en zijn familieleden
316 37, 140| 140. Toen hij in het geladen schip
317 38, 3 | Zij schreeuwden het uit, toen er voor ontkomen geen tijd
318 38, 31 | 31. Herinnert u, toen er renpaarden van het edelste
319 38, 32 | gedachtenis aan mijn Heer." Toen zij (de zon) door een sluier
320 38, 33 | Brengt ze naar mij terug." Toen begon hij ze over hun benen
321 38, 41 | Herinnert u Onze dienaar Job, toen hij tot zijn Heer riep: "
322 38, 69 | de verheven vergadering toen zij onderling redetwistten, ~
323 38, 71 | 71. Toen uw Heer tot de engelen zeide: "
324 40, 10 | groter dan uw eigen misnoegen toen gij tot het geloof werd
325 40, 12 | omdat gij niet geloofdet toen Allah de Ene werd genoemd,
326 40, 12 | de Ene werd genoemd, maar toen Hem medegoden werden toegeschreven,
327 40, 25 | 25. En toen hij (Mozes) met Waarheid
328 40, 34 | hetgeen hij u bracht doch toen hij stierf zeidet gjj: "
329 40, 83 | 83. En toen hun boodschappers met duidelijke
330 40, 84 | 84. En toen zij Onze straf zagen zeiden
331 41, 14 | 14. Toen hun boodschappers van vóór
332 43, 47 | 47. Maar toen hij met Onze tekenen tot
333 43, 50 | 50. Maar toen Wij de straf van hen wegnamen,
334 43, 55 | 55. Toen zij Ons vertoornden, straften
335 43, 63 | 63. Toen Jezus met duidelijke bewijzen
336 44, 22 | 22. Toen bad hij tot zijn Heer: "
337 45, 32 | 32. En toen er werd gezegd: "De belofte
338 46, 7 | degenen, die de Waarheid, toen zij tot hen kwam, verwierpen: "
339 46, 21 | gedenk de broeder van Aad, toen hij zijn volk in de zandheuvels
340 46, 22 | 22. Toen zeiden zij: "Zijt gij tot
341 46, 24 | 24. Toen zij een wolk naar hun valleien
342 46, 29 | 29. En toen Wij een aantal van de djinn
343 46, 29 | Koran wensten te horen en, toen zij bij u kwamen, zeiden
344 46, 29 | zeiden zij: "Weest stil" en toen het (de prediking) beëindigd
345 48, 18 | de gelovigen welgevallen, toen zij u onder de boom trouw
346 48, 26 | 26. Toen de ongelovigen verwaandheid
347 50, 5 | de Waarheid verloochend toen deze tot hen kwam, derhalve
348 51, 25 | 25. Toen zij bij hem binnentraden
349 51, 29 | 29. Toen kwam zijn vrouw, in verbijstering
350 51, 38 | is eveneens een teken), toen Wij hem tot Pharao zonden
351 51, 41 | was een teken in de Aad, toen Wij een orkaan tegen hen
352 51, 43 | was een teken in de Samoed toen er tot hen werd gezegd: "
353 53, 16 | 16. Toen het goddelijke Licht de
354 53, 32 | Vergiffenis. Hij kende u toen H. u uit aarde deed ontstaan
355 53, 32 | uit aarde deed ontstaan en toen gij een embryo waart in
356 54, 11 | 11. Toen openden Wij de poorten van
357 54, 21 | 21. Hoe groot was toen Mijn straf en Mijn waarschuwing! ~
358 54, 30 | 30. Hoe vreselijk was toen Mijn straf en Mijn waarschuwing! ~
359 57, 27 | acht zoals het behoorde. Toen gaven Wij de gelovigen onder
360 60, 4 | degenen die met hem waren toen zij tegen hun volk zeiden: "
361 61, 5 | 5. En toen Mozes tegen zijn volk zeide: "
362 61, 5 | boodschapper voor u ben?" En toen zij afdwaalden deed Allah
363 61, 6 | 6. En toen Jezus, zoon van Maria, zeide: "
364 61, 14 | weest Allah's helpers, zoals toen Jezus, zoon van Maria, tot
365 61, 14 | Wij zijn Allah's helpers!" Toen geloofde een gedeelte van
366 66, 3 | 3. Toen de profeet een woord aan
367 66, 3 | verzweeg een deel ervan. En toen hij het haar vertelde, zeide
368 66, 11 | met de vrouw van Pharao toen zij zeide: "Mijn Heer! bouw
369 66, 12 | haar kuisheid bewaarde; Toen ademden Wij haar Onze geest
370 68, 17 | van een tuin beproefden toen zij zwoeren dat zij zeker
371 68, 19 | 19. Toen kwam er van uw Heer een
372 68, 21 | 21. Toen riepen zij tot elkander
373 68, 26 | 26. Maar toen zij de tuin zagen, zeiden
374 68, 30 | 30. Toen gingen zij elkaar beschuldigen. ~
375 68, 43 | prostraat Sadjdah geroepen toen hun niets ontbrak (en zij
376 68, 48 | niet als de man van de vis toen hij (Allah) aanriep terwijl
377 69, 11 | 11. Ziet, toen de wateren stegen, droegen
378 71, 8 | 8. Toen riep ik hen luide, ~
379 72, 13 | 13. En toen wij de leiding hoorden,
380 72, 19 | 19. En toen de dienaar van Allah opstond
381 74, 21 | 21. Toen keek hij (om zich heen), ~
382 76, 1 | mens een tijdperk geweest toen hij geen vermeldenswaardig
383 79, 16 | 16. Toen zijn Heer hem in het heilige
384 79, 20 | 20. Toen toonde hij hem (Pharao)
385 91, 12 | 12. Toen de ongelukkigste onder hen
|