Sura, Verse
1 2, 30 | stedehouder op aarde plaatsen," zeiden zij: "Wilt Gij er iemand
2 2, 32 | 32. Zij zeiden: "Heilig zijt Gij. Wij bezitten
3 2, 34 | toen Wij tot de engelen zeiden: "Onderwerpt u aan Adam",
4 2, 35 | 35. En Wij zeiden: "O Adam, verblijf gij met
5 2, 36 | zij zich bevonden. En Wij zeiden: "Gaat heen - gij zijt elkander
6 2, 38 | 38. Wij zeiden: "Gaat allen weg van hier.
7 2, 58 | 58. En toen Wij zeiden: "Gaat in deze stad en eet
8 2, 60 | water voor zijn volk bad zeiden Wij: "Sla op de rots met
9 2, 63 | hoog boven u verhieven, zeiden Wij: "Houdt vast, wat Wij
10 2, 65 | Sabbath overtraden. Alzo zeiden Wij tot hen: "Weest verachte
11 2, 67 | u, een koe te slachten", zeiden zij: "Drijft gij de spot
12 2, 68 | 68. Zij zeiden: "Bid voor ons tot uw Heer,
13 2, 69 | 69. Zij zeiden: "Bid voor ons tot uw Heer,
14 2, 70 | 70. Zij zeiden: "Bid voor ons tot uw Heer,
15 2, 71 | gaaf en vlekkeloos." Zij zeiden: "Nu hebt gij het precies
16 2, 73 | 73. Toen zeiden Wij: "Treft hem (de moordenaar)
17 2, 83 | met de kinderen Israëls, zeiden Wij, dat gij niemand zult
18 2, 88 | 88. En zij zeiden: "Ons hart is verhuld."
19 2, 93 | gegeven hebben en luistert," zeiden zij: "Wij horen, maar wij
20 2, 214| en de gelovigen met hem zeiden: "Wanneer komt Allah's hulp?"
21 2, 246| tot één hunner profeten zeiden: "Stel ons een koning aan,
22 2, 246| wordt voorgeschreven?" Zij zeiden: "Welke reden hebben wij
23 2, 247| over u aangesteld." Zij zeiden: "Hoe kan hij over ons regeren,
24 2, 249| en de gelovigen met hem - zeiden zij: "Wij hebben vandaag
25 2, 249| Allah zouden ontmoeten, zeiden: "Hoevele kleine groepen
26 2, 250| strijdkrachten te ontmoeten, zeiden zij: "Onze Heer, stort geduld
27 3, 42 | 42. Toen zeiden de engelen: "O, Maria, Allah
28 3, 45 | 45. Toen de engelen zeiden: "O, Maria, waarlijk, Allah
29 3, 154| onwetendheid koesterden. Zij zeiden: "Hebben wij iets met de
30 3, 167| zaak en verdedigt u." Zij zeiden: "Als wij wisten dat het
31 3, 168| die omtrent hun broeders zeiden terwijl zij zelf achterbleven: "
32 3, 173| En toen de mensen tot hen zeiden: "De volkeren hebben zich
33 3, 181| gehoord van degenen, die zeiden: "Allah is arm en wij zijn
34 4, 153| Mozes meer dan dit, zij zeiden: "Toon ons Allah openlijk."
35 4, 154| het verbond met hen en Wij zeiden: "Gaat de poort ootmoedig
36 5, 22 | 22. Zij zeiden: "O, Mozes, daarin is een
37 5, 23 | 23. Daarop zeiden twee mannen van degenen
38 5, 24 | 24. Zij zeiden: "O, Mozes, wij zullen er
39 5, 85 | Allah hen voor hetgeen zij zeiden met tuinen, waardoorheen
40 5, 110| onder hen die verwierpen, zeiden: "Dit is niets, dan klaarblijkelijke
41 5, 111| boodschapper te geloven, zeiden zij: "Wij geloven en getuigt
42 5, 112| 112. Toen de discipelen zeiden: "O, Jezus, zoon van Maria,
43 5, 113| 113. Zij zeiden: "Wij verlangen zeer, er
44 7, 5 | niet anders dan dat zij zeiden: "Wij waren inderdaad onrechtvaardigen." ~
45 7, 11 | daarna vormden Wij u; toen zeiden Wij tot de engelen: "Onderwerpt
46 7, 66 | ongelovige leiders van zijn volk zeiden: "Wij zien u als een dwaze
47 7, 70 | 70. Zij zeiden: "Zijt gij tot ons gekomen
48 7, 75 | die aanmatigend waren, zeiden tot de gelovigen, die zij
49 7, 76 | Degenen die aanmatigend waren zeiden: "Voorwaar, wij geloven
50 7, 77 | het gebod van hun Heer en zeiden: "O, Salih, breng ons hetgeen,
51 7, 90 | volk die niet geloofden, zeiden: "Als gij Shoaib volgt,
52 7, 95 | totdat zij groeiden en zeiden: "Lijden en geluk wedervoeren
53 7, 109| van het volk van Pharao zeiden: "Dit is gewis een vaardige
54 7, 111| 111. Zij zeiden: "Geef hem en zijn broeder
55 7, 113| tovenaars kwamen tot Pharao en zeiden: "Wij zullen natuurlijk
56 7, 115| 115. Zij zeiden: "O Mozes zult gij of zullen
57 7, 117| En Wij bezielden Mozes en zeiden: "Werp uw stok neder" en
58 7, 121| 121. En zeiden: "Wij geloven in de Heer
59 7, 127| van het volk van Pharao zeiden: "Wilt gij Mozes en zijn
60 7, 131| Wanneer er goeds tot hen kwam zeiden zij: "Dit komt ons toe."
61 7, 132| 132. En zij zeiden (tot Mozes): "Welk teken
62 7, 134| toen de straf op hen viel, zeiden zij: "O, Mozes, bid voor
63 7, 138| afgoden was gehecht. Zij zeiden: "O, Mozes, maak ons een
64 7, 149| inderdaad gedwaald hadden, zeiden zij: "Als onze Heer ons
65 7, 166| hetgeen hun was verboden, zeiden Wij tot hen: "Weest verachte
66 7, 169| goederen van deze wereld en zeiden: "Het zal ons worden vergeven."
67 7, 171| deze op hen zou vallen; Wij zeiden: "Houdt u aan hetgeen Wij
68 8, 32 | 32. En toen zij zeiden: "O Allah, als dit inderdaad
69 8, 49 | wier hart een ziekte is, zeiden: "Hun (Moslims) geloof heeft
70 9, 74 | bij Allah, dat zij niets zeiden, maar voorzeker zij spraken
71 9, 75 | een verbond sloten. Zij zeiden: "Als Hij ons van Zijn overvloed
72 9, 81 | Allah te strijden. En zij zeiden: "Trekt niet uit in de hitte."
73 10, 76 | waarheid van Ons tot hen kwam, zeiden zij: "Dit is gewis duidelijke
74 11, 40 | bronnen der aarde spoten, zeiden Wij: "Scheept twee paar
75 11, 53 | 53. Zij zeiden: "O Hoed, gij hebt ons geen
76 11, 62 | 62. Zij zeiden: "O Salih, gij waart onze
77 11, 69 | tijdingen tot Abraham. Zij zeiden: "Vrede zij met u." Hij
78 11, 70 | vreemd en vreesde hen. Zij zeiden: "Vrees niet, want wij zijn
79 11, 73 | 73. Zij zeiden: "Verwondert gij u over
80 11, 81 | Zij (de boodschappers) zeiden: "O Lot, Wij zijn de boodschappers
81 12, 8 | 8. Toen zij zeiden: "Voorwaar, Jozef en zijn
82 12, 11 | 11. Zij zeiden: "O, onze vader, waarom
83 12, 14 | 14. Zij zeiden: "Indien de wolf hem zou
84 12, 17 | 17. En zeiden: "O, onze vader, wij hielden
85 12, 30 | En de vrouwen in de stad zeiden: "De vrouw van Aziez zoekt
86 12, 31 | sneden zich in de handen en zeiden: "Allah zij verheerlijkt.
87 12, 51 | zocht te verleiden?" Zij zeiden: "Allah zij verheerlijkt.
88 12, 63 | hun vader terugkeerden, zeiden zij: "Onze vader, een (verdere)
89 12, 74 | 74. Zij (de Egyptenaren) zeiden: "Wat zal er dan de straf
90 12, 77 | 77. Zij (zijn broeders) zeiden: "Als deze heeft gestolen,
91 12, 78 | 78. Zij zeiden: "O Aziez, hij heeft een
92 12, 85 | 85. Zij zeiden: "Bij Allah, gij zult niet
93 12, 88 | voor hem (Jozef) kwamen, zeiden zij: "O, Aziez, armoede
94 14, 9 | zij deden hen zwijgen en zeiden: "Wij geloven niet in hetgeen,
95 14, 10 | vastgestelde periode." Zij zeiden: "Gij zijt slechts mensen
96 14, 11 | 11. Hun boodschappers zeiden tot hen: "Wij zijn inderdaad
97 14, 13 | 13. En de ongelovigen zeiden tot hun boodschappers: "
98 15, 52 | zij bij hem binnentraden zeiden zij "Vrede", hij antwoordde: "
99 15, 53 | 53. Zij zeiden: "Vreest niet, wij geven
100 15, 55 | 55. Zij zeiden: "Wij hebben u inderdaad
101 15, 58 | 58. Zij zeiden: "Wij zijn naar een schuldig
102 15, 63 | 63. Zij zeiden: "Neen, wij zijn met hetgeen
103 15, 70 | 70. Zij zeiden; "Hebben wij u niet verboden
104 17, 60 | 60. En toen Wij tot u zeiden: "Voorzeker, uw Heer heeft
105 17, 61 | toen Wij tot de engelen zeiden: "Betuigt eer aan Adam,"
106 17, 94 | kwam dan het feit dat zij zeiden: "Heeft Allah een mens als
107 17, 98 | Onze woorden verwierpen en zeiden: "Zullen wij indien wij
108 17, 104| 104. En Wij zeiden na hem tot de kinderen van
109 18, 10 | toevlucht zochten in de Spelonk, zeiden zij: "Onze Heer, verleen
110 18, 14 | hart toen zij opstonden en zeiden: "Onze Heer is de Heer der
111 18, 19 | hier vertoefd?" Anderen zeiden: "Wij zijn een dag of een
112 18, 19 | dag gebleven." Nog anderen zeiden: "Uw God weet het best,
113 18, 21 | die de overhand behielden, zeiden: "Wij zullen voorzeker een
114 18, 50 | toen Wij tot de engelen zeiden: "Buigt voor Adam", zij
115 18, 86 | ongelovig) volk aantrof. Wij zeiden: "O, Zol-Qarnain, bestraf
116 18, 94 | 94. Zij zeiden: "O Zol-Qarnain, Gog en
117 19, 29 | wees zij naar het kind. Zij zeiden: "Hoe kunnen wij tot een
118 20, 63 | 63. Zij zeiden: "Deze twee zijn zeker tovenaars
119 20, 65 | 65. Zij zeiden: "O Mozes, werpt gij, of
120 20, 68 | 68. Wij zeiden: "Vrees niet, want gij zijt
121 20, 70 | zich nederbuigend. Zij zeiden: "Wij geloven in de Heer
122 20, 72 | 72. Zij zeiden: "In geen geval zullen wij
123 20, 116| toen Wij tot de engelen zeiden: "Bewijst Adam eer," bewezen
124 20, 117| 117. Daarom zeiden Wij: "O Adam, deze is voor
125 21, 55 | 55. Zij zeiden: "Hebt gij ons de waarheid
126 21, 59 | 59. (Toen zij dit zagen) zeiden zij: "Wie heeft dit onze
127 21, 60 | 60. Enigen hunner zeiden: "Wij hoorden een jonge
128 21, 61 | 61. Zij zeiden: "Brengt hem dan voor de
129 21, 64 | kwamen zij tot inkeer en zeiden (bij zichzelf) "Gij zijt
130 21, 68 | 68. Zij zeiden: "Verbrandt hem en helpt
131 21, 69 | 69. Wij zeiden: "O vuur, wees koel en onschadelijk
132 22, 40 | verdreven alleen omdat zij zeiden: "Onze Heer is Allah." -
133 23, 24 | volk, die ongelovig waren, zeiden: "Hij is slechts een mens
134 23, 33 | der aarde) hadden gegeven, zeiden: "Dit is slechts een mens,
135 23, 47 | 47. En zij zeiden: "Moeten wij geloven in
136 23, 81 | als de voormalige volkeren zeiden. ~
137 24, 12 | over hun eigen mensen en zeiden: "Dit is een openlijke lastering?" ~
138 25, 36 | 36. En Wij zeiden: "Gaat samen naar het volk
139 26, 36 | 36. Zij zeiden: "Geef hem en zijn broeder
140 26, 44 | touwen en hun roeden, en zeiden: "Bij de macht van Pharao,
141 26, 61 | scharen elkander zagen, zeiden de metgezellen van Mozes: "
142 26, 71 | 71. Zeiden zij: "Wij aanbidden (onze)
143 26, 116| 116. Zij zeiden: "Als gij niet ophoudt,
144 26, 153| 153. Zeiden zij: "Gij zijt betoverd. ~
145 26, 167| 167. Zij zeiden: "Als gij niet ophoudt,
146 26, 185| 185. Zij zeiden: "Gij zijt slechts betoverd. ~
147 27, 13 | tekenen tot hen kwamen, zeiden zij: "Dit is openbare tovenarij." ~
148 27, 15 | David en Salomo, en zij zeiden: "Alle eer behoort aan Allah,
149 27, 49 | 49. Zij zeiden: "Zweert tot elkander bij
150 27, 56 | niets anders dan dat zij zeiden: "Verdrijft Lot's familie
151 28, 36 | duidelijke tekenen tot hen kwam, zeiden zij: "Dit is niets dan verzonnen
152 28, 48 | Waarheid van Ons tot hen kwam, zeiden zij: "Waarom is hem niet
153 28, 48 | voorheen was gegeven? Zij zeiden: "Twee tovenaars die elkander
154 28, 79 | leven dezer wereld wensten, zeiden: "O, ware ons hetzelfde
155 28, 80 | wie kennis was gegeven, zeiden: "Wee u, de beloning van
156 29, 29 | niet anders dan dat zij zeiden: "Breng de straf van Allah
157 29, 31 | Abraham het nieuws brachten, zeiden zij: "Wij willen het volk
158 29, 32 | Maar Lot is daar." Zij zeiden: "Wij weten wel wie daar
159 29, 33 | in moeilijkheid. En zij zeiden: "Vrees niet, noch treur.
160 33, 12 | wier hart een ziekte is, zeiden: "Wat Allah en Zijn boodschapper
161 33, 22 | gelovigen de scharen zagen, zeiden zij: "Dit is wat Allah en
162 33, 69 | zuiverde hem van hetgeen zij zeiden. En hij was in aanzien bij
163 34, 10 | overvloed van Ons Zelf en zeiden: "O gij bergen, alsmede
164 34, 12 | onder hem werkten, en Wij zeiden: indien iemand van hen zich
165 34, 19 | 19. Maar zij zeiden: "Onze Heer, maak langere
166 34, 34 | stad of de rijken er van zeiden: "Waarlijk, wij willen niet
167 34, 35 | 35. En zij zeiden: "Wij hebben meer rijkdommen
168 36, 14 | derde versterkten en zij zeiden: "Waarlijk, wij zijn tot
169 36, 16 | 16. Zij zeiden: "Onze Heer weet dat wij
170 37, 36 | 36. En zeiden: "Zullen wij onze Goden
171 37, 97 | 97. Zij zeiden: "Laat ons een omheining
172 38, 22 | en hij hen vreesde. Zij zeiden: "Vrees niet, wij zijn twee
173 38, 26 | 26. (Wij zeiden): "O David, Wij hebben u
174 38, 39 | 39. Wij zeiden: "Dit is Onze gave. Wees
175 38, 42 | 42. Wij zeiden: "Spoor uw rijdier met uw
176 38, 44 | 44. (En Wij zeiden:) "Neem een handvol gedroogde
177 39, 50 | 50. Ook hun voorgangers zeiden hetzelfde, toch baatte hen
178 40, 24 | Hamaan en Korach, maar zij zeiden: "Hij is een tovenaar en
179 40, 25 | Waarheid van Ons tot hen kwam, zeiden zij: "Doodt de zonen der
180 40, 84 | toen zij Onze straf zagen zeiden zij: "Wij geloven in Allah
181 41, 12 | 12. Zij zeiden: "Wij komen gewillig." Zo
182 41, 14 | Aanbidt niets dan Allah", zeiden zij: "Als onze Heer het
183 41, 15 | laatdunkend op aarde en zeiden: "Wie is machtiger dan wij?"
184 43, 23 | vóór u of de rijken hiervan zeiden: "Wij zagen onze vaderen
185 43, 24 | Zij (de boodschappers) zeiden: "Hoewel wij u een betere
186 43, 24 | vaderen hebt zien volgen?" Zij zeiden: "Waarlijk, wij verwerpen
187 43, 49 | 49. En zij zeiden (tot Mozes): "O, gij tovenaar,
188 46, 22 | 22. Toen zeiden zij: "Zijt gij tot ons gekomen
189 46, 24 | hun valleien zagen komen, zeiden zij: "Dit is een wolk, die
190 46, 29 | toen zij bij u kwamen, zeiden zij: "Weest stil" en toen
191 46, 30 | 30. Zij zeiden: "O, ons volk, wij hebben
192 51, 25 | bij hem binnentraden en zeiden: "Vrede", antwoordde hij: "
193 51, 28 | begon hij hen te vrezen. Zij zeiden: "Vrees niet" en zij gaven
194 51, 30 | Heer heeft het zo gezegd," zeiden zij. "Voorzeker, Hij is
195 51, 52 | geen boodschapper of zij zeiden: "Dit is een tovenaar of
196 54, 9 | verloochenden Onze dienaar en zeiden: "Een waanzinnige." En hij
197 54, 24 | 24. En zij zeiden: "Moeten wij een man uit
198 54, 37 | verblindden Wij hun ogen en zeiden: "Ondergaat nu Mijn straf
199 58, 3 | willen terugnemen wat zij zeiden, moeten hiervoor een slaaf
200 60, 4 | toen zij tegen hun volk zeiden: "Wij hebben niets uitstaande
201 64, 6 | tot hen kwamen, maar zij zeiden: "Zullen stervelingen ons
202 67, 9 | maar wij verwierpen hem, en zeiden: "Allah heeft niets geopenbaard;
203 68, 26 | toen zij de tuin zagen, zeiden zij: "Voorwaar, wij zijn
204 68, 31 | 31. En zeiden: "Wee ons, wij waren inderdaad
205 72, 1 | naar de Koran), en zij zeiden: 'Waarlijk, wij hebben een
206 83, 32 | En wanneer zij hen zagen, zeiden zij: "Dit zijn inderdaad
|