bold = Main text
Sura, Verse grey = Comment text
1 Voo | moeilijkheden op haar weg, doch deze werden met Allahs hulp
2 Voo | Nederlands weer te geven, doch dit is ons niet altijd gelukt.
3 Voo | van de Profeet Mohammad, doch integendeel om een volledig
4 2, 12 | het die onheil stichten, doch zij beseffen het niet. ~
5 2, 13 | zijn het die dwaas zijn, doch zij weten het niet. ~
6 2, 14 | zeggen zij: "Wij geloven", doch wanneer zij naar hun leiders
7 2, 24 | 24. Doch, indien gij het niet kunt
8 2, 35 | overvloedig, waar gij ook wilt, doch nader deze boom niet, anders
9 2, 36 | 36. Doch door middel van de boom
10 2, 39 | 39. Doch zij, die niet geloven en
11 2, 71 | Toen slachtten zij haar, doch liever hadden zij het niet
12 2, 83 | gebed en geeft de Zakaat. Doch gij wenddet u af, - behalve
13 2, 96 | geschonken moge worden, doch al ware hem zulk een lang
14 2, 195| eigen handen in het verderf doch doet goed: voorzeker, Allah
15 2, 240| dat zij worden uitgezet. Doch indien zij weggaan zal er
16 3, 56 | 56. Doch de ongelovigen zal Ik in
17 3, 63 | 63. Doch indien zij zich afwenden,
18 3, 167| wat niet in hun hart is. Doch Allah weet goed wat zij
19 4, 153| kalf (ter aanbidding) aan, doch Wij vergaven hun dat. En
20 4, 157| kruisigden zij hem (ten dode), - doch het werd hun verward, en
21 4, 157| hebben er geen kennis van doch volgen slechts een vermoeden
22 5, 44 | Vreest daarom de mensen niet, doch vreest Mij en ruilt Mijn
23 5, 71 | werden zig blind en doof. Doch Allah wendde Zich in barmhartigheid
24 5, 81 | vrienden hebben genomen, doch velen hunner zijn ongehoorzaam. ~
25 5, 96 | u zelf en de reizigers, doch zolang gij ter bedevaart
26 6, 32 | spel en een ijdel vermaak. Doch voor degenen die God vrezen,
27 6, 33 | zeggen u verdriet doet, doch zij verloochenen u (profeet)
28 6, 147| alomvattende Barmhartigheid doch Zijn straf zal van het schuldige
29 7, 26 | ook om sierlijk te zijn, doch het kleed van godsvrucht
30 7, 61 | is in mij geen dwaling, doch ik ben een boodschapper
31 7, 101| duidelijke tekenen tot hen. Doch zij wilden niet geloven
32 7, 133| als duidelijke tekenen, doch zij gedroegen zich hoogmoedig
33 7, 153| 153. Doch diegenen die kwaad doen
34 7, 176| Wij hem er door verheffen doch hij verkoos de aarde en
35 7, 202| doen toenemen in dwaling, doch zij falen niet. ~
36 7, 206| trots van Zijn aanbidding af doch zij verheerlijken Hem en
37 8, 17 | 17. Gij dooddet hen niet, doch Allah was het, Die hen doodde.
38 8, 60 | hen, die gij niet kent, doch die Allah kent, moogt afschrikken.
39 10, 100| 100. Doch geen ziel kan geloven zonder
40 11, 35 | mijn zonde op mij rusten doch ik heb niets uitstaande
41 12, 84 | gevuld met tranen van smart doch hij bedwong zich. ~
42 12, 111| iets, dat is verzonnen, doch een vervulling van hetgeen
43 13, 14 | hen in het geheel niet, doch zij zijn als iemand die
44 13, 30 | geopenbaard, moogt verkondigen doch zij verwerpen de Barmhartige.
45 13, 34 | het tegenwoordige leven; doch de straf van het Hiernamaals
46 15, 59 | 59. Doch wat de familie van Lot betreft,
47 16, 30 | doen, goeds in deze wereld doch het tehuis van het Hiernamaals
48 16, 118| deden hun geen onrecht aan doch zij handelden onrechtvaardig
49 17, 8 | barmhartigheid zal tonen; doch indien gij terugkeert, zullen
50 17, 23 | Foei" noch stoot hen af, doch spreek tot hen een welgevallig
51 17, 33 | Wij zeker gezag verleend, doch laat hem bij het doden niet
52 17, 41 | lering uit zouden trekken, doch dit doet hen slechts in
53 17, 44 | Hem toekomt verheerlijkt; doch gij begrijpt hun verheerlijking
54 17, 59 | als een zichtbaar teken doch zij deden haar kwaad; Wij
55 17, 60 | En Wij waarschuwen hen, doch het doet hen slechts in
56 17, 67 | gij aanroept, behalve Hij. Doch wanneer Hij u veilig aan
57 17, 82 | genade is voor de gelovigen; doch voor de onrechtvaardigen
58 17, 87 | 87. Doch (dit is) een barmhartigheid
59 17, 89 | gelijkenissen herhaaldelijk vermeld, doch de meeste mensen tonen slechts
60 17, 97 | Allah leidt, is goed geleid, doch voor hem die Hij laat dwalen
61 17, 99 | waaromtrent geen twijfel bestaat. Doch de onrechtvaardigen tonen
62 17, 103| het land te verwijderen; doch Wij deden hem en die met
63 17, 110| luid en evenmin te zacht, doch zoek een middenweg. ~
64 18, 17 | geleid, wordt juist geleid doch degene, die Hij laat dwalen,
65 18, 48 | beginne hebben geschapen. Doch gij dacht dat Wij nimmer
66 18, 49 | slaat klein noch groot over, doch het somt alles op." En zij
67 18, 50 | Buigt voor Adam", zij bogen, doch Iblies niet. Hij was één
68 18, 52 | de afgoden) aanroepen, doch dezen zullen hun niet antwoorden;
69 18, 54 | allerlei gelijkenissen vermeld, doch de mens is in vele dingen
70 18, 57 | de tekenen van zijn Heer, doch zich er van afwendt en vergeet,
71 18, 58 | 58. Doch uw Heer is Vergevensgezind,
72 18, 77 | wie zij om eten vroegen, doch dezen weigerden hun gastvrijheid
73 18, 88 | 88. "Doch wat hem betreft die gelooft
74 18, 95 | heeft bekleed is beter, doch gij kunt mij met lichamelijke
75 18, 110| slechts een mens gelijk gij, doch mij wordt geopenbaard dat
76 19, 37 | 37. Doch (sommige) partijen verschillen (
77 20, 3 | 3. Doch als een vermaning voor hem
78 20, 40 | En gij dooddet een man, doch Wij verlosten u van smart.
79 20, 44 | 44. Doch spreekt tot hem op welwillende
80 20, 56 | toonden (Pharao) Onze tekenen, doch hij loochende deze en weigerde
81 20, 75 | 75. Doch die als gelovigen tot Hem
82 20, 87 | belofte aan u gebroken, doch wij waren belast met een
83 20, 88 | God en de God van Mozes," doch hij is hem vergeten. ~
84 20, 96 | naar mijn beste vermogen, doch dat heb ik thans opgegeven.
85 20, 115| voorheen Adam een bevel, doch hij vergat het en Wij vonden
86 20, 116| bewezen zij allen eer, doch niet Iblies. Hij weigerde. ~
87 20, 120| 120. Doch Satan fluisterde hem kwaad
88 20, 124| 124. Doch degene die zich van Mijn
89 21, 9 | degenen die Wij wilden; doch Wij verdelgden de buitensporigen. ~
90 21, 23 | betreffende hetgeen Hij doet, doch zij zullen worden ondervraagd. ~
91 21, 24 | dergenen die vóór mij waren. Doch de meesten hunner kennen
92 21, 37 | zal u Mijn tekenen tonen, doch vraagt Mij niet ze te verhaasten. ~
93 21, 45 | slechts door Openbaring." Doch de doven horen de roep niet
94 21, 70 | wensten hem kwaad te doen doch Wij deden hen de grootste
95 21, 93 | 93. Doch zij (hun volgelingen) hebben
96 22, 2 | terwijl zij niet dronken zijn, doch de kastijding van uw Heer
97 22, 5 | ziet de aarde levenloos, doch wanneer Wij er regen op
98 22, 23 | 23. Doch Allah zal degenen die geloven
99 22, 37 | hun bloed bereikt Allah, doch uw godsvrucht bereikt Hem.
100 22, 46 | niet de ogen die blind zijn doch het hart in (hun) borst
101 22, 47 | de straf te verhaasten, doch Allah zal nimmer Zijn Belofte
102 22, 51 | 51. Doch degenen die trachten Onze
103 22, 52 | kwam de duivel er tussen. Doch Allah doet hetgeen Satan
104 22, 57 | 57. Doch die niet geloven en Onze
105 22, 67 | met u er over redetwisten; doch nodigt hen tot uw Heer,
106 22, 68 | 68. Doch indien zij met u redetwisten,
107 23, 7 | 7. Doch degenen die deze perken
108 23, 66 | woorden werden u verkondigd, doch gij placht u af te keren. ~
109 23, 71 | hun een vermaning gezonden doch zij wenden zich ervan af. ~
110 23, 72 | van hen enige beloning? Doch de beloning van uw Heer
111 23, 76 | troffen hen door een straf, doch zij werden niet nederig
112 23, 78 | voor u heeft geschapen, doch gij betoont weinig dank. ~
113 23, 81 | 81. Doch zij zeggen hetzelfde als
114 23, 88 | dingen is - en Die beschermt doch tegen Wie er geen bescherming
115 23, 103| 103. Doch zij, wier werken licht zijn -
116 25, 3 | die niets kunnen scheppen, doch zelf geschapen zijn, en
117 25, 14 | éénmaal om vernietiging doch roept er keer op keer om." ~
118 26, 157| 157. Doch zij verlamden haar en daarna
119 29, 12 | zullen uw zonden dragen." Doch zij kunnen niets van hun
120 29, 25 | het tegenwoordige leven. Doch op de Dag der Opstanding
121 29, 46 | slechts op de goede wijze; doch zeg tegen de onrechtvaardigen: "
122 31, 15 | hebt, gehoorzaam hen niet. Doch leef met hen samen in de
123 33, 53 | wordt tot een maaltijd, doch niet wachtend tot deze gereed
124 34, 13 | van David, dankbaarheid," doch slechts weinigen van Mijn
125 36, 77 | geschapen uit een levenskiem? Doch ziet, hij is klaarblijkelijk
126 37, 24 | 24. Doch houdt hen staande want zij
127 38, 68 | 68. Doch gij wendt u er van af. ~
128 38, 74 | 74. Doch Iblies niet, hij toonde
129 39, 26 | het leven dezer wereld; doch de straf van het Hiernamaals
130 39, 59 | Mijn tekenen kwamen tot u, doch gij verloochendet deze,
131 40, 10 | het geloof werd geroepen doch gij dit verwierpt." ~
132 40, 22 | met duidelijke tekenen, doch zij verwierpen ze; daarom
133 40, 34 | aan hetgeen hij u bracht doch toen hij stierf zeidet gjj: "
134 41, 15 | schiep machtiger was dan zij? Doch zij plachten Onze tekenen
135 41, 50 | het allerbeste vinden." Doch Wij zullen stellig de ongelovigen
136 42, 8 | barmhartigheid toe wie Hij wil. Doch de onrechtvaardigen zullen
137 42, 20 | oogst doen Wij toenemen, doch wie naar de oogst der wereld
138 42, 30 | handen hebben gewrocht. Doch Hij vergeeft vele dingen. ~
139 42, 40 | 40. Doch de vergelding van het kwade
140 43, 17 | 17. Doch wanneer aan een hunner nieuws
141 43, 27 | 27. Doch Hij, Die mij schiep zal
142 43, 35 | het tegenwoordige leven, doch het Hiernamaals bij uw Heer
143 43, 67 | elkanders vijanden zijn. Doch de godvruchtigen: ~
144 43, 76 | deden hun geen onrecht, doch zij waren tet die zichzelf
145 44, 9 | 9. Doch zij vermaken zich door te
146 45, 31 | niet aan u voorgedragen? Doch gij waart hoogmoedig en
147 47, 4 | Zelf kunnen bestraffen. Doch Hij wilde sommigen uwer
148 47, 16 | onder hen luisteren naar u doch wanneer zij van u weggaan,
149 47, 32 | Allah stellig niet schaden doch Hij zal hun werken vruchteloos
150 48, 10 | hand rust op hun handen. Doch wie zijn eed schendt, doet
151 48, 12 | schoonschjinend gemaakt doch gij hadt een slechte gedachte
152 48, 15 | zullen zij zeggen: "Neen, doch gij benijdt ons." Neen,
153 49, 15 | en daarna niet twijfelen, doch met hun bezittingen en persoon
154 54, 36 | Onze straf gewaarschuwd doch zij trokken de waarschuwingen
155 55, 33 | overschrijden, probeert dit dan. Doch gij zult dit zonder gezag
156 56, 26 | 26. Doch het woord "vrede, vrede." ~
157 57, 25 | nedergezonden, waardoor grote strijd doch ook grote voordelen voor
158 57, 27 | hart zijner volgelingen. Doch het kloosterleven schreven
159 58, 2 | onbetamelijks en een leugen; doch Allah is Verdraagzaam, Vergevensgezind. ~
160 63, 7 | hemelen en der aarde behoren; doch de huichelaars begrijpen
161 64, 15 | slechts een beproeving; doch bij Allah is er een grote
162 72, 5 | 5. Doch wij hadden gemeend dat mensen
163 74, 39 | 39. Doch degenen aan de rechter hand ~
164 74, 56 | 56. Doch zij zullen er geen lering
165 75, 32 | 32. Doch hij verloochende (de profeet)
166 79, 40 | 40. Doch voor hem die vreesde voor
167 84, 23 | 23. Doch Allah weet het beste wat
168 98, 7 | 7. Doch zij die geloven en goede
169 101, 8 | 8. Doch hij, wiens schalen licht
|