Sura, Verse
1 1, 2| 2. Alle lof zij Allah, de
2 2 | 2. De Koe (Al-Baqarah) ~Geopenbaard
3 2, 2| 2. Dit is een volmaakt Boek,
4 3, 2| 2. Allah! Er is geen God,
5 4, 2| 2. En geeft de wezen hun eigendom
6 5, 2| 2. O, gij die gelooft, ontheiligt
7 6, 2| 2. Hij is het, Die u uit klei
8 7, 2| 2. (Dit is) een (volmaakt)
9 8, 2| 2. Ware gelovigen zijn slechts
10 9, 2| 2. Gaat daarom in het land
11 10, 2| 2. Is het vreemd voor de mensen,
12 11, 2| 2. (Daarom) aanbidt slechts
13 12, 2| 2. Wij hebben het geopenbaard -
14 13, 2| 2. Allah is Hij, Die de hemelen
15 14, 2| 2. Van Allah, aan Wie wat
16 15, 2| 2. De ongelovigen zullen dikwijls
17 16, 2| 2. Hij zendt door Zijn gebod
18 17, 2| 2. Wij gaven Mozes het Boek
19 18, 2| 2. Volmaakt (in leiding),
20 19, 2| 2. Dit is een vermelding van
21 20, 2| 2. Wij hebben u de Koran niet
22 21, 2| 2. Er komt geen nieuwe Vermaning
23 22, 2| 2. De Dag waarop elke zogende
24 23, 2| 2. Die ootmoedig zijn in hun
25 24, 2| 2. Geselt iedere echtbreekster
26 25, 2| 2. Aan Wie het Koninkrijk
27 26, 2| 2. Dit zijn de verzen van
28 27, 2| 2. Een richtsnoer en goed
29 28, 2| 2. Dit zijn de verzen van
30 29, 2| 2. Denken de mensen dat zij (
31 30, 2| 2. De Romeinen zijn verslagen ~
32 31, 2| 2. Dit zijn verzen van het
33 32, 2| 2. De openbaring van het Boek
34 33, 2| 2. Volg hetgeen u is geopenbaard
35 34, 2| 2. Hij weet alles wat de aarde
36 35, 2| 2. Wat Allah de mens aan barmhartigheid
37 36, 2| 2. Bij de Koran, die vol van
38 37, 2| 2. En bij hen die berispen. ~
39 38, 2| 2. Maar de ongelovigen zijn
40 39, 2| 2. Voorwaar, Wij hebben u
41 40, 2| 2. De openbaring van dit Boek
42 41, 2| 2. Een openbaring van de Barmhartige,
43 42, 2| 2. Ain Sien Qaaf. ~
44 43, 2| 2. Bij het duidelijke Boek; ~
45 44, 2| 2. Bij het duidelijke Boek. ~
46 45, 2| 2. De openbaring van dit Boek
47 46, 2| 2. De openbaring van dit Boek
48 47, 2| 2. Maar zij, die geloven en
49 48, 2| 2. Zodat Allah u tegen uw
50 49, 2| 2. O gij gelovigen, verheft
51 50, 2| 2. Maar zij verwonderen zich
52 51, 2| 2. En degenen die de last
53 52, 2| 2. En bij het geschreven Boek, ~
54 53, 2| 2. Uw metgezel is noch afgedwaald
55 54, 2| 2. Maar als zij (de ongelovigen)
56 55, 2| 2. Heeft de Koran onderwezen. ~
57 56, 2| 2. Zal er niets dit plaatsvinden
58 57, 2| 2. Van Hem is het koninkrijk
59 58, 2| 2. Degenen onder u, die hun
60 59, 2| 2. Hij is het Die de ongelovigen
61 60, 2| 2. Als zij de overhand over
62 61, 2| 2. O gij die gelooft, waarom
63 62, 2| 2. Hij is het Die onder de
64 63, 2| 2. Zij hebben hun eden tot
65 64, 2| 2. Hij is het Die u geschapen
66 65, 2| 2. Als zij dan haar termijn
67 66, 2| 2. Allah heeft de annulatie
68 67, 2| 2. Die de dood en het leven
69 68, 2| 2. Gij zijt, bij de gratie
70 69, 2| 2. Wat is het dat plaats zal
71 70, 2| 2. Over de ongelovigen, die
72 71, 2| 2. Noach zeide: "O mijn volk!
73 72, 2| 2. Die tot rechtschapenheid
74 73, 2| 2. Sta op in de nacht voor
75 74, 2| 2. Sta op en waarschuw, ~
76 75, 2| 2. Neen! Ik roep de zichzelf
77 76, 2| 2. Wij hebben de mens uit
78 77, 2| 2. En bij hen die verbrijzelen. ~
79 78, 2| 2. Over de grote aankondiging, ~
80 79, 2| 2. En bij hen die hun werk
81 80, 2| 2. Omdat er een blinde man
82 81, 2| 2. En wanneer de sterren dof
83 82, 2| 2. En wanneer de sterren verstrooid
84 83, 2| 2. Wanneer zij voor zichzelf
85 84, 2| 2. En zijn Heer gehoorzaamt
86 85, 2| 2. En bij de beloofde Dag. ~
87 86, 2| 2. En wat weet gij (er van)
88 87, 2| 2. Die schept en vervolmaakt, ~
89 88, 2| 2. Op die Dag zullen sommige
90 89, 2| 2. En de tien nachten, ~
91 90, 2| 2. En gij zijt vogelvrij in
92 91, 2| 2. En bij de maan als zij
93 92, 2| 2. En bij de dag wanneer hij
94 93, 2| 2. En bij de nacht als het
95 94, 2| 2. En uw last niet van u weggenomen? ~
96 95, 2| 2. Bij de berg Sinaï, ~
97 96, 2| 2. Die de mens uit geronnen
98 97, 2| 2. Wat weet gij (er van) wat
99 98, 2| 2. Een boodschapper van Allah,
100 99, 2| 2. En zij haar binnenste naar
101 100, 2| 2. Die vonken uit de hoeven
102 101, 2| 2. Wat is de ramp? ~
103 102, 2| 2. Totdat gij in uw graven
104 103, 2| 2. Voorzeker, de mens is te
105 104, 2| 2. Die rijkdommen verzamelt
106 105, 2| 2. Heeft Hij hun plannen niet
107 106, 2| 2. Ter bescherming op hun
108 107, 2| 2. Het is degene die de wees
109 108, 2| 2. Bid daarom tot uw Heer
110 109, 2| 2. Ik bid niet aan, wat gij
111 110, 2| 2. En gij de mensen groepsgewijze
112 111, 2| 2. Zijn rijkdommen en daden
113 112, 2| 2. Allah is zichzelf-genoeg,
114 113, 2| 2. Tegen het kwade van wat
115 114, 2| 2. De Koning der mensen, ~
|