Sura, Verse
1 2, 72 | En toen gij trachttet een mens te doden en onder elkander
2 2, 205| en het nageslacht (van de mens) te vernietigen, maar Allah
3 3, 79 | 79. Het betaamt een mens niet, als Allah hem het
4 4, 28 | last verlichten, want de mens is zwak geschapen. ~
5 5, 32 | Israëls voor, dat wie ook een mens doodt, behalve wegens het
6 6, 9 | aangesteld, zouden Wij hem als mens hebben doen voorkomen en
7 7, 179| Wij hebben menige djinn en mens geschapen wier einde de
8 10, 12 | 12. En wanneer de mens een moeilijkheid overkomt,
9 11, 9 | 9. Wanneer Wij de mens Onze barmhartigheid doen
10 12, 31 | verheerlijkt. Dit is geen mens, dit is een edele engel." ~
11 14, 34 | kunnen opsommen. Voorwaar, de mens is zeer onrechtvaardig,
12 15, 26 | Waarlijk Wij schiepen de mens uit droge, klinkende klei,
13 15, 28 | engelen zeide: "Ik ga de mens uit droge, klinkende klei
14 15, 33 | niet onderwerpen aan de mens, die Gij uit droge, klinkende
15 16, 4 | 4. En Hij heeft de mens uit een levenskiem geschapen,
16 16, 69 | waarin genezing is voor de mens. Voorzeker, daarin is een
17 17, 11 | 11. De mens vraagt om het kwade gelijk
18 17, 11 | het goede vraagt; en de mens is haastig. ~
19 17, 13 | En de werken van ieder mens hebben Wij om zijn hals
20 17, 53 | hen. Voorwaar, Satan is de mens een verklaarde vijand. ~
21 17, 67 | wendt gij u af. Want de mens is zeer ondankbaar. ~
22 17, 83 | 83. En wanneer Wij de mens gunsten bewijzen wendt hij
23 17, 88 | 88. Zeg: "Indien de mens en de djinn samenspannen,
24 17, 93 | mijn Heer: ik ben slechts mens en boodschapper!" ~
25 17, 94 | zeiden: "Heeft Allah een mens als boodschapper gezonden?" ~
26 17, 100| zouden worden. Waarlijk, de mens is vrekkig." ~
27 17, 101| Mozes, dat gij een betoverd mens zijt." ~
28 18, 37 | vormde tot een volledig mens?" ~
29 18, 54 | gelijkenissen vermeld, doch de mens is in vele dingen zeer twistziek. ~
30 18, 110| Zeg: "Ik ben slechts een mens gelijk gij, doch mij wordt
31 19, 32 | onderdrukker, noch een slecht mens gemaakt." ~
32 19, 66 | 66. En de mens zegt: "Zal ik wanneer ik
33 19, 67 | 67. Herinnert de mens zich dan niet dat Wij hem
34 21, 3 | Mohammed) niet slechts een mens als gij? Wilt gij dan de
35 21, 37 | 37. De mens is met een haastige natuur
36 22, 66 | leven opwekken. Waarlijk de mens is uiterst ondankbaar. ~
37 23, 12 | Voorwaar, Wij scheppen de mens uit een uittreksel van klei; ~
38 23, 24 | zeiden: "Hij is slechts een mens zoals gij, hij zou zich
39 23, 33 | zeiden: "Dit is slechts een mens, zoals gij. Hij eet van
40 23, 38 | Hij is niet anders dan een mens die een leugen heeft verzonnen
41 25, 29 | gekomen." En Satan laat de mens in de steek. ~
42 25, 54 | 54. En Hij is het Die de mens uit water heeft geschapen
43 26, 154| 154. Gij zijt slechts een mens zoals wij, toon ons dan
44 29, 8 | 8. En Wij hebben de mens geboden zijn ouders goed
45 29, 10 | zij de vervolging van de mens als een straf van Allah.
46 29, 57 | 57. Elk mens moet de dood ondergaan,
47 31, 14 | 14. Wij hebhen de mens op het hart gedrukt betreffende
48 32, 7 | begon de schepping van de mens uit klei. ~
49 33, 72 | vreesden er voor, maar de mens nam het op zich. Inderdaad,
50 35, 2 | 2. Wat Allah de mens aan barmhartigheid schenkt,
51 36, 77 | 77. Heeft de mens niet begrepen dat Wij hem
52 38, 71 | engelen zeide: "Ik ga de mens uit klei scheppen, ~
53 39, 8 | 8. Wanneer een mens wordt benadeeld, roept hij
54 39, 8 | van Zichzelf, vergeet de mens waarvoor hij eerst (God)
55 39, 49 | 49. Wanneer nu de mens tegenspoed treft, roept
56 41, 6 | Zeg: "Ik ben slechts een mens zoals gij. Het is mij geopenbaard
57 41, 49 | 49. De mens wordt niet moe het goede
58 41, 51 | Wanneer Wij gunsten aan de mens verlenen wendt hij zich
59 42, 33 | elke geduldige, dankbare (mens). ~
60 42, 48 | waarlijk, wanneer Wij de mens Onze barmhartigheid betuigen,
61 42, 48 | bedreven, dan voorzeker, is de mens ondankbaar. ~
62 42, 51 | 51. Het is voor een mens niet mogelijk dat Allah
63 42, 52 | Voorzeker, gij leidt de mens zeker naar het rechte pad, ~
64 43, 15 | gelijken aan Allah. Waarlijk de mens is klaarblijkelijk ondankbaar. ~
65 46, 15 | 15. En Wij hebben de mens vriendelijkheid jegens zijn
66 50, 16 | voorzeker, Wij hebben de mens geschapen en Wij weten alles
67 52, 21 | aan hun werken afdoen. Elk mens is onderpand voor zijn daden. ~
68 53, 24 | 24. Krijgt de mens alles waarnaar hij verlangt? ~
69 53, 39 | 39. En dat de mens niet meer kan krijgen dan
70 55, 3 | 3. Hij heeft de mens geschapen ~
71 55, 14 | 14. Hij schiep de mens uit droge klei, als aardewerk. ~
72 55, 39 | 39. Op die Dag zullen mens noch djinn worden ondervraagd
73 55, 56 | zijn met zedige blik, door mens noch djinn ooit aangeraakt. ~
74 59, 16 | Satan, wanneer hij tegen de mens zegt: "Verwerp (de waarheid)";
75 70, 19 | 19. Voorwaar, de mens is geschapen met een ongeduldige
76 74, 25 | slechts het woord van een mens." ~
77 75, 3 | 3. Denkt de mens dat Wij zijn beenderen niet
78 75, 5 | 5. Maar de mens wenst in 't vervolg slecht
79 75, 10 | 10. Op die Dag zal de mens zeggen: "Waarheen te vluchten?" ~
80 75, 13 | 13. De mens zal op die Dag worden onderricht
81 75, 14 | 14. Neen, de mens is een bewijs tegen zichzelf. ~
82 75, 31 | 31. Want hij (mens) nam de Waarheid niet aan,
83 75, 36 | 36. Denkt de mens dat hij zonder doel zal
84 76, 1 | Voorzeker, er is voor de mens een tijdperk geweest toen
85 76, 2 | 2. Wij hebben de mens uit een gemengde levenskiem
86 78, 40 | gewaarschuwd; de Dag waarop de mens zal zien wat hij heeft uitgevoerd
87 79, 35 | 35. De Dag waarop de mens zich zal herinneren hetgeen
88 80, 3 | 3. (Mens) wat weet gij? Misschien
89 80, 17 | 17. Wee de mens! Hoe ondankbaar is hij! ~
90 80, 24 | 24. Laat nu de mens naar zijn voedsel zien; ~
91 82, 6 | 6. O mens, wat heeft u bedrogen omtrent
92 84, 6 | Zal worden gezegd) "O mens, gij moet ijverig naar uw
93 86, 5 | 5. Laat de mens derhalve overwegen waaruit
94 89, 15 | 15. Wat de mens betreft, wanneer zijn Heer
95 89, 23 | getoond; op die Dag zal de mens de vermaning willen volgen,
96 90, 4 | Voorwaar, Wij hebben de mens geschapen om moeilijkheden (
97 95, 4 | Voorzeker, Wij hebben de mens in de beste vorm geschapen, ~
98 96, 2 | 2. Die de mens uit geronnen bloed schiep. ~
99 96, 4 | 4. Die (de mens) door middel van de pen
100 96, 5 | 5. Hij leerde aan de mens datgene wat deze niet kende, ~
101 96, 6 | geheel niet. Voorwaar, de mens wordt opstandig, ~
102 99, 3 | 3. En de mens zal zeggen: "Wat is er met
103 100, 6 | 6. Voorwaar, de mens is ondankbaar jegens zijn
104 103, 2 | 2. Voorzeker, de mens is te midden van verlies. ~
|