Sura, Verse
1 2, 10| 10. Er is een ziekte in hun
2 3, 10| 10. Voorzeker zullen de bezittingen
3 4, 10| 10. Voorzeker, zij, die het
4 5, 10| 10. En degenen, die niet geloven
5 6, 10| 10. En voorzeker de boodschappers
6 7, 10| 10. En Wij hebben u op aarde
7 8, 10| 10. Allah gaf het slechts als
8 9, 10| 10. Zij nemen geen band van
9 10 | 10. Jonas (Joenos) ~Geopenbaard
10 10, 10| 10. Hun aanroep daarin zal
11 11, 10| 10. En als Wij, nadat tegenspoed
12 12, 10| 10. Eén hunner zeide: "Doodt
13 13, 10| 10. Voor Hem is hij gelijk
14 14, 10| 10. Hun boodschappers antwoordden: "
15 15, 10| 10. En vóór u zonden Wij reeds (
16 16, 10| 10. Hij is het, Die water voor
17 17, 10| 10. En dat Wij voor degenen
18 18, 10| 10. Toen de jongelingen hun
19 19, 10| 10. Hij zeide: "Mijn Heer,
20 20, 10| 10. Toen hij een vuur zag,
21 21, 10| 10. Wij hebben u een Boek (
22 22, 10| 10. "Dit is wegens hetgeen
23 23, 10| 10. Dezen zijn de erfgenamen, ~
24 24, 10| 10. En ware het niet door Allah'
25 25, 10| 10. Gezegend is Hij Die, indien
26 26, 10| 10. Toen uw Heer tot Mozes
27 27, 10| 10. Werp uw staf neder." Maar
28 28, 10| 10. En het hart der moeder
29 29, 10| 10. Onder de mensen zijn er
30 30, 10| 10. Dan was het einde bitter
31 31, 10| 10. Hij heeft de hemelen geschapen
32 32, 10| 10. En zij zeggen: "Zullen
33 33, 10| 10. Toen zij over u kwamen
34 34, 10| 10. En voorwaar, Wij schonken
35 35, 10| 10. Wie eer wenst (wete), dat
36 36, 10| 10. En het is hun hetzelfde
37 37, 10| 10. Maar hij die steelsgewijze
38 38, 10| 10. Of is het koninkrijk der
39 39, 10| 10. Zeg: "O, Mijn gelovige
40 40, 10| 10. De ongelovigen zullen worden
41 41, 10| 10. Hij heeft de bergen daarop
42 42, 10| 10. En waarover gij ook moogt
43 43, 10| 10. Die de aarde voor u als
44 44, 10| 10. Maar wacht op de Dag waarop
45 45, 10| 10. Zij hebben de hel in het
46 46, 10| 10. "Ziet, indien hij van Allah
47 47, 10| 10. Hebben zij op aarde niet
48 48, 10| 10. Voorwaar, zij die u trouw
49 49, 10| 10. De gelovigen zijn voorzeker
50 50, 10| 10. En hoge palmbomen met bloeikolve
51 51, 10| 10. Vervloekt zijn zij die
52 52, 10| 10. En de bergen zullen vergaan. ~
53 53, 10| 10. En Hij (Allah) openbaarde
54 54, 10| 10. Daarom bad hij tot zijn
55 55, 10| 10. En Hij heeft de aarde voor
56 56, 10| 10. De voorbijstrevenden (in
57 57, 10| 10. Waarom geeft gij niet terwille
58 58, 10| 10. Geheime samenzwering gaat
59 59, 10| 10. En degenen die na hen kwamen,
60 60, 10| 10. O, gij die gelooft wanneer
61 61, 10| 10. O gij die gelooft, zal
62 62, 10| 10. En als het gebed geëindigd
63 63, 10| 10. En besteedt uit datgene
64 64, 10| 10. Maar wie Onze tekenen verwerpen
65 65, 10| 10. Allah heeft hun een strenge
66 66, 10| 10. Allah vergelijkt de ongelovigen
67 67, 10| 10. En zij zullen zeggen: "
68 68, 10| 10. En geef geen gehoor aan
69 69, 10| 10. En zij gehoorzaamden de
70 70, 10| 10. En een vriend zal een vriend
71 71, 10| 10. En ik zeide: "Zoekt vergiffenis
72 72, 10| 10. Wij weten daardoor niet
73 73, 10| 10. En verdraag met geduld
74 74, 10| 10. Niet gemakkelijk voor de
75 75, 10| 10. Op die Dag zal de mens
76 76, 10| 10. Wij vrezen van onze Heer
77 77, 10| 10. En als de bergen verstrooid
78 78, 10| 10. En hebben Wij de nacht
79 79, 10| 10. Zij (de ongelovigen) zeggen: "
80 80, 10| 10. Voor hem zijt gij onverschillig. ~
81 81, 10| 10. En wanneer geschriften
82 82, 10| 10. Maar voorzeker er zijn
83 83, 10| 10. Wee, op die Dag de loochenaars, ~
84 84, 10| 10. Maar hij, wie het boek
85 85, 10| 10. En zij, die de gelovige
86 86, 10| 10. Dan zal hij geen kracht
87 87, 10| 10. Hij die vreest zal er lering
88 88, 10| 10. In een verheven tuin ~
89 89, 10| 10. En met Pharao, de heer
90 90, 10| 10. Hebben Wij hem dan niet
91 91, 10| 10. En voorzeker hij gaat te
92 92, 10| 10. Wij zullen hem naar moeilijkheden
93 93, 10| 10. En snauw de bedelaar niet
94 96, 10| 10. Wanneer onze dienaar bidt? ~
95 100, 10| 10. En dat het innerlijk zal
96 101, 10| 10. En gij weet niet, wat dit
|