Sura, Verse
1 2, 49 | En toen Wij u redden van Pharao's volk, dat u met bittere
2 2, 50 | u spleten en u redden en Pharao's volk lieten verdrinken,
3 3, 11 | 11. Op de wijze van Pharao's volk en degenen, die vóór
4 7, 103| Mozes met Onze tekenen naar Pharao en zijn leiders, maar zij
5 7, 104| 104. En Mozes zeide: "O, Pharao, ik ben waarlijk een boodschapper
6 7, 109| leiders van het volk van Pharao zeiden: "Dit is gewis een
7 7, 113| de tovenaars kwamen tot Pharao en zeiden: "Wij zullen natuurlijk
8 7, 114| 114. Hij (Pharao) antwoordde: "Ja en gij
9 7, 123| 123. Pharao zeide: "Hebt gij vóór ik
10 7, 127| leiders van het volk van Pharao zeiden: "Wilt gij Mozes
11 7, 130| Wij straften het volk van Pharao door droogte en met schaarste
12 7, 137| vernietigden al hetgeen Pharao en zijn volk hadden gebouwd
13 7, 141| 141. Toen Wij u van Pharao's volk verlosten dat u aan
14 8, 52 | 52. Zoals het volk van Pharao en degenen die vóór hen
15 8, 54 | 54. Zoals het volk van Pharao en degenen, die vóór hen
16 8, 54 | verdronken het volk van Pharao want zij waren allen onrechtvaardig. ~
17 10, 75 | Aäron met Onze tekenen naar Pharao en zijn leiders, maar zij
18 10, 79 | 79. En Pharao zeide: "Brengt mij elke
19 10, 83 | zijn volk, uit vrees voor Pharao en zijn leiders, in geval
20 10, 83 | vervolgen. En waarlijk. Pharao was een tiran in het land
21 10, 88 | zeide: "Onze Heer, Gij hebt Pharao en zijn leiders versieringen
22 10, 90 | kinderen Israëls over de zee; Pharao en zijn scharen vervolgden
23 11, 97 | 97. Naar Pharao en zijn leiders, zij volgden
24 11, 97 | zij volgden het gebod van Pharao maar het gebod van Pharao
25 11, 97 | Pharao maar het gebod van Pharao was in het geheel niet verstandig. ~
26 14, 6 | gunst aan u toen Hij u van Pharao's volk redde, dat u met
27 17, 101| hij tot hen kwam, zeide Pharao tot hem: "Ik geloof, O Mozes,
28 17, 102| ik ben zeker dat gij, o Pharao, te gronde gaat." ~
29 20, 24 | 24. "Ga naar Pharao; hij heeft inderdaad de
30 20, 43 | 43. "Gaat gij beiden tot Pharao, want hij is alle perken
31 20, 49 | 49. Pharao zeide: "Wie is uw Heer,
32 20, 51 | 51. Hij (Pharao) zeide: "Hoe staat het met
33 20, 56 | 56. En Wij toonden (Pharao) Onze tekenen, doch hij
34 20, 60 | 60. Daarop trok Pharao zich terug en stelde zijn
35 20, 71 | 71. Pharao zeide tot hen: "Gelooft
36 20, 78 | Alsdan achtervolgde hen Pharao met zijn leger en toen overspoelde
37 20, 79 | 79. En Pharao voerde zijn volk op een
38 23, 46 | 46. Tot Pharao en zijn opperhoofden; zij
39 26, 11 | 11. Het volk van Pharao. Zullen zij (Mij) niet vrezen?" ~
40 26, 16 | 16. "Gaat dus naar Pharao en zegt: 'Wij zijn de boodschappers
41 26, 18 | 18. Hij (Pharao) zeide: "Voedden wij u niet
42 26, 23 | 23. Pharao zeide: "En wie is de Heer
43 26, 25 | 25. Pharao zeide tot degenen die om
44 26, 27 | 27. Pharao zeide: "Waarlijk, de boodschapper
45 26, 29 | 29. Pharao zeide tot hem: "Indien gij
46 26, 31 | 31. Pharao zeide: "Breng het dan als
47 26, 34 | 34. Pharao zeide tot de vooraanstaanden
48 26, 41 | kwamen, vroegen zij aan Pharao, "Zal er een beloning voor
49 26, 44 | zeiden: "Bij de macht van Pharao, wij zullen de overhand
50 26, 49 | 49. Pharao zeide tot hen: "Gelooft
51 26, 53 | 53. En Pharao zond herauten naar de steden,
52 27, 12 | tot de negen tekenen voor Pharao en zijn volk; want zij zijn
53 28, 3 | het verhaal van Mozes en Pharao voor, in waarheid, ten bate
54 28, 4 | 4. Waarlijk, Pharao handelde aanmatigend in
55 28, 6 | te vestigen op aarde; om Pharao en Hamaan en hun scharen
56 28, 8 | 8. En Pharao's familie nam hem op zodat
57 28, 8 | een smart zou worden; want Pharao en Hamaan en hun scharen
58 28, 9 | 9. En Pharao's vrouw zeide: "(Dit kind
59 28, 32 | tekenen van uw Heer aan Pharao en zijn leiders. Waarlijk,
60 28, 38 | 38. En Pharao zeide: "O leiders, ik erken
61 29, 39 | vernietigden eveneens Korach en Pharao en Hamaan. Mozes kwam tot
62 38, 12 | volk van Noach, en Aad en Pharao - de heer der scharen - ~
63 40, 24 | 24. Tot Pharao en Hamaan en Korach, maar
64 40, 26 | 26. En Pharao zeide: "Laat mij Mozes doodslaan
65 40, 28 | gelovig man uit het volk van Pharao die zijn geloof verborg,
66 40, 29 | als zij over ons komt?" Pharao zeide: "Ik wijs u alleen
67 40, 36 | 36. En Pharao zeide: "O Hamaan, bouw mij
68 40, 37 | leugenaar is." Zo werd voor Pharao zijn slechte daad schoonschijnend
69 40, 37 | het rechte pad afgeleid en Pharao's plan eindigde slechts
70 40, 45 | straf kwam over het volk van Pharao; ~
71 40, 46 | er worden gezegd: "Doet Pharao's volk de strengste straf
72 43, 46 | Mozes met Onze tekenen naar Pharao en zijn leiders, en hij
73 43, 51 | 51. En Pharao riep tot zijn volk: "O,
74 44, 17 | Wij hebben het volk van Pharao reeds vóór hen beproefd
75 44, 31 | 31. Door Pharao: want hij was trots en één
76 50, 13 | 13. Het volk van Aad, en Pharao en de broeders van Lot eveneens, ~
77 51, 38 | teken), toen Wij hem tot Pharao zonden met openlijk gezag. ~
78 54, 41 | waarschuwers tot het volk van Pharao. ~
79 66, 11 | gelovigen met de vrouw van Pharao toen zij zeide: "Mijn Heer!
80 66, 11 | Paradijs, verlos mij van Pharao en zijn daden en verlos
81 69, 9 | 9. Ook Pharao, en degenen die vóór hem
82 73, 15 | Wij een boodschapper tot Pharao zonden. ~
83 73, 16 | 16. Maar Pharao gehoorzaamde de boodschapper
84 79, 17 | 17. "Ga naar Pharao; want hij is opstandig. ~
85 79, 20 | 20. Toen toonde hij hem (Pharao) het grote teken, ~
86 79, 23 | 23. En hij (Pharao) verzamelde de zijnen en
87 85, 18 | 18. Van Pharao en de Samoed? ~
88 89, 10 | 10. En met Pharao, de heer der grote scharen? ~
|