Sura, Verse
1 2, 16| 16. Zij zijn het die dwaling
2 3, 16| 16. Hen die zeggen: "Onze Heer,
3 4, 16| 16. En als twee temiffen van
4 5, 16| 16. En Allah leidt daarmede
5 6, 16| 16. Van wie deze straf op die
6 7, 16| 16. Hij antwoordde: "Welnu,
7 8, 16| 16. En wie op die dag zijn
8 9, 16| 16. Denkt gij, dat gij met
9 10, 16| 16. Zeg: "Als Allah het zo
10 11, 16| 16. Dezen zijn degenen, die
11 12, 16| 16. 's Avonds kwamen zij wenend
12 13, 16| 16. Zeg: "Wie is de Heer der
13 14, 16| 16. Voor hem is de hel en hij
14 15, 16| 16. En Wij hebben aan de hemel
15 16 | 16. De Bij (An-Nahl) ~Geopenbaard
16 16, 16| 16. En merktekenen en door
17 17, 16| 16. En wanneer Wij Ons voornemen
18 18, 16| 16. "Wanneer gij u van hen
19 19, 16| 16. En vermeld Maria in het
20 20, 16| 16. "Laat degene die er niet
21 21, 16| 16. Wij schiepen de hemel en
22 22, 16| 16. En aldus hebben Wij hem
23 23, 16| 16. En op de Dag der Verrijzenis
24 24, 16| 16. Waarom hebt gij niet gezegd
25 25, 16| 16. Zij zullen er alles in
26 26, 16| 16. "Gaat dus naar Pharao en
27 27, 16| 16. En Salomo volgde David
28 28, 16| 16. Hij zeide: "Mijn Heer,
29 29, 16| 16. En Wij zonden Abraham,
30 30, 16| 16. Maar zij die niet geloofden
31 31, 16| 16. "O mijn lieve zoon! Al
32 32, 16| 16. Zij verwijderen zich van
33 33, 16| 16. Zeg: "Vlucht zal u stellig
34 34, 16| 16. Maar zij wendden zich af;
35 35, 16| 16. Als Hij het wilde, zou
36 36, 16| 16. Zij zeiden: "Onze Heer
37 37, 16| 16. "Zullen wij wanneer wij
38 38, 16| 16. Zij zeggen: "Onze Heer,
39 39, 16| 16. Zij zullen lagen van Vuur
40 40, 16| 16. De Dag waarop zij naar
41 41, 16| 16. Daarom zonden Wij tegen
42 42, 16| 16. En zij die over Allah twisten
43 43, 16| 16. Heeft Hij uit de wezens
44 44, 16| 16. De de dag, waarop Wij hen
45 45, 16| 16. Wij gaven het Boek en de
46 46, 16| 16. Van dezulken aanvaarden
47 47, 16| 16. En sommigen onder hen luisteren
48 48, 16| 16. Zeg tot de Arabieren der
49 49, 16| 16. Zeg: "Wilt gij Allah uw
50 50, 16| 16. En voorzeker, Wij hebben
51 51, 16| 16. Nemend hetgeen hun Heer
52 52, 16| 16. Brandt daarin; en het zal
53 53, 16| 16. Toen het goddelijke Licht
54 54, 16| 16. Hoe vreselijk was Mijn
55 55, 16| 16. Welke van de gunsten van
56 56, 16| 16. Daarop nederliggende, naar
57 57, 16| 16. Is voor de gelovigen de
58 58, 16| 16. Zij hebben van hun eden
59 59, 16| 16. Evenals Satan, wanneer
60 64, 16| 16. Weest godvruchtig naar
61 67, 16| 16. Voelt gij u veilig voor
62 68, 16| 16. Wij zullen hem op de neus
63 69, 16| 16. En de hemelen zullen uiteen
64 70, 16| 16. Het zal zijn huid afschroeien. ~
65 71, 16| 16. En hoe Hij de maan daarin
66 72, 16| 16. Indien zij zich aan het
67 73, 16| 16. Maar Pharao gehoorzaamde
68 74, 16| 16. Stellig niet; want hij
69 75, 16| 16. Beweeg uw tong er niet
70 76, 16| 16. Kristalhelder, uit zilver,
71 77, 16| 16. Hebben Wij de vroegere (
72 78, 16| 16. En weelderige tuinen? ~
73 79, 16| 16. Toen zijn Heer hem in het
74 80, 16| 16. Edel, deugdzaam. ~
75 81, 16| 16. Zijn loop volgt en ondergaat, ~
76 82, 16| 16. En zij zullen er niet aan
77 83, 16| 16. Voorwaar, dan zullen zij
78 84, 16| 16. Ja, Ik roep de avondschemering
79 85, 16| 16. Uitvoerder van wat Hij
80 86, 16| 16. En ook Ik smeed een (machtiger)
81 87, 16| 16. Maar gij verkiest het leven
82 88, 16| 16. En tapijten uitgespreid. ~
83 89, 16| 16. Maar wanneer Hij hem beproeft
84 90, 16| 16. Of een arme die in het
85 92, 16| 16. Die loochent en zich afwendt. ~
86 96, 16| 16. Van dat leugenachtige en
|