Sura, Verse
1 2, 27| 27. Die het verbond met Allah
2 3, 27| 27. Gij doet de nacht in de
3 4, 27| 27. En Allah wenst Zich in
4 5, 27| 27. En vertel naar waarheid
5 6, 27| 27. En als gij het slechts
6 7, 27| 27. O kinderen van Adam, laat
7 8, 27| 27. O, gij die gelooft, weest
8 9, 27| 27. Daarna zal Allah Zich met
9 10, 27| 27. En degenen die boze daden
10 11, 27| 27. De leiders der ongelovigen
11 12, 27| 27. Maar als zijn hemd van
12 13, 27| 27. En degenen die niet geloven,
13 14, 27| 27. Allah versterkt degenen,
14 15, 27| 27. En Wij hadden voorheen
15 16, 27| 27. Dan zal Hij hen op de Dag
16 17, 27| 27. Voorwaar, de verkwisters
17 18, 27| 27. En verkondig hetgeen u
18 19, 27| 27. Alsdan bracht zij het kind
19 20, 27| 27. "En ontdoe de knoop in
20 21, 27| 27. Zij spreken niet eer Hij
21 22, 27| 27. En verkondig de bedevaart
22 23, 27| 27. Toen openbaarden Wij hem: "
23 24, 27| 27. O gij die gelooft, gaat
24 25, 27| 27. De Dag waarop de onrechtvaardige
25 26, 27| 27. Pharao zeide: "Waarlijk,
26 27 | 27. De Mieren (An-Naml) Geopenbaard
27 27, 27| 27. Salomo zeide: "Wij zullen
28 28, 27| 27. En hij zeide: "Ik zou u
29 29, 27| 27. En Wij gaven hem Izaak
30 30, 27| 27. En Hij is het, Die de schepping
31 31, 27| 27. En als alle bomen op aarde
32 32, 27| 27. Hebben zij niet gezien
33 33, 27| 27. En Hij deed u hun land,
34 34, 27| 27. Zeg: "Toont mij hen, die
35 35, 27| 27. Hebt gij niet gezien, dat
36 36, 27| 27. Hoe mijn Heer mij vergiffenis
37 37, 27| 27. Sommigen hunner zullen
38 38, 27| 27. En Wij hebben de hemelen
39 39, 27| 27. En voorzeker, Wij hebben
40 40, 27| 27. En Mozes zeide: "Ik zoek
41 41, 27| 27. Maar Wij zullen zeker de
42 42, 27| 27. Indien Allah de voorziening
43 43, 27| 27. Doch Hij, Die mij schiep
44 44, 27| 27. En de aangename dingen,
45 45, 27| 27. Aan Allah behoort de heerschappij
46 46, 27| 27. En waarlijk, Wij hebben
47 47, 27| 27. En hoe (zal het zjin) wanneer
48 48, 27| 27. Voorwaar, Allah vervulde
49 50, 27| 27. Zijn metgezel zal zeggen: "
50 51, 27| 27. En plaatste het voor hen.
51 52, 27| 27. Maar Allah is ons genadig
52 53, 27| 27. Zij, die niet in het Hiernamaals
53 54, 27| 27. Wij zullen de kameel zenden
54 55, 27| 27. En er blijft alleen het
55 56, 27| 27. En zij die rechts zullen
56 57, 27| 27. Dan deden Wij Onze boodschappers
57 67, 27| 27. Maar als zij de straf van
58 68, 27| 27. Neen, wij zijn beroofd." ~
59 69, 27| 27. O, had de dood maar aan
60 70, 27| 27. En degenen die de straf
61 71, 27| 27. Want als Gij hen achterlaat
62 72, 27| 27. Behalve hem die Hij als
63 74, 27| 27. En wat weet gij wat het
64 75, 27| 27. En er zal worden gezegd: "
65 76, 27| 27. Waarlijk, de ongelovigen
66 77, 27| 27. En hebben Wij er geen hoge
67 78, 27| 27. Zij verwachtten geen rekening. ~
68 79, 27| 27. Zijt gij moeilijker te
69 80, 27| 27. En graan daaruit doen groeien. ~
70 81, 27| 27. Dit is niets dan een vermaning
71 83, 27| 27. En hij zal vermengd worden
72 89, 27| 27. Maar gij, o ziel in vrede! ~
|