Sura, Verse
1 2, 33| 33. Hij zeide: "O, Adam, zeg
2 3, 33| 33. Allah verkoos Adam en Noach
3 4, 33| 33. En voor een ieder hebben
4 5, 33| 33. De vergelding dergenen
5 6, 33| 33. Wij weten zeer goed dat
6 7, 33| 33. Zeg: "Mijn Heer heeft slechte
7 8, 33| 33. Maar Allah zal hen niet
8 9, 33| 33. Hij is het, Die Zijn boodschapper
9 10, 33| 33. Zo is het woord van uw
10 11, 33| 33. Hij zeide: "Alleen Allah
11 12, 33| 33. Hij (Jozef) zeide: "O mijn
12 13, 33| 33. Zal Hij, Die over elke
13 14, 33| 33. En Hij heeft ook de zon
14 15, 33| 33. Hij antwoordde: "Ik ga
15 16, 33| 33. Zij (de ongelovigen) wachten
16 17, 33| 33. En doodt niemand die Allah
17 18, 33| 33. Elk der tuinen bracht vruchten
18 19, 33| 33. "Vrede was met mij op de
19 20, 33| 33. "Opdat wij U veel mogen
20 21, 33| 33. En Hij is het, Die de nacht
21 22, 33| 33. Daar is in de offeranden
22 23, 33| 33. En de hoofden van zijn
23 24, 33| 33. En laat degenen, die geen
24 25, 33| 33. En zij stellen u geen vraag
25 26, 33| 33. En hij strekte zijn hand
26 27, 33| 33. Zij antwoordden: "Wij hebben
27 28, 33| 33. Hij (Mozes) zeide: "Mijn
28 29, 33| 33. En toen Onze boodschappers
29 30, 33| 33. En als een ramp over de
30 31, 33| 33. O mensen, vreest uw Heer,
31 33 | 33. De Confreranten (Al-Ahzaab) ~
32 33, 33| 33. Blijft in uw huizen en
33 34, 33| 33. En de zwakkelingen zullen
34 35, 33| 33. In tuinen der eeuwigheid
35 36, 33| 33. En de dorre aarde is voor
36 37, 33| 33. Waarlijk, op die Dag zullen
37 38, 33| 33. "Brengt ze naar mij terug."
38 39, 33| 33. En hij die de Waarheid
39 40, 33| 33. Een Dag waarop gij u zult
40 41, 33| 33. En wie spreekt beter woord
41 42, 33| 33. Als Hij wil kan Hij de
42 43, 33| 33. Ware er niet (het gevaar)
43 44, 33| 33. En Wij gaven hun tekenen,
44 45, 33| 33. En het boze hunner daden
45 46, 33| 33. Hebben zij niet ingezien
46 47, 33| 33. O. gij die gelooft, gehoorzaamt
47 50, 33| 33. Die de Barmhartige in het
48 51, 33| 33. Om brokken klei op hen
49 52, 33| 33. Of zeggen zij: "Hij heeft
50 53, 33| 33. Ziet gij hem die zich afwendt (
51 54, 33| 33. Het volk van Lot verloochende
52 55, 33| 33. O, groep van djinn en mensen;
53 56, 33| 33. Noch afgesneden, noch verboden, ~
54 68, 33| 33. Zo is de straf (voor dit
55 69, 33| 33. Want hij geloofde niet
56 70, 33| 33. En degenen die oprecht
57 74, 33| 33. En de nacht als zij heengaat ~
58 75, 33| 33. Dan ging hij trots naar
59 77, 33| 33. Alsof zij kamelen van een
60 78, 33| 33. En jeugdige gezellen, gelijk
61 79, 33| 33. Een voorziening voor u
62 80, 33| 33. Maar als de oorverdovende
63 83, 33| 33. Maar zij waren niet als
|