Sura, Verse
1 2, 52 | Wij u, opdat gij dankbaar zoudt zijn. ~
2 2, 53 | opdat gij recht geleid zoudt worden. ~
3 2, 56 | dood, opdat gij dankbaar zoudt zijn. ~
4 2, 61 | voortbrenge," zeide Hij: "Zoudt gij hetgeen minderwaardig
5 2, 64 | barmhartigheid niet betoond, dan zoudt gij zeker zijn ondergegaan. ~
6 2, 108| 108. Zoudt gij de boodschapper die
7 2, 145| indien gij aan hun wens zoudt voldoen, nadat kennis tot
8 2, 145| kennis tot u is gekomen, zoudt gij zeker tot de onrechtvaardigen
9 2, 267| wanneer gij het zelf niet zoudt nemen, tenzij oogluikend;
10 3, 153| op smart, opdat gij niet zoudt treuren over hetgeen was
11 4, 83 | barmhartigheid niet over u, dan zoudt gij zeker met uitzondering
12 4, 105| opdat gij tussen de mensen zoudt richten door hetgeen Allah
13 4, 129| hoe gaarne gij het ook zoudt wensen. Maar neigt niet
14 4, 140| onderwerp bezig houden, anders zoudt gij hun gelijk zijn. Voorzeker,
15 5, 116| Indien ik het had gezegd zoudt Gij het zeker hebben geweten.
16 6, 27 | En als gij het slechts zoudt kunnen zien, wanneer zij
17 6, 30 | wanneer gij het slechts zoudt kunnen zien, wanneer zij
18 6, 52 | verantwoordelijk voor u. Zoudt gij hen verdrijven, dan
19 6, 92 | Mekka) en wat er omheen is zoudt waarschuwen. En degenen
20 6, 119| dat gij niet van datgene zoudt eten, waarover de naam van
21 6, 156| 156. Opdat gij niet zoudt zeggen: "Het Boek was alleen
22 6, 157| 157. Of ingeval gij zoudt zeggen: "Voorzeker, als
23 7, 20 | engelen of eeuwig- levenden zoudt worden." ~
24 7, 172| Dag der Opstanding niet zoudt zeggen: "Wij waren ons hiervan
25 8, 42 | onderlinge afspraak hadt gemaakt, zoudt gij ten opzichte van die
26 8, 43 | u als velen getoond, dan zoudt gij voorzeker hebben geweifeld
27 9, 13 | meest waardig, dat gij Hem zoudt vrezen als gij gelovigen
28 9, 16 | Denkt gij, dat gij met rust zoudt worden gelaten terwijl Allah
29 9, 92 | dat gij hun een rijdier zoudt verschaffen, en gij antwoorddet: "
30 9, 96 | zult zijn. Maar zelfs al zoudt gij tevreden met hen zijn,
31 10, 14 | opdat Wij zien, hoe gij zoudt handelen. ~
32 12, 13 | verdriet mij, dat gij hem zoudt medenemen en ik vrees, dat
33 12, 66 | tenzij gij allen omsingeld zoudt worden." En toen zij de
34 13, 33 | Allah toe. Zeg: "Noemt hen." Zoudt gij Hem willen inlichten
35 16, 7 | moeilijkheid (voor uzelf) zoudt kunnen bereiken. Voorzeker,
36 17, 74 | Wij u niet hadden gesterkt zoudt gij aan hen een weinig gehoor
37 17, 75 | hebben doen ondergaan en gij zoudt voor u geen helper tegen
38 17, 86 | zeker weg kunnen nemen, dan zoudt gij daarin tegen Ons geen
39 17, 100| barmhartigheid van mijn Heer bezat zoudt gij ze zeker terughouden
40 18, 72 | stellig geen geduld met mij zoudt kunnen tonen?" ~
41 18, 75 | dat gij nimmer in staat zoudt zijn mij met geduld te vergezellen?" ~
42 20, 2 | gij (er door) ongelukkig zoudt worden. ~
43 20, 16 | niet van afwenden; anders zoudt gij verloren gaan." ~
44 20, 39 | met Mijn liefde; opdat gij zoudt worden grootgebracht voor
45 20, 94 | Ik was beducht dat gij zoudt zeggen: 'Gij hebt een scheuring
46 23, 93 | indien Gij mij datgene zoudt laten zien waarmee zij bedreigd
47 24, 20 | Liefderijk en Genadevol is, (dan zoudt gij verloren zijn gegaan). ~
48 27, 60 | tuinen doet groeien? Gij zoudt hun bomen niet kunnen doen
49 33, 37 | recht op heeft dat gij Hem zoudt vrezen. Toen Zaid van haar
50 33, 53 | ooit zijn vrouwen na hem zoudt huwen. Dat zou in de ogen
51 36, 60 | Adam, dat gij Satan niet zoudt dienen, daar hij een openlijke
52 36, 61 | 61. Maar dat gij Mij zoudt dienen?" Dat was het rechte
53 47, 30 | gij hen aan hun merkteken zoudt kennen. Maar gij zult hen
54 47, 37 | en er op zou aandringen, zoudt gij vrekkig worden en Hij
55 48, 9 | Allah en Zijn boodschapper zoudt geloven, hem steunen en
56 48, 9 | s morgens en 's avonds zoudt verheerlijken. ~
57 48, 15 | zullen zeggen, wanneer gij zoudt uitgaan op een expeditie
58 49, 7 | wensen gehoor zou geven zoudt gij zeker in moeilijkheden
59 55, 8 | Opdat gij het evenwicht niet zoudt verstoren. ~
60 60, 1 | Mijn welbehagen te zoeken, zoudt gij hun dan in het geheim
61 71, 7 | hen riep, opdat Gij hen zoudt vergeven stopten zij hun
62 79, 18 | 18. En zeg tot hem: Zoudt gij u willen reinigen? ~
|