1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-2516
Sura, Verse
1501 23, 51 | 51. O gij boodschappers, eet van hetgeen
1502 23, 51 | Voorwaar Ik weet goed wat gij doet. ~
1503 23, 65 | Klaag niet op deze Dag, want gij zult door Ons niet worden
1504 23, 66 | werden u verkondigd, doch gij placht u af te keren. ~
1505 23, 72 | 72. Of vraagt gij van hen enige beloning?
1506 23, 73 | 73. En gij roept hen, voorzeker, tot
1507 23, 78 | u heeft geschapen, doch gij betoont weinig dank. ~
1508 23, 79 | op aarde en tot Hem zult gij worden verzameld. ~
1509 23, 80 | wisseling van nacht en dag. Wilt gij dan niet begrijpen? ~
1510 23, 84 | al hetgeen daarop is, als gij het weet?" ~
1511 23, 85 | Aan Allah." Zeg: "Wilt gij er dan geen lering uit trekken?" ~
1512 23, 87 | zeggen: "Allah." Zeg: "Wilt gij Hem dan niet tot uw Beschermer
1513 23, 88 | geen bescherming is, - als gij het weet?" ~
1514 23, 89 | Allah." Zeg: "Waarom wordt gij dan misleid?" ~
1515 23, 93 | Zeg: "Mijn Heer, indien Gij mij datgene zoudt laten
1516 23, 105| U niet verkondigd? Maar gij placht ze te verloochenen. ~
1517 23, 109| Barmhartig jegens ons. En Gij zijt de Beste der barmhartigen." ~
1518 23, 110| 110. Maar gij maaktet hen ten spot totdat
1519 23, 110| gedachtenis deden vergeten omdat gij hen placht uit te lachen. ~
1520 23, 112| vragen: "Hoeveel jaren zijt gij op de aarde gebleven?" ~
1521 23, 114| Hij (Allah) zal zeggen: "Gij bleeft een korte tijd, hadt
1522 23, 114| bleeft een korte tijd, hadt gij het maar geweten." ~
1523 23, 115| 115. Dacht gij, dat Wij u tevergeefs schiepen
1524 23, 115| tevergeefs schiepen en dat gij niet tot Ons zult worden
1525 23, 118| en wees Barmhartig, want Gij zijt de Barmhartigste der
1526 24, 1 | tekenen in nedergezonden opdat gij er lering uit moogt trekken. ~
1527 24, 2 | Allah niet afhouden indien gij in Allah en de Laatste Dag
1528 24, 10 | barmhartigheid voor u (dan waart gij verloren gegaan). Voorzeker
1529 24, 14 | zo zou u wegens hetgeen gij hebt begaan, een grote straf
1530 24, 15 | 15. Toen gij het van elkander hoordet
1531 24, 15 | van elkander hoordet en gij zeidet, waarvan gij geen
1532 24, 15 | hoordet en gij zeidet, waarvan gij geen kennis bezat, dacht
1533 24, 15 | geen kennis bezat, dacht gij dat het onbeduidend was,
1534 24, 16 | 16. Waarom hebt gij niet gezegd toen gij het
1535 24, 16 | hebt gij niet gezegd toen gij het hoordet: "Het betaamt
1536 24, 16 | te spreken. Heilig zijt Gij, dit is een grote lastering!" ~
1537 24, 17 | dergelijks terug te vallen indien gij gelovigen zijt. ~
1538 24, 19 | ondergaan. Allah weet, en gij weet niet. ~
1539 24, 20 | Genadevol is, (dan zoudt gij verloren zijn gegaan). ~
1540 24, 21 | 21. O gij die gelooft, volgt de voetstappen
1541 24, 22 | over het hoofd zien. Wenst gij niet dat Allah u zou vergeven?
1542 24, 27 | 27. O gij die gelooft, gaat geen andere
1543 24, 27 | Dat is beter voor u, opdat gij er lering uit zult trekken. ~
1544 24, 28 | 28. En indien gij niemand daarin vindt, gaat
1545 24, 28 | gaat ze niet binnen voordat gij toestemming krijgt. En als
1546 24, 28 | op de hoogte van hetgeen gij doet. ~
1547 24, 29 | voor u geen zonde indien gij onbewoonde huizen, waarin
1548 24, 29 | binnengaat. Allah weet wat gij openlijk doet en wat gij
1549 24, 29 | gij openlijk doet en wat gij verbergt. ~
1550 24, 31 | Allah, o gelovigen, opdat gij moogt slagen.
1551 24, 33 | voorziet hen daarvan indien gij enig goed in hen ziet; en
1552 24, 41 | 41. Ziet gij niet, dat alles in de hemelen
1553 24, 43 | 43. Hebt gij niet gezien dat Allah de
1554 24, 43 | en daarna ophoopt zodat gij regen uit hun midden ziet
1555 24, 53 | bij Allah; dat zij indien gij hen beveelt, zeker zullen
1556 24, 53 | op de hoogte van hetgeen gij doet. ~
1557 24, 54 | boodschapper. Maar indien gij u afwendt is hij slechts
1558 24, 54 | waarmee hij is belast, en gij zijt slechts verantwoordelijk
1559 24, 54 | verantwoordelijk voor datgene waarmee gij zijt belast. En indien gij
1560 24, 54 | gij zijt belast. En indien gij hem gehoorzaamt, zult gij
1561 24, 54 | gij hem gehoorzaamt, zult gij geleid worden. En de plicht
1562 24, 56 | gehoorzaamt de boodschapper, opdat gij barmhartigheid moogt ontvangen. ~
1563 24, 58 | 58. O gij die gelooft, laten uw slaven
1564 24, 58 | het morgengebed, wanneer gij wegens de middaghitte u
1565 24, 61 | uzelven geen kwaad, dat gij in uw eigen huizen eet of
1566 24, 61 | of in dat huis waarvan gij de sleutel in uw bezit hebt,
1567 24, 61 | Het doet u geen kwaad of gij tezamen of afzonderlijk
1568 24, 61 | afzonderlijk eet. Wanneer gij de huizen betreedt groet
1569 24, 61 | geboden duidelijk, opdat gij het moogt begrijpen. ~
1570 24, 62 | toestemming aan wie hunner gij wilt en vraag voor hen vergiffenis
1571 24, 63 | boodschapper onder u niet zoals gij de uitnodiging van elkander
1572 25, 8 | onrechtvaardigen zeggen: "Gij volgt slechts een betoverd
1573 25, 17 | zal Hij vragen: "Waart gij het, die deze mijn dienaren
1574 25, 18 | beschermers dan U te nemen, maar Gij hebt hen en hun vaderen
1575 25, 19 | 19. Zo hebben dezen wat gij zegt, verloochend, zodat
1576 25, 19 | zegt, verloochend, zodat gij de straf niet kunt afwenden
1577 25, 20 | beproeving voor anderen. Zult gij geduldig zijn? Want uw Heer
1578 25, 43 | 43. Hebt gij hem gezien, die zijn eigen
1579 25, 43 | zijn God aanneemt? Wilt gij dan een beschermer over
1580 25, 44 | 44. Denkt gij dat de meesten hunner horen
1581 25, 45 | 45. Hebt gij niet gezien hoe uw Heer
1582 25, 60 | nederwerpen voor degene die gij ons gelast?" En dit vermeerdert
1583 25, 77 | zou niets om U geven als gij niet bidt. Gij hebt de waarheid
1584 25, 77 | geven als gij niet bidt. Gij hebt de waarheid verloochend
1585 26, 3 | 3. Wellicht zult gij ten dode toe treuren omdat
1586 26, 18 | u niet onder ons op toen gij een kind waart? En gij bleeft
1587 26, 18 | toen gij een kind waart? En gij bleeft onder ons vele jaren
1588 26, 19 | 19. En gij weet wat gij deedt, terwijl
1589 26, 19 | 19. En gij weet wat gij deedt, terwijl gij ondankbaar
1590 26, 19 | weet wat gij deedt, terwijl gij ondankbaar waart." ~
1591 26, 22 | 22. Is dit de gunst die gij mij in herinnering brengt,
1592 26, 22 | herinnering brengt, dat gij de kinderen van Israël tot
1593 26, 24 | alles wat er tussen is, als gij het wilt geloven." ~
1594 26, 25 | om hem heen waren: "Hoort gij het niet?" ~
1595 26, 28 | wat daar tussen is, indien gij wilt begrijpen." ~
1596 26, 29 | Pharao zeide tot hem: "Indien gij een andere God aanneemt
1597 26, 31 | zeide: "Breng het dan als gij tot de waarachtigen behoort." ~
1598 26, 35 | zijn tovenarij. Wat raadt gij mij dan aan?" ~
1599 26, 39 | tot het volk gezegd: "Wilt gij u ook verzamelen, ~
1600 26, 42 | Ja zeker, bovendien zult gij tot de gunstelingen behoren." ~
1601 26, 43 | hen: "Werpt neder hetgeen gij te werpen hebt." ~
1602 26, 49 | zeide tot hen: "Gelooft gij in hem voordat ik u toestemming
1603 26, 49 | tovenarij heeft onderwezen. Maar gij zult het weldra te weten
1604 26, 52 | dienaren mede in de nacht, want gij zult worden achtervolgd." ~
1605 26, 70 | volk zeide: "Wat aanbidt gij?" ~
1606 26, 72 | zeide: "Horen zij u als gij hen aanroept? ~
1607 26, 75 | 75. Hij zeide: "Ziet gij dan, wat gij aanbidt, ~
1608 26, 75 | zeide: "Ziet gij dan, wat gij aanbidt, ~
1609 26, 76 | 76. Gij en uw voorvaderen? ~
1610 26, 92 | gezegd: "Waar zijn zij die gij aanbadt, ~
1611 26, 106| Noach, tot hen zeide: "Wilt gij niet (God) vrezen?" ~
1612 26, 113| alleen bij mijn Heer, als gij het slechts wist! ~
1613 26, 116| 116. Zij zeiden: "Als gij niet ophoudt, o Noach, zult
1614 26, 116| niet ophoudt, o Noach, zult gij voorzeker worden gestenigd." ~
1615 26, 124| Hoed tot hen zeide: "Zult gij niet godvruchtig worden?" ~
1616 26, 128| 128. "Bouwt gij monumenten op elke hoge
1617 26, 129| 129. En bouwt gij kastelen, alsof gij voor
1618 26, 129| bouwt gij kastelen, alsof gij voor eeuwig zult leven? ~
1619 26, 130| 130. En als gij iemand aangrijpt, grijpt
1620 26, 130| iemand aangrijpt, grijpt gij hem aan als geweldenaars. ~
1621 26, 132| vreest Hem, Die alles wat gij weet aan u geschonken heeft. ~
1622 26, 136| Het is ons hetzelfde of gij predikt of niet. ~
1623 26, 142| Salih, tot hen zeide, "Wilt gij niet godvruchtig worden? ~
1624 26, 146| 146. Zult gij met rust worden gelaten
1625 26, 149| 149. En de huizen, welke gij met grote handigheid uit
1626 26, 153| 153. Zeiden zij: "Gij zijt betoverd. ~
1627 26, 154| 154. Gij zijt slechts een mens zoals
1628 26, 154| toon ons dan een teken, als gij tot de waarachtigen behoort." ~
1629 26, 155| haar beurt om te drinken en gij hebt uw beurt om te drenken
1630 26, 161| Lot tot hen zeide: "Wilt gij niet rechtvaardig worden? ~
1631 26, 165| 165. "Nadert gij van alle schepselen de mannen?
1632 26, 166| 166. En verlaat gij uw vrouwen, die uw Heer
1633 26, 166| u heeft geschapen? Neen, gij zijt een volk dat de perken
1634 26, 167| 167. Zij zeiden: "Als gij niet ophoudt, o Lot, zult
1635 26, 167| niet ophoudt, o Lot, zult gij zeker worden verbannen." ~
1636 26, 177| Shoaib tot hen zeide: "Wilt gij niet godvruchtig worden? ~
1637 26, 185| 185. Zij zeiden: "Gij zijt slechts betoverd. ~
1638 26, 186| 186. En gij zijt niets meer dan een
1639 26, 186| zoals wij en wij denken dat gij tot de leugenaars behoort. ~
1640 26, 187| hemel op ons vallen als gij waarachtig zijt." ~
1641 26, 188| Heer weet het beste wat gij doet." ~
1642 26, 194| 194. In uw hart, opdat gij de waarschuwer moogt zijn. ~
1643 26, 213| andere god aan, anders zult gij gestraft worden. ~
1644 26, 216| niets uitstaande met hetgeen gij doet." ~
1645 26, 218| 218. Die u ziet wanneer gij opstaat. ~
1646 26, 225| 225. Hebt gij niet gezien hoe zij in elk
1647 27, 7 | breng wat vuur mee opdat gij u moogt verwarmen." ~
1648 27, 16 | David op en hij zeide: "O gij mensen, ons is de taal der
1649 27, 18 | kwamen, zei een mier: "O gij mieren, gaat uw woningen
1650 27, 19 | zijn voor Uw gunst, die Gij mij en mijn ouders hebt
1651 27, 22 | Ik heb datgene gezien wat gij niet weet; en ik heb over
1652 27, 25 | licht brengt en Die weet wat gij verbergt en wat gij toont." ~
1653 27, 25 | wat gij verbergt en wat gij toont." ~
1654 27, 27 | zeide: "Wij zullen zien of gij de waarheid hebt gesproken
1655 27, 27 | waarheid hebt gesproken of dat gij tot de leugenaars behoort. ~
1656 27, 29 | Zij (de Koningin) zeide: "Gij, leiders, er is aan mij
1657 27, 32 | 32. Zij zeide: "Gij leiders, geeft mij raad
1658 27, 32 | ik beslis niets totdat gij er mee instemt." ~
1659 27, 33 | handen; overdenk daarom wat gij zult bevelen." ~
1660 27, 36 | kwam, zeide deze: "Schenkt gij mij rijkdommen? Maar datgene
1661 27, 36 | Hij u heeft gegeven. Neen, gij verheft u op uw gaven. ~
1662 27, 39 | deze tot u brengen voordat gij van uw kamp opstaat en zeker
1663 27, 46 | mijn volk, waarom wenst gij het kwade te verhaasten
1664 27, 46 | het goede? Waarom vraagt gij geen vergiffenis aan Allah,
1665 27, 47 | verwachting is bij Allah. Neen, gij zijt een volk dat beproefd
1666 27, 54 | zijn volk zeide: "Begaat gij onzedelijkheid tegen beter
1667 27, 55 | 55. Nadert gij wellustig de mannen in plaats
1668 27, 55 | plaats van de vrouwen? Neen, gij zijt een onwetend volk." ~
1669 27, 60 | prachtige tuinen doet groeien? Gij zoudt hun bomen niet kunnen
1670 27, 62 | Hoe weinig lering trekt gij er uit! ~
1671 27, 64 | Geeft uw bewijs hiervoor als gij waarachtig zijt."
1672 27, 71 | bedreiging worden vervuld als gij de waarheid spreekt?" ~
1673 27, 72 | gedeelte van de straf die gij wildet verhaasten, reeds
1674 27, 79 | vertrouwen in Allah; voorzeker gij bezit de duidelijke Waarheid. ~
1675 27, 80 | 80. Waarlijk, gij kunt de doden, noch de doven
1676 27, 81 | 81. Noch kunt gij de blindeen van hun dwaling
1677 27, 81 | van hun dwaling afleiden. Gij kunt alleen hen doen horen
1678 27, 84 | komen, zal Hij zeggen: "Hebt gij Onze tekenen geloochend
1679 27, 84 | tekenen geloochend voordat gij deze trachttet te begrijpen
1680 27, 84 | te begrijpen of wat deedt gij?" ~
1681 27, 88 | 88. En gij ziet de bergen en gij denkt
1682 27, 88 | En gij ziet de bergen en gij denkt ze onbewegelijk terwijl
1683 27, 88 | op de hoogte van hetgeen gij doet. ~
1684 27, 90 | Vuur worden nedergeworpen. "Gij wordt slechts beloond voor
1685 27, 90 | slechts beloond voor hetgeen gij hebt gedaan." ~
1686 27, 93 | u Zijn tekenen tonen en gij zult ze kennen." En uw Heer
1687 27, 93 | onachtzaam omtrent hetgeen gij doet. ~~
1688 28, 7 | Mozes: "Zoog hem; en indien gij voor hem vreest, werp hem
1689 28, 17 | Heer, door de gunsten die Gij mij hebt bewezen zal ik
1690 28, 18 | hulp. Mozes zeide tot hem: "Gij zijt voorzeker stellig een
1691 28, 19 | zeide deze: "O Mozes, wilt gij mij ook doden, zoals gij
1692 28, 19 | gij mij ook doden, zoals gij gisteren een man gedood
1693 28, 19 | gisteren een man gedood hebt? Gij wenst slechts een geweldenaar
1694 28, 24 | ik heb behoefte aan wat Gij mij voor goeds moogt nederzenden." ~
1695 28, 25 | hij u moge belonen omdat gij voor ons gedrenkt hebt."
1696 28, 25 | zeide hij: "Vrees niet, gij zijt een onrechtvaardig
1697 28, 26 | dienst, want de beste man die gij kunt huren is hij, die sterk,
1698 28, 27 | dochters van mij uithuwen, mits gij acht jaren voor mij werkt.
1699 28, 27 | jaren voor mij werkt. En als gij er tien voltooit dan zou
1700 28, 27 | moeilijkheden opleggen; gij zult vinden, als Allah het
1701 28, 29 | vuur daarvan brengen opdat gij u moogt verwarmen." ~
1702 28, 31 | kom en vrees niet, want gij behoort tot hen die veilig
1703 28, 35 | Door Onze tekenen zult gij beiden en zij die u volgen
1704 28, 44 | 44. En gij (Mohammed) waart niet aan
1705 28, 44 | mededeelden, noch waart gij onder de aanwezigen. ~
1706 28, 45 | werd voor hen verlengd. En gij waart geen bewoner onder
1707 28, 46 | 46. En gij waart niet aan de bergkant
1708 28, 46 | barmhartigheid van uw Heer zijt gij gezonden, opdat gij een
1709 28, 46 | zijt gij gezonden, opdat gij een volk naar hetwelk geen
1710 28, 47 | Onze Heer, waarom zondt Gij ons geen boodschapper, opdat
1711 28, 49 | ik zal dat volgen, indien gij waarachtig zijt." ~
1712 28, 56 | 56. Waarlijk, gij zult hen die gij wilt niet
1713 28, 56 | Waarlijk, gij zult hen die gij wilt niet kunnen leiden,
1714 28, 60 | en van langere duur. Wilt gij dit niet begrijpen? ~
1715 28, 62 | zijn Mijn deelgenoten die gij u beweerdet te zijn?" ~
1716 28, 65 | zeggen: "Welk antwoord gaaft gij (aan Onze) boodschappers?" ~
1717 28, 70 | het gebod en tot Hem zult gij worden teruggebracht. ~
1718 28, 71 | licht kan brengen? Wilt gij dan niet luisteren?" ~
1719 28, 72 | nacht kan brengen waarin gij kunt rusten? Wilt gij dat
1720 28, 72 | waarin gij kunt rusten? Wilt gij dat niet inzien?" ~
1721 28, 73 | u heeft ingesteld opdat gij er in moogt rusten en naar
1722 28, 73 | moogt uitzien, en opdat gij dankbaar moogt zijn. ~
1723 28, 74 | zijn Mijn mededingers, die gij u placht te verbeelden?"
1724 28, 86 | 86. En gij hadt niet verwacht dat het
1725 29, 8 | u er toe te brengen dat gij iets met Mij vereenzelvigt
1726 29, 8 | Mij vereenzelvigt waarvan gij geen kennis hebt, gehoorzaam
1727 29, 8 | en Ik zal u vertellen wat gij deedt. ~
1728 29, 16 | u het beste zijn indien gij het begrijpt." ~
1729 29, 17 | 17. "Gij aanbidt naast Allah slechts
1730 29, 17 | Allah slechts afgoden en gij verzint leugens. Zij die
1731 29, 17 | verzint leugens. Zij die gij naast Allah aanbidt hebben
1732 29, 17 | dankbaar want tot Hem zult gij worden teruggebracht." ~
1733 29, 18 | 18. En als gij verloochent, andere geslachten
1734 29, 21 | behaagt en tot Hem zult gij worden teruggebracht. ~
1735 29, 22 | 22. Nimmer kunt gij de plannen van Allah in
1736 29, 22 | aarde verijdelen; noch hebt gij een enkele vriend of helper
1737 29, 25 | 25. Hij (Abraham) zeide: "Gij hebt naast Allah slechts
1738 29, 25 | Dag der Opstanding zult gij elkander verwerpen, en elkander
1739 29, 25 | tehuis zal het Vuur zijn; en gij zult geen helper hebben." ~
1740 29, 28 | Lot tot zijn volk zeide: "Gij verricht een gruweldaad
1741 29, 29 | 29. Nadert gij mannen met wellust en rooft
1742 29, 29 | mannen met wellust en rooft gij op de weg, en begaat gij
1743 29, 29 | gij op de weg, en begaat gij zelfs gruweldaden in uw
1744 29, 29 | straf van Allah over ons als gij de waarheid spreekt." ~
1745 29, 38 | en de Samoed; en dit kunt gij aan hun woonplaatsen duidelijk
1746 29, 45 | hoogste. Allah weet wat gij doet. ~
1747 29, 48 | 48. En voordien placht gij geen boek te lezen, noch
1748 29, 55 | Hij zeggen: "Ondergaat wat gij hebt bedreven." ~
1749 29, 57 | dood ondergaan, daarna zult gij tot Ons worden teruggebracht. ~
1750 29, 61 | 61. En als gij hen vraagt: "Wie heeft de
1751 29, 63 | 63. En als gij hun vraagt: "Wie zendt water
1752 30, 11 | herhaalt Hij haar; daarna zult gij tot Hem worden teruggebracht. ~
1753 30, 17 | Glorie zij Allah, wanneer gij de avond ingaat en wanneer
1754 30, 17 | avond ingaat en wanneer gij de ochtend ingaat - ~
1755 30, 19 | haar dood, en evenzo zult gij worden voortgebracht. ~
1756 30, 20 | uit stof schiep; en ziet! gij zijt mensen die zich kunnen
1757 30, 21 | echtgenoten voor u schiep, opdat gij er rust in moogt vinden,
1758 30, 25 | aarde zal roepen, ziet! zult gij gaan. ~
1759 30, 28 | gelijkenis uit uzelf. Hebt gij onder uw ondergeschikten
1760 30, 28 | u hebben voorzien, zodat gij dienaangaande gelijken wordt
1761 30, 28 | gelijken wordt en vreest gij hen, zoals gij elkander
1762 30, 28 | en vreest gij hen, zoals gij elkander vreest? - Zo leggen
1763 30, 34 | dan voor een wijle, maar gij zult het weldra te weten
1764 30, 39 | 39. Wat gij ook uitleent met rente opdat
1765 30, 39 | toe bij Allah; maar wat gij in Zakaat geeft, Allah's
1766 30, 46 | gebod mogen varen, opdat gij moogt zoeken naar Zijn overvloed
1767 30, 46 | Zijn overvloed en opdat gij dankbaar zult zijn. ~
1768 30, 48 | ze laag boven laag op en gij ziet regen uit hun midden
1769 30, 52 | 52. En gij kunt de doden niet doen
1770 30, 52 | niet doen horen, noch kunt gij de doven de roep doen horen
1771 30, 53 | 53. Noch kunt gij de blinden uit hun dwaling
1772 30, 53 | uit hun dwaling leiden. Gij kunt slechts diegene doen
1773 30, 56 | het Boek van Allah zijt gij inderdaad tot de Dag der
1774 30, 56 | Dag der Opstanding, maar gij wist het niet." ~
1775 30, 58 | gegeven; voorzeker, als gij hun een teken brengt, zullen
1776 30, 58 | de ongelovigen zeggen: "Gij zijt slechts leugenaars." ~
1777 31, 15 | vereenzelvigen, waarvan gij geen kennis hebt, gehoorzaam
1778 31, 15 | tot Mij richt. Dan zult gij tot Mij terugkeren en Ik
1779 31, 15 | u inlichten over hetgeen gij deedt. - ~
1780 31, 20 | 20. Hebt gij niet gezien, dat Allah alles
1781 31, 25 | 25. En als gij hun vraagt: "Wie schiep
1782 31, 29 | 29. Hebt gij niet gezien, dat Allah de
1783 31, 29 | op de hoogte van hetgeen gij doet. ~
1784 31, 31 | 31. Hebt gij niet gezien, dat de schepen
1785 32, 3 | Waarheid van uw Heer, opdat gij een volk moogt waarschuwen
1786 32, 4 | zette Hij Zich op de Troon. Gij hebt geen helper of bemiddelaar
1787 32, 4 | bemiddelaar buiten Hem. Wilt gij dan geen lering (hieruit)
1788 32, 9 | oren, ogen en hart. Maar gij betoont weinig dankbaarheid. ~
1789 32, 11 | De doodsengel, aan wie gij toevertrouwd zijt, zal uw
1790 32, 11 | uw ziel nemen; dan zult gij tot uw Heer worden teruggebracht." ~
1791 32, 12 | 12. O, kondet gij het slechts zien wanneer
1792 32, 14 | daarom (de straf) omdat gij de ontmoeting van deze Dag
1793 32, 14 | duurzame straf voor hetgeen gij deedt. ~
1794 32, 20 | de straf van het Vuur die gij loochendet." ~
1795 32, 28 | beslissing plaats vinden als gij de waarheid spreekt?" ~
1796 33, 2 | de hoogte van alles wat gij doet. ~
1797 33, 4 | heeft Hij uw vrouwen van wie gij wegblijft door haar moeder
1798 33, 5 | ogen van Allah. Maar als gij hun vader niet kent, dan
1799 33, 5 | voor u in datgene waarin gij u vergist, maar wel in hetgeen
1800 33, 6 | en de Mohadjirien tenzij gij uw vrienden een gunst bewijst.
1801 33, 9 | 9. O, gij die gelooft, herinnert u
1802 33, 9 | wind zonden en legers die gij niet zaagt. En Allah ziet
1803 33, 9 | zaagt. En Allah ziet wat gij doet. ~
1804 33, 10 | hart in de keel klopte, en gij over Allah allerlei gedachten
1805 33, 13 | volk van Jasrab (Madinah), gij kunt hier geen stand houden,
1806 33, 16 | geen voordeel brengen als gij voor de dood of voor het
1807 33, 16 | slechts korte tijd zult gij genieten." ~
1808 33, 19 | als het gevaar komt, ziet gij hen naar u kijken met rollende
1809 33, 21 | 21. Voorwaar, gij hebt in de Profeet van Allah
1810 33, 26 | hun hart met ontzetting. Gij dooddet sommigen en gij
1811 33, 26 | Gij dooddet sommigen en gij naamt anderen gevangen. ~
1812 33, 27 | erven en ook een land waarop gij nog nooit een voet had gezet.
1813 33, 28 | Zeg aan uw vrouwen, "Als gij het leven dezer wereld en
1814 33, 29 | 29. Maar indien gij Allah en Zijn boodschapper
1815 33, 32 | vrouwen van de profeet, gij zijt niet zoals een andere
1816 33, 32 | een andere vrouw. Indien gij godvruchtig zijt, spreekt
1817 33, 37 | 37. En herinnert u, toen gij tot hem, wie Allah gunsten
1818 33, 37 | gunsten had bewezen en wie gij ook gunsten had bewezen,
1819 33, 37 | voor u en vrees Allah." Gij verborgt in uw hart wat
1820 33, 37 | het licht zou brengen, en gij vreesdet de mensen terwijl
1821 33, 37 | meer recht op heeft dat gij Hem zoudt vrezen. Toen Zaid
1822 33, 41 | 41. O, gij die gelooft! Gedenkt Allah
1823 33, 49 | 49. O, gij die gelooft! Als gij een
1824 33, 49 | O, gij die gelooft! Als gij een gelovige vrouw huwt
1825 33, 49 | van haar scheidt voordat gij haar hebt aangeraakt dan
1826 33, 50 | wettig gemaakt, aan wie gij haar huwelijksgiften hebt
1827 33, 51 | 51. Gij moogt verlaten wie gij wilt
1828 33, 51 | Gij moogt verlaten wie gij wilt en tot u nemen wie
1829 33, 51 | wilt en tot u nemen wie gij wilt, er rust geen blaam
1830 33, 51 | geen blaam op u wanneer gij haar terugneemt van wie
1831 33, 51 | haar terugneemt van wie gij u afzijdig hebt gehouden.
1832 33, 51 | tevreden mogen zijn met hetgeen gij haar geeft. En Allah weet
1833 33, 53 | 53. O, gij die gelooft! Gaat de huizen
1834 33, 53 | profeet niet binnen tenzij gij uitgenodigd wordt tot een
1835 33, 53 | deze gereed is. Wanneer gij zijt uitgenodigd, komt dan
1836 33, 53 | komt dan binnen; en wanneer gij gegeten hebt vertrekt dan
1837 33, 53 | waarheid (te zeggen). En als gij haar (zijn vrouwen) om iets
1838 33, 53 | lastig te vallen, noch dat gij ooit zijn vrouwen na hem
1839 33, 54 | 54. Of gij iets openbaar maakt of verbergt,
1840 33, 56 | zegeningen over de profeet. O, gij die gelooft, zendt zegeningen
1841 33, 62 | Allah's handelwijze zult gij geen verandering vinden. ~
1842 33, 63 | van is slechts bij Allah," gij weet het niet; het kan zijn
1843 33, 69 | 69. O, gij die gelooft! weest niet
1844 33, 70 | 70. O, gij die gelooft! Vreest Allah
1845 34, 7 | die u meedeelt dat wanneer gij door bederf uiteen valt,
1846 34, 7 | door bederf uiteen valt, gij dan opnieuw zult worden
1847 34, 10 | van Ons Zelf en zeiden: "O gij bergen, alsmede gij vogelen,
1848 34, 10 | O gij bergen, alsmede gij vogelen, verheerlijkt Allah
1849 34, 11 | werken: want Ik zie alles wat gij doet." ~
1850 34, 22 | Roept degenen aan, waarvan gij beweert dat zij Goden zijn
1851 34, 24 | Zeg: "Allah." Zijn wij of gij op het rechte pad of in
1852 34, 25 | 25. Zeg: "Gij zult niet worden ondervraagd
1853 34, 25 | ondervraagd omtrent hetgeen gij doet." ~
1854 34, 27 | Zeg: "Toont mij hen, die gij met Hem vereenzelvigt! Geenszins!
1855 34, 29 | belofte worden vervuld als gij de waarheid spreekt?" ~
1856 34, 30 | u een vastgestelde tijd, gij kunt geen uur eerder gaan
1857 34, 31 | aan voorafging." En kondet gij slechts zien wanneer de
1858 34, 31 | hoogmoedigen zeggen: "Waart gij niet geweest dan zouden
1859 34, 32 | tot u was gekomen? Neen, gij draagt zelf de schuld hiervan." ~
1860 34, 33 | en nacht beraamd, waarbij gij ons geboodt niet in Allah
1861 34, 34 | geloven in hetgeen waarmee gij zijt gezonden." ~
1862 34, 39 | van Zijn dienaren. En wat gij ook (weldadig) besteedt,
1863 34, 41 | antwoorden: "Glorie zij U! Gij zijt onze Vriend, niet zij.
1864 34, 42 | zal zeggen) "Heden hebt gij geen macht om elkander goed
1865 34, 42 | de straf van het Vuur die gij placht te verloochenen." ~
1866 34, 46 | slechts één ding te doen; dat gij paarsgewijze en alleen voor
1867 34, 46 | staat en dan nadenkt. En (gij zult weten) dat er geen
1868 34, 51 | 51. Kondet gij (hen) maar zien, wanneer
1869 35, 3 | naast Hem. Waarheen wordt gij dan afgewend?
1870 35, 12 | en bitter. En uit elk eet gij vlees en vindt gij sieraden
1871 35, 12 | elk eet gij vlees en vindt gij sieraden die gij draagt.
1872 35, 12 | en vindt gij sieraden die gij draagt. En gij ziet er schepen
1873 35, 12 | sieraden die gij draagt. En gij ziet er schepen die de golven
1874 35, 12 | golven door klieven opdat gij van Zijn overvloed moogt
1875 35, 12 | overvloed moogt zoeken, en opdat gij dankbaar zult zijn. ~
1876 35, 13 | het Koninkrijk en zij, die gij buiten Hem aanroept, bezitten
1877 35, 14 | 14. Als gij hen aanroept, zullen zij
1878 35, 15 | 15. O, gij mensen, gij zijt afhankelijk
1879 35, 15 | 15. O, gij mensen, gij zijt afhankelijk van Allah,
1880 35, 18 | is hij een bloedverwant; gij kunt slechts hen waarschuwen,
1881 35, 22 | horen die Hij wil, maar gij kunt degenen die in hun
1882 35, 23 | 23. Gij (profeet) zijt slechts een
1883 35, 27 | 27. Hebt gij niet gezien, dat Wij water
1884 35, 40 | mij) in over de goden, die gij naast Allah aanroept- Toont
1885 35, 43 | volkeren) werden behandeld? Gij zult in de handelwijze van
1886 35, 43 | verandering aantreffen, noch zult gij de handelwijze van Allah
1887 36, 3 | 3. Gij zijt inderdaad één der boodschappers ~
1888 36, 6 | 6. Opdat gij een volk moogt waarschuwen
1889 36, 10 | het is hun hetzelfde of gij hen waarschuwt of niet;
1890 36, 11 | 11. Gij kunt slechts hem waarschuwen
1891 36, 15 | bewoners) antwoordden: "Gij zijt slechts mensen zoals
1892 36, 15 | heeft u niets geopenbaard; gij liegt slechts." ~
1893 36, 18 | een slecht voorteken; als gij niet ophoudt, zullen wij
1894 36, 19 | Uw onheil is bij u. Zegt gij dit omdat gij vermaand zijt?
1895 36, 19 | bij u. Zegt gij dit omdat gij vermaand zijt? Neen, gij
1896 36, 19 | gij vermaand zijt? Neen, gij zijt een volk dat alle perken
1897 36, 22 | Die mij schiep en tot Wie gij zult worden teruggebracht,
1898 36, 47 | hem hebben kunnen voeden. Gij verkeert slechts in een
1899 36, 48 | Belofte worden vervuld, als gij de waarheid spreekt?" ~
1900 36, 54 | worden aangedaan, noch zult gij worden beloond, behalve
1901 36, 59 | op deze dag terzijde, o gij schuldigen." ~
1902 36, 60 | Gelastte Ik u niet, o gij kinderen van Adam, dat gij
1903 36, 60 | gij kinderen van Adam, dat gij Satan niet zoudt dienen,
1904 36, 61 | 61. Maar dat gij Mij zoudt dienen?" Dat was
1905 36, 62 | gedeelte uwer dwalen. Hadt gij dan geen verstand? ~
1906 36, 63 | Dit is de hel waarmede gij werdt bedreigd." ~
1907 36, 64 | daar thans binnen, omdat gij haar placht te loochenen. ~
1908 36, 80 | vuur voortbrengt, en ziet, gij steekt er (uw brandstof)
1909 36, 83 | dingen is! En tot Hem zult gij worden teruggebracht. ~~
1910 37, 12 | 12. Neen, gij verwondert u en zij spotten. ~
1911 37, 18 | 18. Zeg: "Ja, terwijl gij vernederd zult zijn." ~
1912 37, 21 | de Dag der Beslissing die gij placht te verloochenen. ~
1913 37, 25 | 25. "Wat scheelt u dat gij elkander niet helpt?" ~
1914 37, 28 | zullen zeggen: "Voorwaar, gij placht ons op de goede weg
1915 37, 29 | zullen antwoorden: "Neen, gij waart zelf geen gelovigen." ~
1916 37, 30 | geen macht over u, maar gij waart een overtredend volk. ~
1917 37, 38 | 38. Gij zult de pijnlijke straf
1918 37, 39 | 39. En gij zult slechts worden vergolden
1919 37, 39 | worden vergolden voor hetgeen gij deedt. ~
1920 37, 52 | placht te zeggen: "Bevestigt gij inderdaad, ~
1921 37, 54 | 54. Hij zal vragen: "Wilt gij opzien?" ~
1922 37, 56 | zal zeggen: "Bij Allah, gij deedt mij ook bijna te niet
1923 37, 85 | volk zeide: "Wat aanbidt gij? ~
1924 37, 86 | 86. Kiest gij valse goden naast Allah? ~
1925 37, 87 | 87. Hoe denkt gij over de Heer der Werelden?" ~
1926 37, 91 | goden en zeide: "Waarom eet gij niet, ~
1927 37, 92 | 92. Wat scheelt u, dat gij niet spreekt?" ~
1928 37, 95 | 95. Hij zeide: "Aanbidt gij hetgeen gij zelf hebt uitgebeeld, ~
1929 37, 95 | zeide: "Aanbidt gij hetgeen gij zelf hebt uitgebeeld, ~
1930 37, 102| te offeren. Zie, wat zegt gij daarvan?" Deze antwoordde: "
1931 37, 102| doe zoals u bevolen is, gij zult mij, indien Allah het
1932 37, 105| 105. Gij hebt de droom reeds vervuld.
1933 37, 124| tot zijn volk zeide, "Wilt gij niet godvruchtig zijn? ~
1934 37, 125| 125. Wilt gij Baäl aanroepen en de beste
1935 37, 137| 137. En gij gaat hen (de plaats waar
1936 37, 138| 138. En 's avonds. Wilt gij dan niet begrijpen? ~
1937 37, 154| scheelt u? Hoe oordeelt gij? ~
1938 37, 155| 155. Wilt gij dan niet nadenken? ~
1939 37, 156| 156. Of hebt gij een duidelijk bewijs? ~
1940 37, 157| Toont dan uw Boek, indien gij waarachtig zijt." ~
1941 37, 161| 161. Voorwaar, gij en wat gij aanbidt, ~
1942 37, 161| 161. Voorwaar, gij en wat gij aanbidt, ~
1943 37, 162| 162. Gij kunt niemand verleiden tegen
1944 38, 35 | niemand anders is; zeker, Gij zijt de Milddadige." ~
1945 38, 60 | zullen antwoorden: "Wee, gij zijt het, voor wie geen
1946 38, 60 | voor wie geen welkom is. Gij hebt dit voor ons bereid.
1947 38, 68 | 68. Doch gij wendt u er van af. ~
1948 38, 75 | Hand heb geschapen? Zijt gij te trots of behoort gij
1949 38, 75 | gij te trots of behoort gij tot de (hoog) verhevenen?" ~
1950 38, 76 | Ik ben beter dan hij, Gij hebt mij uit vuur en hem
1951 38, 77 | hier vandaan, voorzeker gij zijt de verworpene. ~
1952 38, 88 | 88. En na een wijle zult gij de tijding er van te weten
1953 39, 6 | naast Hem. Waardoor wordt gij dan afgeleid? ~
1954 39, 7 | 7. Indien gij ondankbaar zijt; Allan is
1955 39, 7 | onder Zijn dienaren. En als gij dankbaar zijt, zal Hij in
1956 39, 7 | Hij zal u mededelen wat gij deedt. Zeker, Hij weet goed
1957 39, 8 | ongeloof voor een wijle, gij behoort zeker tot de bewoners
1958 39, 15 | 15. Zeg: "Aanbidt wie gij wilt buiten Hem. Op de Dag
1959 39, 19 | 19. Kunt gij hem, tegen wie de uitspraak
1960 39, 21 | 21. Hebt gij niet gezien, dat Allah water
1961 39, 21 | Daarna drogen deze uit en gij ziet ze geel worden; dan
1962 39, 24 | gezegd: "Ondergaat (nu) wat gij verdiendet." ~
1963 39, 30 | 30. Waarlijk gij zult sterven en zij zullen
1964 39, 31 | 31. Dan zult gij op de Dag der Opstanding
1965 39, 38 | 38. Indien gij hun vraagt: "Wie heeft de
1966 39, 38 | Vertelt mij (dan) wat gij naast Allah aanroept, kunnen
1967 39, 39 | werkzaam, maar weldra zult gij weten ~
1968 39, 41 | ten nadele van haar. En gij zijt geen voogd over hen. ~
1969 39, 44 | der aarde en naar Hem zult gij worden teruggebracht." ~
1970 39, 46 | en het zichtbare! Slechts Gij oordeelt onder Uw dienaren
1971 39, 54 | over u komt, want dan zult gij niet meer worden geholpen. ~
1972 39, 55 | onverwachts over u komt terwijl gij het (naderen er van) niet
1973 39, 59 | tekenen kwamen tot u, doch gij verloochendet deze, gij
1974 39, 59 | gij verloochendet deze, gij waart hoogmoedig en behoordet
1975 39, 60 | Dag der Opstanding zult gij de gezichten van hen die
1976 39, 64 | 64. Zeg: "O, gij onwetenden, beveelt gij
1977 39, 64 | gij onwetenden, beveelt gij mij iets buiten Allah te
1978 39, 65 | waren, is geopenbaard: "Als gij deelgenoten aan God toeschrijft,
1979 39, 65 | stellig vruchteloos blijken en gij zult zeker tot de verliezers
1980 39, 75 | 75. En gij zult de engelen om de Troon
1981 40, 7 | gelovigen, zeggende: "Onze Heer, Gij omvat alle dingen in Uw
1982 40, 8 | der Eeuwigheid ingaan, die Gij hun hebt beloofd, alsook
1983 40, 8 | en hun kinderen. Zeker, Gij zijt de Almachtige, de Alwijze. ~
1984 40, 9 | kwade; en een ieder die Gij op die Dag voor het kwade
1985 40, 9 | kwade behoedt, hem betoont Gij zeker barmhartigheid. En
1986 40, 10 | uw eigen misnoegen toen gij tot het geloof werd geroepen
1987 40, 10 | geloof werd geroepen doch gij dit verwierpt." ~
1988 40, 11 | zullen zeggen: "Onze Heer, Gij deedt ons tweemaal sterven
1989 40, 11 | ons tweemaal sterven en Gij hebt ons tweemaal in het
1990 40, 12 | 12. Dit kwam omdat gij niet geloofdet toen Allah
1991 40, 12 | toegeschreven, geloofdet gij. Nu behoort het oordeel
1992 40, 28 | geloof verborg, zeide: "Wilt gij een man doden omdat hij
1993 40, 29 | O mijn volk heden hebt gij de oppermacht en gij zijt
1994 40, 29 | hebt gij de oppermacht en gij zijt de hoogsten in het
1995 40, 33 | 33. Een Dag waarop gij u zult afwenden om te vluchten.
1996 40, 33 | om te vluchten. Dan zult gij geen beschermer hebben tegen
1997 40, 34 | duidelijke tekenen, maar gij bleeft twijfeles aan hetgeen
1998 40, 41 | ik u tot redding roep en gij mij tot het Vuur wilt leiden? ~
1999 40, 42 | 42. Gij nodigt mij uit, Allah te
2000 40, 43 | Zeker, datgene waartoe gij mij uitnodigt heeft geen
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-2516 |