Sura, Verse
1 2, 72 | gij trachttet een mens te doden en onder elkander er over
2 2, 73 | geeft Allah leven aan de doden en toont u Zijn tekenen,
3 2, 191| vervolging is erger dan doden. En bevecht hen niet nabij
4 2, 217| vervolging is erger dan doden." En zij zullen niet ophouden,
5 2, 260| Heer, toon mij, hoe Gij de doden tot leven opwekt." Hij zeide: "
6 3, 21 | de profeten ten onrechte doden en ook trachten de mensen
7 3, 21 | ook trachten de mensen te doden welke tot rechtvaardigheid
8 3, 49 | en de melaatsen en doe de doden herleven en ik deel u mede,
9 3, 169| van Allah zijn gedood, als doden. Neen, zij zijn levend en
10 3, 181| profeten onrechtvaardig te doden, optekenen en Wij zullen
11 3, 183| trachttet gij hen dan te doden, als gij eerlijk zijt?" ~
12 4, 92 | een andere gelovige te doden, tenzij dit bij vergissing
13 4, 155| tekenen en het ten onrechte doden van de profeten en omdat
14 5, 27 | laatstgenoemde zeide: "Ik zal u zeker doden." - De eerste zeide: "Allah
15 5, 28 | mij uitstrekt om mij te doden, zal ik mijn hand niet naar
16 5, 28 | naar u uitstrekken, om u te doden. Ik vrees Allah, de Heer
17 5, 30 | hem er toe zijn broeder te doden, dus doodde hij hem en werd
18 5, 32 | doodt, behalve wegens het doden van anderen of het scheppen
19 5, 70 | trachtten zij sommigen te doden. ~
20 5, 110| gebod hebt genezen en de doden opgewekt; en toen Ik de
21 5, 110| er van weerhield, (u te doden), toen gij met duidelijke
22 6, 36 | luisteren, kunnen aannemen. De doden zal Allah opwekken en dan
23 6, 95 | brengt de levenden uit de doden voort en is de Voortbrenger
24 6, 95 | en is de Voortbrenger van doden uit de levenden. Dat is
25 6, 111| hen neder en al spraken de doden tot hen en Wij verzamelden
26 6, 137| afgodendienaren hun afgoden het doden hunner kinderen schoonschijnend
27 6, 140| gebrek aan kennis uit domheid doden en hetgeen, waarvan Allah
28 7, 57 | voort; zo wekken Wij de doden op, opdat gij er lering
29 7, 127| antwoordde: "Wij zullen hun zonen doden en hun vrouwen sparen. Zeker
30 7, 150| inderdaad zwak en wilde mij doden. Laat zich de vijanden daarom
31 8, 30 | gevangen mochten nemen of doden of verbannen. En zij maakten
32 9, 111| de zaak van Allah en zij doden en worden gedood - een onfeilbare
33 10, 31 | brengt de levenden uit de doden en de doden uit de levenden
34 10, 31 | levenden uit de doden en de doden uit de levenden voort? En
35 13, 31 | worden gespleten, of de doden tot spreken konden worden
36 16, 38 | sterkste eden, dat Allah de doden niet zal doen herrijzen.
37 17, 31 | voorzien. Voorwaar, hen te doden is een grote zonde. ~
38 17, 33 | verleend, doch laat hem bij het doden niet buitensporig zijn,
39 21, 21 | genomen van de aarde die de doden kunnen opwekken? ~
40 22, 6 | omdat Hij het is Die de doden tot leven wekt en omdat
41 25, 68 | Allah aanroepen noch iemand doden, wat Allah heeft verboden,
42 26, 14 | vrees ik dat zij mij zullen doden." ~
43 27, 21 | streng straffen of ik zal hem doden, als hij mij geen duidelijke
44 27, 80 | 80. Waarlijk, gij kunt de doden, noch de doven de oproep
45 28, 19 | Mozes, wilt gij mij ook doden, zoals gij gisteren een
46 28, 20 | leiders beraadslagen om u te doden. Ga daarom weg, ik ben u
47 28, 33 | vrees dat zij mij nu zullen doden. ~
48 30, 19 | brengt de levenden uit de doden voort en Hij brengt de doden
49 30, 19 | doden voort en Hij brengt de doden uit de levenden voort; en
50 30, 50 | Voorwaar, Dezelfde zal de doden opwekken; Hij heeft macht
51 30, 52 | 52. En gij kunt de doden niet doen horen, noch kunt
52 35, 22 | de levenden gelijk aan de doden. Voorzeker, Allah doet hen
53 36, 12 | Voorzeker, Wij zijn het Die de doden doen herleven, en wat zij
54 40, 28 | zeide: "Wilt gij een man doden omdat hij zegt: 'Mijn Heer
55 41, 39 | leven geeft, zal ook de doden opwekken. Voorwaar, Hij
56 42, 9 | Besehermer is? Hij maakt de doden levend en heeft macht over
57 46, 33 | scheppen, macht heeft de doden te doen herleven? Ja, inderdaad,
58 60, 12 | plegen, noch hun kinderen doden, noch laster die zij moedwillig
59 75, 40 | Hij dan niet bij machte de doden te doen herleven? ~~
60 77, 26 | 26. De levenden en de doden te kunnen bevatten? ~
|