Sura, Verse
1 1, 7 | pad dergenen, aan wie Gij gunsten hebt geschonken - niet dat
2 2, 40 | kinderen Israëls! Gedenkt Mijn gunsten, welke Ik u bewees en weest
3 2, 47 | kinderen Israëls! Gedenkt Mijn gunsten, die Ik u bewees, dat Ik
4 2, 122| kinderen Israëls, gedenkt Mijn gunsten die Ik u bewees, dat Ik
5 7, 69 | toenemen. Gedenkt daarom de gunsten van Allah, opdat gij moogt
6 7, 74 | bergen. Gedenkt daarom de gunsten van Allah en wandelt niet
7 14, 11 | gij, maar Allah bewijst gunsten aan wie van Zijn dienaren
8 14, 34 | Hem vraagt en als gij de gunsten van Allah telt, zult gij
9 16, 18 | 18. En indien gij de gunsten Van Allah wilt opsommen,
10 16, 81 | beschermen. Zo volmaakt Hij Zijn gunsten aan u, opdat gij u moogt
11 16, 112| zij was ondankbaar voor de gunsten van Allah en daarom deed
12 16, 121| 121. Dankbaar voor Zijn gunsten; Hij verkoos hem en leidde
13 17, 83 | En wanneer Wij de mens gunsten bewijzen wendt hij zich
14 28, 17 | zeide: "Mijn Heer, door de gunsten die Gij mij hebt bewezen
15 29, 67 | leugen en ontkennen zij de gunsten van Allah? ~
16 31, 20 | dienst heeft gesteld en Zijn gunsten rijkelijk aan u heeft geschonken,
17 33, 37 | toen gij tot hem, wie Allah gunsten had bewezen en wie gij ook
18 33, 37 | had bewezen en wie gij ook gunsten had bewezen, zeidet: "Behoud
19 37, 43 | 43. In tuinen van gunsten, ~
20 37, 114| 114. Wij bewezen inderdaad gunsten aan Mozes en Aäron. ~
21 41, 51 | 51. Wanneer Wij gunsten aan de mens verlenen wendt
22 46, 15 | dankbaar moge zijn voor de gunsten die Gij mij en mijn ouders
23 55, 13 | 13. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
24 55, 16 | 16. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
25 55, 18 | 18. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
26 55, 21 | 21. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
27 55, 23 | 23. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
28 55, 25 | 25. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
29 55, 28 | 28. Welke van de gunsten van uw Heer uilt gij dan
30 55, 29 | hemelen en op aarde zijn, (gunsten) af. Elk dag toont Hij een
31 55, 30 | 30. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
32 55, 32 | 32. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
33 55, 34 | 34. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
34 55, 36 | 36. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
35 55, 38 | 38. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
36 55, 40 | 40. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
37 55, 42 | 42. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
38 55, 45 | 45. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
39 55, 47 | 47. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
40 55, 49 | 49. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
41 55, 51 | 51. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
42 55, 53 | 53. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
43 55, 55 | 55. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
44 55, 57 | 57. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
45 55, 59 | 59. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
46 55, 61 | 61. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
47 55, 63 | 63. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
48 55, 65 | 65. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
49 55, 67 | 67. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
50 55, 69 | 69. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
51 55, 71 | 71. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
52 55, 73 | 73. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
53 55, 75 | 75. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
54 55, 77 | 77. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan
55 74, 6 | 6. Bewijs geen gunsten om u daardoor te verrijken. ~
56 89, 15 | hem te roemen en door hem gunsten te bewijzen, dan zegt hij: "
|