Sura, Verse

 1   2, 48|                     48. En vreest de Dag, dat de
 2   3, 48|                     48. "En Hij zal hem het Boek (
 3   4, 48|                     48. Waarlijk, Allah vergeeft
 4   5, 48|                     48. En Wij hebben u het Boek (
 5   6, 48|                     48. Wij zenden de boodschappers
 6   7, 48|                     48. En de bewoners van de verheven
 7   8, 48|                     48. Toen deed Satan hun hun
 8   9, 48|                     48. Voorzeker, zij zochten
 9  10, 48|                     48. En zij zeggen: "Wanneer
10  11, 48|                     48. En er werd gezegd: "O Noach,
11  12, 48|                     48. "Dan zullen er nadien zeven
12  14, 48|                     48. De dag (zal komen) waarop
13  15, 48|                     48. Vermoeidheid zal hen daar
14  16, 48|                     48. Hebben zij niet gezien
15  17, 48|                     48. Zie, wat voor gelijkenissen
16  18, 48|                     48. En zij zullen in rijen
17  19, 48|                     48. "En ik zal mij verre houden
18  20, 48|                     48. "'Het is ons geopenbaard
19  21, 48|                     48. En Wij schonken Mozes en
20  22, 48|                     48. Hoe vele steden heb Ik
21  23, 48|                     48. Derhalve verloochenden
22  24, 48|                     48. En wanneer zij tot Allah
23  25, 48|                     48. En Hij is het, Die de winden
24  26, 48|                     48. De Heer van Mozes en Aäron." ~
25  27, 48|                     48. En er waren negen personen
26  28, 48|                     48. Maar toen de Waarheid van
27  29, 48|                     48. En voordien placht gij
28  30, 48|                     48. Hij is Allah, Die de winden
29  33, 48|                     48. En gehoorzaam de ongelovigen
30  34, 48|                     48. Zeg: "Waarlijk, mijn Heer
31  36, 48|                     48. En zij zeggen: "Wanneer
32  37, 48|                     48. En naast hen zullen vrouwen
33  38, 48|                     48. En gedenk Ismaël, Eliza
34  39, 48|                     48. De straf voor het kwaad
35  40, 48|                     48. Zij die trots waren zullen
36  41, 48|                     48. En de afgoden welke zij
37  42, 48|                     48. Maar indien zij zich afwenden
38  43, 48|                     48. En Wij toonden hun geen
39  44, 48|                     48. Giet daarna als marteling
40  48    |                     48. Overwinning (Al-Fat'h)
41  51, 48|                     48. En Wij hebben de aarde
42  52, 48|                     48. Wacht daarom geduldig op
43  53, 48|                     48. En dat Hij het is Die voldoening
44  54, 48|                     48. De Dag, waarop zij met
45  55, 48|                     48. Van verschillende soort. ~
46  56, 48|                     48. En ook onze voorvaderen?" ~
47  68, 48|                     48. Wacht geduldig op het gebod
48  69, 48|                     48. Voorwaar, het is een vermaning
49  74, 48|                     48. De tussenkomst van bemiddelaars
50  77, 48|                     48. En als er tot hen wordt