Sura, Verse
1 3, 33 | 33. Allah verkoos Adam en Noach en de nakomelingen van Abraham
2 4, 163| openbaring gezonden, zoals Wij Noach en de profeten na hem openbaring
3 6, 84 | en voordien leidden Wij Noach en van zijn afstammelingen:
4 7, 59 | 59. Wij zonden Noach tot zijn volk en hij zeide: "
5 7, 69 | maakte u na het volk van Noach tot erfgenamen en deed u
6 9, 70 | hen waren? Het volk van Noach en Aad en Samoed en het
7 10, 71 | verkondig hun het verhaal van Noach, toen hij tot zijn volk
8 11, 25 | 25. Wij zonden Noach tot zijn volk zeggende: "
9 11, 28 | 28. Hij (Noach) zeide: "O, mijn volk, zeg
10 11, 32 | 32. Zij antwoordden: "O Noach, gij hebt inderdaad met
11 11, 36 | 36. En er werd aan Noach geopenbaard: "Niemand onder
12 11, 41 | 41. En hij (Noach) zeide: "Scheept u in. In
13 11, 42 | golven als bergen voort. En Noach riep tot zijn zoon, die
14 11, 45 | 45. En Noach riep zijn Heer aan en zeide: "
15 11, 46 | 46. Hij (God) zeide: "O, Noach, hij behoort niet tot uw
16 11, 48 | 48. En er werd gezegd: "O Noach, daal dan af (uit de ark)
17 11, 89 | als hetgeen het volk van Noach of het volk van Hoed of
18 14, 9 | vóór u waren, het volk van Noach en van Aad en Samoed en
19 17, 3 | nageslacht dergenen die Wij met Noach (in de Ark) droegen! Hij
20 17, 17 | hebben Wij niet verdelgd na Noach! Voldoende kent en ziet
21 19, 58 | van degenen die Wij met Noach droegen (in de ark) en van
22 21, 76 | 76. En toen Noach voordien riep, verhoorden
23 22, 42 | vóór hen heeft het volk van Noach en Aad en Samoed ook verloochend; ~
24 23, 23 | 23. En Wij zonden Noach tot zijn volk, en hij zeide: "
25 23, 26 | 26. Noach zeide: "O mijn Heer, help
26 25, 37 | 37. En het volk van Noach: toen dit de boodschappers
27 26, 105| 105. Het volk van Noach verloochende de boodschappers.
28 26, 106| 106. Toen hun broeder, Noach, tot hen zeide: "Wilt gij
29 26, 112| 112. Hij (Noach) zeide: "En wat weet ik
30 26, 116| Als gij niet ophoudt, o Noach, zult gij voorzeker worden
31 29, 14 | 14. Voorwaar, Wij zonden Noach tot zijn volk, en hij verbleef
32 33, 7 | verbond sloten: met u, met Noach, Abraham, Mozes, en Jezus
33 37, 75 | 75. Noach riep Ons aan, en hoe uitmuntend
34 37, 79 | 79. "Vrede zij Noach onder de volkeren." ~
35 38, 12 | hen loochende het volk van Noach, en Aad en Pharao - de heer
36 40, 5 | 5. Het volk van Noach voor hen en andere groepen
37 40, 31 | geval was bij het volk van Noach, en Aad en Samoed en degenen
38 42, 13 | godsdienst voor, die Hij aan Noach oplegden en die Wij bovendien
39 50, 12 | verloochende ook het volk van Noach, de mensen van de Bron en
40 51, 46 | 46. En in het volk van Noach (is ook een teken), voorwaar
41 53, 52 | 52. Evenals het volk van Noach vóórdien; waarlijk zij waren
42 54, 9 | verloochende het volk van Noach, zij verloochenden Onze
43 57, 26 | 26. En Wij zonden Noach en Abraham, en Wij plaatsten
44 66, 10 | ongelovigen met de vrouw van Noach en met die van Lot. Zij
45 71 | 71. Noach (Noeh) ~Geopenbaard vóór
46 71, 1 | 1. Wij zonden Noach tot zijn volk, "Waarschuw
47 71, 2 | 2. Noach zeide: "O mijn volk! Waarlijk
48 71, 21 | 21. Noach zeide: "Mijn Heer, zij gehoorzamen
49 71, 26 | 26. En Noach had gezegd: "Mijn Heer,
|