Sura, Verse
1 2, 178| kwijtschelding is verleend door zijn broeder, dan moet de eis billijk
2 4, 12 | kinderloos en heeft een broeder of een zuster, dan is er
3 5, 25 | dan over mijzelf en mijn broeder, maak daarom een onderscheid
4 5, 30 | neiging dreef hem er toe zijn broeder te doden, dus doodde hij
5 5, 31 | beduiden, hoe het lijk van zijn broeder te verbergen. Hij zeide: "
6 5, 31 | zodat ik het lijk van mijn broeder kon verbergen." En toen
7 7, 65 | van) Aad (zonden Wij) hun broeder Hoed. Hij zeide: "O mijn
8 7, 73 | Naar de Samoed (kwam) hun broeder Salih. Hij zeide: "O mijn
9 7, 85 | 85. En tot Midian hun broeder Shoaib. Hij zeide: "O, mijn
10 7, 111| zeiden: "Geef hem en zijn broeder tijd en zend (intussen)
11 7, 142| En Mozes zeide tot zijn broeder Aäron: "Wees mijn plaatsvervanger
12 7, 151| Heer, vergeef mij en mijn broeder en laat ons tot Uw barmhartigheid
13 10, 87 | openbaarden aan Mozes en zijn broeder: "Neemt gij beiden huizen
14 11, 50 | En tot de Aad zeide hun broeder Hoed: "O, mijn volk, aanbid
15 11, 61 | tot de Samoed zeide hun broeder Salih: "O, mijn volk, aanbid
16 11, 84 | En tot Midian zeide hun broeder Shoaib: "O mijn volk, aanbid
17 12, 8 | Voorwaar, Jozef en zijn broeder zijn onze vader liever dan
18 12, 59 | zeide hij: "Brengt mij uw broeder van vaderskant. Ziet gij
19 12, 63 | ontzegd, zend daarom onze broeder met ons mede, opdat wij
20 12, 64 | zoals ik u voorheen zijn broeder toevertrouwde? Maar Allah
21 12, 65 | familie halen en op onze broeder passen en wij zullen als
22 12, 69 | bezochten, huisvestte deze zijn broeder bij zich. En hij zeide: "
23 12, 69 | En hij zeide: "Ik ben uw broeder, treur daarom niet over
24 12, 76 | alvorens de tas van zijn broeder (te onderzoeken); dan nam
25 12, 76 | voor Jozef. Hij kon zijn broeder volgens de wet van de koning (
26 12, 77 | heeft gestolen, had zijn broeder voorheen ook diefstal gepleegd."
27 12, 87 | zoekt naar Jozef en zijn broeder en wanhoopt niet aan de
28 12, 89 | gij wat gij Jozef en zijn broeder aandeedt, toen gij onwetend
29 12, 90 | ben Jozef en dit is mijn broeder. Allah is ons inderdaad
30 19, 53 | Onze barmhartigheid zijn broeder Aäron als profeet en helper. ~
31 20, 30 | 30. "Aäron, mijn broeder;" ~
32 20, 42 | 42. "Gaat, gij en uw broeder, met Mijn tekenen, en verwaarloost
33 23, 45 | zonden Wij Mozes en zijn broeder Aäron met Onze tekenen en
34 25, 35 | der Wet) en stelden zijn broeder Aäron tot helper aan. ~
35 26, 36 | zeiden: "Geef hem en zijn broeder uitstel en zend aankondigers
36 26, 106| 106. Toen hun broeder, Noach, tot hen zeide: "
37 26, 124| 124. Toen hun broeder Hoed tot hen zeide: "Zult
38 26, 142| 142. Toen hun broeder, Salih, tot hen zeide, "
39 26, 161| 161. Toen hun broeder Lot tot hen zeide: "Wilt
40 27, 45 | zeker tot de Samoed hun broeder Salih, die zeide: "Aanbidt
41 28, 34 | 34. Maar mijn broeder Aäron is beter bespraakt
42 28, 35 | Wij zullen uw arm door uw broeder versterken en Wij zullen
43 29, 36 | Midian, (zonden Wij) hun broeder Shoaib, die zeide: "O mijn
44 38, 23 | 23. "Deze is mijn broeder; hij heeft negen en negentig
45 46, 21 | 21. En gedenk de broeder van Aad, toen hij zijn volk
46 49, 12 | het vlees van zijn dode broeder? Gij verafschuwt het zekerlijk.
47 70, 12 | 12. En zijn vrouw en zijn broeder, ~
48 80, 34 | waarop een man van zijn broeder vlucht, ~
|