Sura, Verse
1 2, 10 | pijnlijke straf, omdat zij plachten te liegen. ~
2 2, 57 | schaadden Ons niet, maar zij plachten hun eigen ziel te schaden. ~
3 2, 59 | vanuit de hemel, omdat zij plachten te overtreden. ~
4 2, 89 | overwinning over de ongelovigen plachten te bidden, toen dat tot
5 2, 134| ondervraagd over hetgeen zij plachten te doen. ~
6 3, 24 | dagen deren." En wat zij plachten te verzinnen, heeft hen
7 5, 75 | waarheidslievende vrouw. Zij plachten beiden voedsel tot zich
8 5, 78 | zij niet gehoorzaamden en plachten te overtreden. ~
9 5, 79 | 79. Zij plachten elkander de ongerechtigheid
10 6, 24 | liegen en hoe hetgeen zij plachten te verzinnen voor hen verloren
11 6, 28 | Neen, hetgeen zij voorheen plachten te verbergen is hun duidelijk
12 6, 88 | voorzeker al hetgeen zij plachten te doen, verloren zijn gegaan. ~
13 6, 108| inlichten over hetgeen zij plachten te doen. ~
14 10, 30 | teruggebracht en al hetgeen zij plachten te verzinnen zal verloren
15 11, 8 | afwenden, en hetgeen zij plachten te bespotten zal op hen
16 11, 78 | naar hem toe. Ook voordien plachten zij kwaad te doen. Hij (
17 21, 90 | een kind te krijgen). Zij plachten met elkander te wedijveren
18 28, 75 | behoort. En hetgeen zij plachten te verzinnen zal mislukken.
19 29, 13 | ondervraagd over hetgeen zij plachten te verzinnen. ~
20 34, 40 | tot de engelen zeggen: "Plachten dezen u te aanbidden?" ~
21 37, 167| 167. En zij plachten te zeggen: ~
22 39, 48 | duidelijk worden en wat zij plachten te bespotten zal hen omringen. ~
23 40, 74 | verloren gegaan. Neen, wij plachten voorheen niets te aanbidden."
24 40, 84 | wat wij vroeger met Hem plachten te vereenzelvigen." ~
25 41, 15 | machtiger was dan zij? Doch zij plachten Onze tekenen te verwerpen. ~
26 41, 20 | getuigenis afleggen over wat zij plachten te doen. ~
27 41, 48 | afgoden welke zij voorheen plachten aan te roepen, gaan voor
28 43, 76 | tet die zichzelf onrecht plachten te doen. ~
29 45, 33 | duidelijk worden en hetgeen zij plachten te bespotten zal hen omringen. ~
30 46, 14 | beloning voor hetgeen zij plachten te doen. ~
31 46, 26 | en hetgeen waarover zij plachten te spotten, (de straf) omringde
32 46, 28 | hun leugen - en wat zij plachten te verzinnen (faalde eveneens). ~
33 51, 16 | omdat zij voorheen goed plachten te doen. ~
34 52, 28 | 28. Wij plachten voorheen Hem te aanbidden.
35 56, 24 | beloning voor hetgeen zij plachten te doen. ~
36 56, 47 | 47. En zij plachten te zeggen: "Als wij dood
37 72, 9 | 9. En voorzeker, wij plachten op enige plaatsen te zitten
38 74, 43 | behoorden niet tot hen die plachten te bidden. ~
39 74, 45 | 45. En wij plachten ijdele gesprekken te voeren
40 74, 46 | 46. En wij plachten de Dag des Oordeels te loochenen. ~
41 83, 14 | Neen, maar hetgeen zij plachten te verdienen heeft zich
42 83, 29 | Waarlijk, de schuldigen plachten de gelovigen uit te lachen, ~
43 83, 36 | vergolden voor hetgeen zij plachten te doen! ~~
|