Sura, Verse
1 2, 225| niet ter verantwoording roepen voor uw ijdele eden, maar
2 2, 225| zal u ter verantwoording roepen voor hetgeen uw hart heeft
3 3, 61 | vrouwen en ons volk en uw volk roepen; laat ons daarna vurig bidden
4 3, 61 | bidden en de vloek van Allah roepen over degenen, die liegen." ~
5 4, 41 | getuige van elk volk zullen roepen en u als getuige tegen deze
6 4, 117| 117. Zij roepen buiten Hem niets aan dan
7 4, 117| dan godinnen dingen en zij roepen niemand aan dan Satan, de
8 4, 172| hen toch allen tot Zich roepen. ~
9 5, 89 | niet ter verantwoording roepen voor uw ijdele eden, maar
10 5, 89 | zal u ter verantwoording roepen voor de eden welke gij in
11 6, 71 | heeft die hem tot de weg roepen, zeggende: 'Kom tot ons'?"
12 7, 6 | zeker ter verantwoording roepen; en Wij zullen de boodschappers
13 7, 44 | naar de bewoners van de hel roepen: "Wij hebben bevonden waar
14 7, 46 | bewoners van het paradijs roepen: "Vrede zij over u.'' Dezen
15 7, 48 | hun merktekenen herkennen roepen: "Uw aantal, noch datgene
16 7, 50 | bewoners van het paradijs roepen: "Giet wat water over ons
17 10, 22 | dat zij verloren zijn; dan roepen zij Allah in oprechte aanbidding
18 12, 33 | hetgeen waartoe zij mij roepen; tenzij Gij haar list van
19 17, 52 | De Dag waarop Hij u zal roepen zult gij Hem met de lof
20 17, 57 | 57. Zij roepen zelf hun Heer aan, Zijn
21 18, 29 | insluiten. Indien zij om hulp roepen, zullen zij worden begoten
22 18, 58 | hen ter verantwoording zou roepen voor hetgeen zij hebben
23 25, 13 | zij daar om vernietiging roepen. ~
24 28, 62 | En op die Dag zal God hen roepen en zeggen: "Waar zijn Mijn
25 28, 65 | die Dag zal Hij tot hen roepen en zeggen: "Welk antwoord
26 29, 65 | boord van een schip gaan, roepen zij Allah aan, oprecht zijnde
27 30, 25 | eenmaal van de aarde zal roepen, ziet! zult gij gaan. ~
28 30, 33 | ramp over de mensen komt roepen zij hun Heer aan, zich tot
29 31, 32 | als schaduwen omhullen, roepen zij Allah oprecht zijnde
30 38, 51 | overvloedig vruchten en drank roepen. ~
31 41, 47 | Dag waarop Hij tot hen zal roepen: "Waar zijn Mijn medegoden?"
32 41, 48 | voorheen plachten aan te roepen, gaan voor hen verloren
33 43, 58 | 58. En zij roepen: "Zijn onze goden beter
34 46, 17 | zijn vergaan" En beiden roepen tot Allah om hulp: "Wee
35 50, 41 | dichtbijzijnde plaats zal roepen, ~
36 51, 1 | 1. (Wij roepen als getuigen) degenen die
37 54, 6 | waarop de aankondiger hen zal roepen tot iets onaangenaams, ~
38 57, 14 | zullen tot de gelovigen) roepen: "Waren wij niet met u?"
39 71, 6 | 6. Maar mijn roepen heeft slechts hun afkeer
40 96, 17 | zijn raadgevers bij elkaar roepen. ~
|