Sura, Verse
1 6, 84| afstammelingen: David, Salomo, Job, Jozef, Mozes en Aäron. Zo belonen
2 12 | 12. Jozef (Joesof) ~Geopenbaard vóór
3 12, 4 | 4. Toen Jozef tot zijn vader zeide: "O
4 12, 7 | in (de geschiedenis van) Jozef en zijn broeders. ~
5 12, 8 | Toen zij zeiden: "Voorwaar, Jozef en zijn broeder zijn onze
6 12, 9 | 9. "Doodt Jozef of verdrijft hem naar een (
7 12, 10| Eén hunner zeide: "Doodt Jozef niet, maar als gij iets
8 12, 11| vertrouwt gij ons niet aangaande Jozef, hoewel wij hem welgezind
9 12, 17| hielden een wedloop en lieten Jozef met onze goederen achter
10 12, 21| aannemen." En zo vestigden Wij Jozef in het land, opdat Wij hem
11 12, 26| 26. Hij (Jozef) zeide: "Zij is het die
12 12, 29| 29. "O, Jozef, wend u hiervan af en gij (
13 12, 31| een mes en zeide dan (tot Jozef): "Ga naar hen toe." En
14 12, 33| 33. Hij (Jozef) zeide: "O mijn Heer, ik
15 12, 45| herinnerde zich na enige tijd Jozef, en zeide toen: "Ik zal
16 12, 46| 46. "O, Jozef! gij man der waarheid, leg
17 12, 50| de boodschapper tot hem (Jozef) kwam, zeide hij: "Ga terug
18 12, 51| het geval met u toen gij Jozef tegen zijn wil zocht te
19 12, 54| houden." En toen hij tot hem (Jozef) had gesproken, zeide hij: "
20 12, 56| 56. En zo vestigden Wij Jozef in het land. Hij vertoefde
21 12, 62| 62. En hij (Jozef) zeide tot zijn dienaren: "
22 12, 69| 69. En toen zij Jozef bezochten, huisvestte deze
23 12, 76| maakten Wij plannen voor Jozef. Hij kon zijn broeder volgens
24 12, 77| diefstal gepleegd." Maar Jozef hield het in zijn hart geheim
25 12, 79| 79. Hij (Jozef) zeide: "Allah verhoede,
26 12, 80| voorheen in uw plicht tegenover Jozef hebt gefaald? Ik zal het
27 12, 84| O ik heb verdriet over Jozef." En zijn ogen werden gevuld
28 12, 85| zult niet ophouden over Jozef te praten, totdat gij zijt
29 12, 87| zonen, gaat en zoekt naar Jozef en zijn broeder en wanhoopt
30 12, 88| zij (opnieuw) voor hem (Jozef) kwamen, zeiden zij: "O,
31 12, 89| zeide: "Weet gij wat gij Jozef en zijn broeder aandeedt,
32 12, 90| Zij vroegen. "Zijt gij dan Jozef?" Hij zeide: "Ik ben Jozef
33 12, 90| Jozef?" Hij zeide: "Ik ben Jozef en dit is mijn broeder.
34 12, 92| 92. Hij (Jozef) zeide: "Heden zij er geen
35 12, 94| bemerk voorzeker de geur van Jozef, zelfs al ziet gij mij voor
36 12, 99| 99. En toen zij tot Jozef kwamen, huisvestte hij zijn
37 40, 34| 34. En voordien kwam Jozef tot u met duidelijke tekenen,
|