1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1890
bold = Main text
Sura, Verse grey = Comment text
1001 21, 71 | 71. En Wij redden hem en Lot en voerden
1002 21, 71 | voerden hen naar het land dat Wij zegenden voor alle volkeren. ~
1003 21, 72 | 72. En Wij schonken hem Izaäk en Jacob
1004 21, 72 | en Jacob als kleinzoon en Wij maakten hen allen rechtvaardig. ~
1005 21, 73 | 73. En Wij maakten hen tot leiders
1006 21, 73 | leidden op Ons bevel en Wij zonden een Openbaring tot
1007 21, 74 | 74. En aan Lot schonken Wij wijsheid en kennis. En Wij
1008 21, 74 | Wij wijsheid en kennis. En Wij bevrijdden hem uit de stad
1009 21, 75 | 75. En Wij namen hem in Onze barmhartigheid
1010 21, 76 | voordien riep, verhoorden Wij zijn gebed en redden hem
1011 21, 77 | 77. En Wij stonden hem bij tegen degenen
1012 21, 77 | volk; derhalve verdronken Wij hen allen. ~
1013 21, 78 | bij nacht graasden, waren Wij Getuige van hun oordeel. ~
1014 21, 79 | 79. Wij schonken Salomo begrip van
1015 21, 79 | aan elk hunner schonken Wij wijsheid en kennis. En Wij
1016 21, 79 | Wij wijsheid en kennis. En Wij noopten de bergen en de
1017 21, 79 | heerlijkheid te loven. En Wij waren het, Die dat deden. ~
1018 21, 80 | 80. En Wij leerden hem de kunst, maliënkolders
1019 21, 81 | 81. En Wij maakten de geweldige wind
1020 21, 81 | richting van het land dat Wij hadden gezegend. En Wij
1021 21, 81 | Wij hadden gezegend. En Wij bezitten kennis van alle
1022 21, 82 | 82. En Wij maakten onder de duivels,
1023 21, 82 | andere arbeid verrichtten en Wij waren het die over hen waakten. ~
1024 21, 84 | 84. Wij verhoorden daarom zijn gebed
1025 21, 86 | 86. En Wij namen hen op in Onze genade
1026 21, 87 | toorn heenging en dacht dat Wij geen macht over hem hadden
1027 21, 88 | 88. Wij verhoorden toen zijn gebed
1028 21, 88 | weg. En aldus verlossen Wij de gelovigen. ~
1029 21, 90 | 90. Toen verhoorden Wij zijn gebed en beloofden
1030 21, 90 | beloofden hem Johannes en Wij maakten zijn vrouw geschikt (
1031 21, 91 | haar kuisheid bewaarde; Wij bliezen haar Onze geest
1032 21, 91 | bliezen haar Onze geest in en Wij maakten haar en haar zoon
1033 21, 94 | geen ondankbaarheid zijn. Wij zullen dit voorzeker in
1034 21, 95 | 95. En voor een stad die Wij verdelgd hebben, is het
1035 21, 97 | zullen zeggen): "O! wee ons, wij waren hier inderdaad onachtzaam
1036 21, 97 | inderdaad onachtzaam over, neen, wij waren onrechtvaardigen." ~
1037 21, 104| 104. De Dag, waarop Wij de hemelen zullen oprollen
1038 21, 104| geschriften oprolt. Gelijk Wij de schepping eerst begonnen,
1039 21, 104| eerst begonnen, aldus zullen Wij haar terugbrengen - een
1040 21, 104| Belofte van Ons; voorwaar Wij zullen deze nakomen. ~
1041 21, 105| 105. En voordien hebben Wij na de Vermaning in de geschriften
1042 21, 107| 107. En Wij hebben u (Mohammed) slechts
1043 22, 5 | Opstanding, bedenkt, dat Wij u hebben geschapen uit stof,
1044 22, 5 | onvolkomen in maaksel, opdat Wij het u duidelijk maken. En
1045 22, 5 | het u duidelijk maken. En Wij laten wat Ons behaagt gedurende
1046 22, 5 | baarmoeder blijven, dan brengen Wij u als zuigelingen voort,
1047 22, 5 | zuigelingen voort, dan (doen Wij u opgroeien) zodat gij volwassen
1048 22, 5 | levenloos, doch wanneer Wij er regen op doen nederdalen,
1049 22, 9 | Dag der Verrijzenis zullen Wij hem de straf van het branden
1050 22, 16 | 16. En aldus hebben Wij hem duidelijke tekenen gezonden,
1051 22, 25 | Moskee (te Mekka) - die Wij gelijk voor alle mensen
1052 22, 25 | goddeloosheid streeft - hem zullen Wij een pijnlijke straf doen
1053 22, 26 | 26. En toen Wij Abraham de plaats voor het
1054 22, 34 | En voor elk volk hebben Wij handelingen van offer en
1055 22, 35 | onderhouden, en geven van hetgeen Wij hun hebben toebedeeld. ~
1056 22, 36 | tekenen van Allah hebben Wij voor u de offerkamelen aangewezen.
1057 22, 36 | en de armen. Aldus hebben Wij hen aan u dienstbaar gemaakt,
1058 22, 41 | 41. Degenen die, indien Wij hen op aarde vestigen, het
1059 22, 45 | Hoe menige stad hebben Wij verdelgd, terwijl deze vol
1060 22, 52 | 52. Nimmer zonden Wij een boodschapper of een
1061 22, 67 | 67. Voor elk volk hebben Wij wijdingen vastgesteld die
1062 23, 12 | 12. Voorwaar, Wij scheppen de mens uit een
1063 23, 13 | 13. Dan plaatsen Wij hem als een kleine levenskiem
1064 23, 14 | 14. Vervolgens vormen Wij de levenskiem tot een klonter
1065 23, 14 | klonter bloed; daarna vormen Wij het geronnen bloed tot een (
1066 23, 14 | vormeloze) klomp; dan vormen Wij beenderen uit deze (vormeloze)
1067 23, 14 | klomp; daarna bekleden Wij deze beenderen met vlees;
1068 23, 14 | vervolgens ontwikkelen Wij het tot een nieuwe schepping.
1069 23, 17 | 17. En boven u hebben Wij zeven wegen gemaakt, en
1070 23, 17 | en nimmer veronachtzamen Wij de schepping. ~
1071 23, 18 | 18. Wij zenden water uit de hemel
1072 23, 18 | bepaalde hoeveelheid en Wij doen deze in de aarde blijven
1073 23, 18 | blijven en voorzeker zijn Wij ook in staat die weer weg
1074 23, 19 | 19. En Wij brengen daarmede tuinen
1075 23, 20 | 20. En Wij brengen een boom voort die
1076 23, 21 | eveneens een les voor u. Wij geven u te drinken van de
1077 23, 23 | 23. En Wij zonden Noach tot zijn volk,
1078 23, 24 | voorzeker engelen nedergezonden. Wij hebben nooit van zulk (een
1079 23, 27 | 27. Toen openbaarden Wij hem: "Bouw de Ark onder
1080 23, 30 | zijn tekenen, en waarlijk Wij stellen (de mensen) op de
1081 23, 31 | 31. Toen verwekten Wij een ander geslacht na hen. ~
1082 23, 32 | 32. En Wij zonden onder hen een boodschapper
1083 23, 33 | Hiernamaals loochenden en wie Wij in dit leven overvloed (
1084 23, 37 | ons tegenwoordige leven; wij leven en sterven en zullen
1085 23, 38 | heeft verzonnen over Allah; wij zullen in hem stellig niet
1086 23, 41 | hen daarom de rukwind en Wij maakten hen als wrakhout.
1087 23, 42 | 42. Toen verwekten Wij na hen andere geslachten. ~
1088 23, 44 | 44. Dan zonden Wij Onze boodschappers de een
1089 23, 44 | verloochenden zij hem. Dus deden Wij hen elkander opvolgen en
1090 23, 45 | 45. Dan zonden Wij Mozes en zijn broeder Aäron
1091 23, 47 | En zij zeiden: "Moeten wij geloven in twee mannen aan
1092 23, 49 | 49. En wij schonken Mozes het Boek
1093 23, 50 | 50. En Wij bestemden de zoon van Maria
1094 23, 55 | rijkdom en de zonen waarmee Wij hen helpen, ~
1095 23, 56 | 56. Wij Ons haasten hun goed te
1096 23, 62 | 62. Wij belasten geen ziel boven
1097 23, 64 | 64. Totdat, wanneer Wij degenen hunner die in weelde
1098 23, 71 | wanorde zijn geraakt. Neen, Wij hebben hun een vermaning
1099 23, 75 | 75. En indien Wij ons over hen ontfermden
1100 23, 76 | 76. Wij troffen hen door een straf,
1101 23, 77 | 77. Maar, wanneer Wij voor hen de poort der gestrenge
1102 23, 82 | 82. Zij zeggen: "Zullen wij, wanneer wij dood zijn en
1103 23, 82 | zeggen: "Zullen wij, wanneer wij dood zijn en tot beenderen
1104 23, 90 | 90. Wij hebben hun de Waarheid gebracht
1105 23, 95 | 95. En voorzeker, Wij hebben de macht u datgene
1106 23, 95 | datgene te laten zien waarmee Wij hen bedreigen. ~
1107 23, 96 | het kwade met het beste. Wij zijn op de hoogte van hetgeen
1108 23, 106| heeft ons overweldigd en wij waren een dwalend volk. ~
1109 23, 107| neem ons daaruit; indien wij in het (kwade) terugvallen
1110 23, 107| kwade) terugvallen dan zijn wij stellig onrechtvaardig. ~
1111 23, 109| te zeggen: "O, onze Heer, wij hebben geloofd, vergeef
1112 23, 113| Zij zullen antwoorden: "Wij bleven een dag of een deel
1113 23, 115| 115. Dacht gij, dat Wij u tevergeefs schiepen en
1114 24, 1 | Dit is een hoofdstuk, dat Wij hebben geopenbaard en verplichtend
1115 24, 1 | verplichtend gesteld en Wij hebben er duidelijke tekenen
1116 24, 34 | 34. En Wij hebben duidelijke tekenen
1117 24, 46 | 46. Wij hebben duidelijke tekenen
1118 24, 47 | 47. En zii zeggen: "Wij geloven in Allah en in de
1119 24, 47 | en in de boodschapper en wij gehoorzamen." Maar daarna
1120 24, 51 | spreken, zeggen zij slechts: "Wij horen en wij gehoorzamen."
1121 24, 51 | zij slechts: "Wij horen en wij gehoorzamen." Dezen zijn
1122 25, 11 | Uur verloochenen hebben Wij een laaiend Vuur bereid. ~
1123 25, 19 | onder u onrechtvaardig is, Wij zullen hem een zware straf
1124 25, 20 | 20. En Wij zonden nooit boodschappers
1125 25, 20 | en liepen op straat. En Wij gebruiken sommigen uwer
1126 25, 21 | nedergezonden? of waarom kunnen wij onze Heer niet zien?" Voorzeker,
1127 25, 23 | 23. En Wij zullen ons tot hun werken
1128 25, 31 | 31. Zo maken Wij voor elke profeet een vijand
1129 25, 32 | geopenbaard?" Zo is het, opdat Wij daarmee uw hart mogen versterken.
1130 25, 32 | hart mogen versterken. En Wij hebben hem duidelijk en
1131 25, 33 | stellen u geen vraag of Wij geven u de waarheid en een
1132 25, 35 | 35. Wij gaven Mozes het Boek (der
1133 25, 36 | 36. En Wij zeiden: "Gaat samen naar
1134 25, 36 | verloochent." Daarna vernietigden Wij hen. ~
1135 25, 37 | verloochende, verdronken Wij het en Wij maakten het tot
1136 25, 37 | verloochende, verdronken Wij het en Wij maakten het tot een teken
1137 25, 37 | teken voor het mensdom. En Wij hebben een pijnlijke straf
1138 25, 39 | 39. Wij gaven aan ieder hunner allerlei
1139 25, 39 | allerlei voorbeelden en Wij vernietigden allen. ~
1140 25, 42 | Goden doen afdwalen, als wij jegens hen niet standvastig
1141 25, 45 | hebben gemaakt - Dan hebben Wij de zon tot een leider er
1142 25, 46 | 46. Daarna trekken Wij haar langzaam tot Ons terug. ~
1143 25, 48 | barmhartigheid uitzendt en Wij zenden zuiver water uit
1144 25, 49 | 49. Opdat Wij daarmee leven mogen schenken
1145 25, 50 | 50. En Wij herhalen dit voor hen opdat
1146 25, 51 | 51. Als Wij het hadden gewild konden
1147 25, 51 | het hadden gewild konden Wij zeker in elke stad een waarschuwer
1148 25, 56 | 56. En Wij hebben u slechts als drager
1149 25, 60 | is de Barmhartige? Zullen wij ons nederwerpen voor degene
1150 26, 4 | 4. Als Wij het willen, kunnen Wij hun
1151 26, 4 | Als Wij het willen, kunnen Wij hun een teken van de hemel
1152 26, 7 | voortreffelijke soorten Wij daarop hebben doen groeien? ~
1153 26, 15 | gaat dan met Onze tekenen; Wij zijn met u en zullen horen. ~
1154 26, 16 | dus naar Pharao en zegt: 'Wij zijn de boodschappers van
1155 26, 18 | Pharao) zeide: "Voedden wij u niet onder ons op toen
1156 26, 40 | 40. Opdat wij de tovenaars mogen volgen
1157 26, 41 | beloning voor ons zijn als wij de overwinnaars worden?" ~
1158 26, 44 | Bij de macht van Pharao, wij zullen de overhand krijgen." ~
1159 26, 47 | 47. En riepen uit: "Wij geloven in de Heer der Werelden, ~
1160 26, 50 | antwoordden: "Dat geeft niet; wij zullen voorzeker tot onze
1161 26, 51 | 51. Wij hopen dat onze Heer ons
1162 26, 51 | zonden zal vergeven, want wij zijn de eersten der gelovigen." ~
1163 26, 52 | 52. En Wij openbaarden aan Mozes, zeggende: "
1164 26, 56 | 56. En wij zijn een ten volle bewapende
1165 26, 57 | 57. Daarom verbanden Wij hen uit hun tuinen en bronnen, ~
1166 26, 59 | 59. Zo geschiedde het; en Wij gaven die als een erfenis
1167 26, 61 | metgezellen van Mozes: "Wij worden zeker ingehaald." ~
1168 26, 63 | 63. Toen openbaarden Wij aan Mozes: "Tref de zee
1169 26, 64 | 64. En Wij lieten de anderen naderbij
1170 26, 65 | 65. En Wij redden Mozes en allen die
1171 26, 66 | 66. Daarna verdronken Wij de anderen. ~
1172 26, 71 | 71. Zeiden zij: "Wij aanbidden (onze) goden en
1173 26, 71 | aanbidden (onze) goden en wij zullen hun toegewijd blijven." ~
1174 26, 74 | Zij antwoordden: "Maar wij vonden dat onze vaderen
1175 26, 97 | 97. "Bij Allah, wij waren klaarblijkelijk in
1176 26, 98 | 98. Toen wij u gelijk stelden aan de
1177 26, 100| 100. En wij hebben nu geen bemiddelaar, ~
1178 26, 102| naar de aarde) was, zouden wij tot de gelovigen behoren." ~
1179 26, 111| Zij antwoordden: "Zullen wij u geloven terwijl slechts
1180 26, 119| 119. Daarom redden Wij hem en degenen die met hem
1181 26, 120| 120. Daarna verdronken Wij degenen die achterbleven.
1182 26, 138| 138. En wij zullen niet worden gestraft." ~
1183 26, 139| verloochenden zij hem en Wij vernietigden hen. Daarin
1184 26, 154| zijt slechts een mens zoals wij, toon ons dan een teken,
1185 26, 170| 170. Daarom redden Wij hem en zijn hele gezin. ~
1186 26, 172| 172. Daarna vernietigden Wij de anderen. ~
1187 26, 173| 173. En Wij deden een regen op hen regenen,
1188 26, 186| niets meer dan een man zoals wij en wij denken dat gij tot
1189 26, 186| dan een man zoals wij en wij denken dat gij tot de leugenaars
1190 26, 198| 198. Indien Wij het aan een vreemdeling
1191 26, 200| 200. Zo hebben Wij het (ongeloof) in de harten
1192 26, 205| 205. Zeg: "Als Wij hun toest,aan jaren te genieten, ~
1193 26, 208| 208. En Wij vernietigden nooit een stad,
1194 26, 209| 209. Om te vermanen. Wij waren nooit onrechtvaardig.
1195 27, 4 | geloven, hun daden hebben Wij voor hen schoonschijnend
1196 27, 15 | 15. En Wij gaven kennis aan David en
1197 27, 27 | 27. Salomo zeide: "Wij zullen zien of gij de waarheid
1198 27, 33 | 33. Zij antwoordden: "Wij hebben de macht en wij bezitten
1199 27, 33 | Wij hebben de macht en wij bezitten een grote dapperheid
1200 27, 37 | Gaat tot hen terug, want wij zullen zeker tot hen komen
1201 27, 37 | geen macht zullen hebben, wij zullen hen met ontering
1202 27, 41 | eigen troon haar tegenstaat. Wij zullen zien of zij de rechte
1203 27, 42 | voordien kennis gegeven en wij zijn reeds onderdanig geworden." ~
1204 27, 45 | 45. En Wij zonden zeker tot de Samoed
1205 27, 47 | 47. Zij antwoordden: "Wij voorzien kwaad wegens u
1206 27, 49 | elkander bij Allah, dat wij zeker Salih en zijn familie
1207 27, 49 | aanvallen en daarna zullen wij tot zijn bloedverwanten
1208 27, 49 | bloedverwanten zeggen: "Wij waren geen getuigen van
1209 27, 49 | vernietiging van zijn familie en wij spreken zeker de waarheid." ~
1210 27, 50 | zij smeedden een plan, en Wij maakten ook een plan (tegen
1211 27, 51 | einde van hun plan was; Wij vernietigden hen en hun
1212 27, 53 | 53. En Wij redden hen die geloofden
1213 27, 57 | 57. Daarom redden Wij hem en zijn familie behalve
1214 27, 57 | familie behalve zijn vrouw; Wij deden haar tot de achterblijvenden
1215 27, 58 | 58. En Wij deden een regen over hen
1216 27, 67 | ongelovigen zeggen: "Zullen wij wanneer wij en onze vaderen
1217 27, 67 | zeggen: "Zullen wij wanneer wij en onze vaderen tot stof
1218 27, 82 | bewaarheid wordt, zullen Wij een dier uit de aarde te
1219 27, 83 | 83. En op de Dag waarop Wij van elk volk degenen zullen
1220 27, 86 | Hebben zij niet gezien dat Wij de nacht hebben ingesteld
1221 28, 3 | 3. Wij dragen u het verhaal van
1222 28, 5 | 5. En Wij wensten hun die op aarde
1223 28, 7 | 7. En Wij openbaarden aan de moeder
1224 28, 7 | en vrees noch treur; want Wij zullen hem aan u teruggeven
1225 28, 9 | nuttig voor ons zijn of wij kunnen hem als zoon opnemen."
1226 28, 10 | had het bijna onthuld als Wij haar hart niet gesterkt
1227 28, 12 | 12. En Wij hadden hem de minnen voordien
1228 28, 13 | 13. Zo gaven Wij hem aan zijn moeder terug
1229 28, 14 | kracht had bereikt, gaven wij hem wijsheid en kennis;
1230 28, 14 | wijsheid en kennis; zo belonen Wij hen die goed doen. ~
1231 28, 23 | scheelt u?" Zij antwoordden: "Wij kunnen niet drenken, totdat
1232 28, 28 | Allah is Getuige van hetgeen wij zeggen." ~
1233 28, 35 | 35. God zeide: "Wij zullen uw arm door uw broeder
1234 28, 35 | uw broeder versterken en Wij zullen u beiden macht geven
1235 28, 36 | verzonnen tovenarij, en wij hoorden nooit van iets dergelijks
1236 28, 40 | 40. Daarom grepen Wij hem en zijn scharen en wierpen
1237 28, 41 | 41. En Wij gaven hun leiders die tot
1238 28, 42 | 42. En Wij deden hen in deze wereld
1239 28, 43 | 43. En Wij gaven het Boek aan Mozes
1240 28, 43 | het Boek aan Mozes nadat Wij de vroegere geslachten hadden
1241 28, 44 | kant (van de berg) toen Wij Mozes de geboden mededeelden,
1242 28, 45 | 45. Maar Wij brachten vele geslachten
1243 28, 45 | aan hen voordroeg, maar Wij waren het, Die boodschappers
1244 28, 46 | niet aan de bergkant toen Wij (naar Mozes) riepen. Maar
1245 28, 47 | geen boodschapper, opdat wij Uwe tekenen hadden kunnen
1246 28, 48 | ondersteunen." En dezen zeggen: "Wij geloven in beiden niet." ~
1247 28, 51 | 51. En Wij hebben inderdaad het Woord
1248 28, 52 | 52. Zij aan wie Wij het Boek voordien gaven,
1249 28, 53 | voorgedragen, zeggen zij: "Wij geloven er in. Voorwaar,
1250 28, 53 | van onze Heer. Inderdaad, wij hadden ons zelf reeds onderworpen." ~
1251 28, 54 | mededelen van hetgeen waarmee Wij hen hebben voorzien. ~
1252 28, 55 | werken. Vrede zij met u. Wij zoeken de onwetenden niet." ~
1253 28, 57 | van Mekka) zeggen: "Als wij de leiding met u zouden
1254 28, 57 | u zouden volgen, zouden wij van ons land worden weggevoerd."
1255 28, 57 | worden weggevoerd." Hebben Wij voor hen geen veilig heiligdom
1256 28, 58 | En hoeveel steden hebben Wij niet vernietigd die trots
1257 28, 58 | bewoond zijn geworden. En Wij zijn het Die de erfgenamen
1258 28, 59 | verkondigt; noch verwoesten Wij steden tenzij de bewoners
1259 28, 61 | 61. Staat hij aan wie Wij een goede belofte hebben
1260 28, 61 | gelijk met degenen, die Wij van de goederen dezer wereld
1261 28, 63 | Heer, dit zijn degenen die wij deden dwalen. Wij deden
1262 28, 63 | degenen die wij deden dwalen. Wij deden hen dwalen zoals wij
1263 28, 63 | Wij deden hen dwalen zoals wij dwaalden. Wij betuigen onze
1264 28, 63 | dwalen zoals wij dwaalden. Wij betuigen onze onschuld aan
1265 28, 63 | betuigen onze onschuld aan U. Wij waren het niet die zij aanbaden." ~
1266 28, 75 | 75. En Wij zullen uit elk volk een
1267 28, 75 | volk een getuige nemen en Wij zullen zeggen: "Brengt uw
1268 28, 76 | aanmatigend tegenover hen. En Wij hadden hem zoveel schatten
1269 28, 81 | 81. Dan deden Wij hem en zijn huis in de aarde
1270 28, 83 | tehuis van het Hiernamaals! Wij geven het degenen die op
1271 29, 2 | alleen omdat zij zeggen: "Wij geloven" zonder dat zij
1272 29, 3 | 3. Wij beproefden degenen die vóór
1273 29, 7 | 7. Waarlijk Wij zullen de fouten dergenen
1274 29, 8 | 8. En Wij hebben de mens geboden zijn
1275 29, 9 | werken doen, hen zullen Wij zeker onder de rechtevaardigen
1276 29, 10 | mensen zijn er die zeggen: "Wij geloven in Allah", maar
1277 29, 10 | zeggen zij: "Voorzeker, wij waren met U." Weet Allah
1278 29, 12 | gelovigen: "Volgt onze weg, wij zullen uw zonden dragen."
1279 29, 14 | 14. Voorwaar, Wij zonden Noach tot zijn volk,
1280 29, 15 | 15. Maar Wij redden hem en de deelgenoten
1281 29, 15 | deelgenoten der ark, en Wij maakten dit tot een teken
1282 29, 16 | 16. En Wij zonden Abraham, en hij zeide
1283 29, 27 | 27. En Wij gaven hem Izaak en Jacob,
1284 29, 27 | gaven hem Izaak en Jacob, en Wij plaatsten het profetenambt
1285 29, 27 | onder zijn nageslacht, en Wij gaven hem zijn beloning
1286 29, 31 | nieuws brachten, zeiden zij: "Wij willen het volk dezer stad
1287 29, 32 | Lot is daar." Zij zeiden: "Wij weten wel wie daar woont.
1288 29, 32 | weten wel wie daar woont. Wij zullen hem en zijn familie
1289 29, 33 | noch treur. Voorzeker, wij zullen u en uw familie redden,
1290 29, 34 | 34. Wij zullen gewis een straf van
1291 29, 35 | 35. En Wij lieten hier een duidelijk
1292 29, 36 | En tot Midian, (zonden Wij) hun broeder Shoaib, die
1293 29, 38 | 38. En (Wij vernietigden) ook de Aad
1294 29, 39 | 39. Wij vernietigden eveneens Korach
1295 29, 40 | 40. Zo grepen Wij iedereen om zijn zonden
1296 29, 40 | en onder hen waren er die Wij in de aarde deden verzinken,
1297 29, 40 | en onder hen waren er die Wij deden verdrinken. Allah
1298 29, 43 | dit zijn gelijkenissen die Wij voor de mensen geven, maar
1299 29, 46 | tegen de onrechtvaardigen: "Wij geloven in hetgeen ons is
1300 29, 46 | en aan Hem onderwerpen wij ons." ~
1301 29, 47 | 47. En aldus hebben Wij u het Boek nedergezonden
1302 29, 47 | nedergezonden en zij wie Wij het Boek hebben gegeven
1303 29, 51 | niet genoeg voor hen dat Wij u het Boek hebben geopenbaard
1304 29, 58 | werken doen, hen zullen Wij zeker huisvesten in verheven
1305 29, 66 | Zodat zij datgene, wat Wij hun hebben geschonken verloochenen
1306 29, 67 | Hebben zij niet gezien, dat Wij een veilig Heiligdom (Makka)
1307 29, 69 | die naar Ons streven, - Wij zullen hen zeker op Onze
1308 30, 28 | deelgenoten in hetgeen waarvan Wij u hebben voorzien, zodat
1309 30, 28 | elkander vreest? - Zo leggen Wij de tekenen uit aan een volk
1310 30, 34 | ondankbaar worden voor hetgeen Wij hun hebben geschonken. Vermaakt
1311 30, 35 | 35. Hebben Wij enig gezag tot hen nedergezonden,
1312 30, 36 | 36. En wanneer Wij de mensen barmhartigheid
1313 30, 47 | 47. Waarlijk, Wij zonden boodschappers vóór
1314 30, 47 | duidelijke bewijzen. Dan straften Wij degenen die zondigden. En
1315 30, 51 | 51. En indien Wij een (droge) wind hadden
1316 30, 58 | 58. Waarlijk, Wij hebben in deze Koran allerlei
1317 31, 10 | allerlei dieren over verspreid. Wij hebben water uit de wolken
1318 31, 12 | 12. En Wij schonken wijsheid aan Loqmaan,
1319 31, 14 | 14. Wij hebhen de mens op het hart
1320 31, 21 | geopenbaard," zeggen zij: "Neen, wij zullen datgene volgen wat
1321 31, 21 | zullen datgene volgen wat wij onze vaderen zagen volgen."
1322 31, 23 | zullen zij wederkeren en Wij zullen hen inlichten over
1323 31, 24 | 24. Wij zullen hen voor een poosje
1324 31, 24 | vermaken; daarna zullen Wij hen tot een strenge straf
1325 32, 10 | En zij zeggen: "Zullen wij, wanneer wij in de aarde
1326 32, 10 | zeggen: "Zullen wij, wanneer wij in de aarde verloren zijn,
1327 32, 12 | Heer, zeggende: "Onze Heer, wij hebben gezien en wij hebben
1328 32, 12 | Heer, wij hebben gezien en wij hebben gehoord, zend ons
1329 32, 12 | zend ons nu terug opdat wij goede werken mogen verrichten;
1330 32, 12 | mogen verrichten; voorzeker wij zijn thans overtuigd." ~
1331 32, 13 | 13. Indien Wij het wilden, zouden Wij aan
1332 32, 13 | Indien Wij het wilden, zouden Wij aan elke ziel haar leiding
1333 32, 14 | vergat. Voorzeker nu hebben Wij u vergeten. Ondergaat de
1334 32, 16 | zij doen wel met hetgeen Wij hun hebben geschonken. ~
1335 32, 21 | 21. Wij zullen hen inderdaad de
1336 32, 22 | zich er toch van afwendt? Wij zullen de schuldigen beslist
1337 32, 23 | 23. Voorzeker, Wij gaven Mozes het Boek - twijfel
1338 32, 23 | ontmoeting met Hem - en Wij maakten dit tot een richtsnoer
1339 32, 24 | 24. En Wij stelden leiders uit hun
1340 32, 26 | inzicht (door het feit) dat Wij zovele geslachten vóór hen
1341 32, 27 | Hebben zij niet gezien dat Wij het water naar het droge
1342 33, 7 | 7. En toen Wij met de profeten een verbond
1343 33, 7 | de zoon van Maria, sloten wij een hecht verbond. ~
1344 33, 9 | legers tegen u opkwamen en Wij tegen hen een wind zonden
1345 33, 31 | werken doet, haar zullen Wij dubbel belonen en Wij hebben
1346 33, 31 | zullen Wij dubbel belonen en Wij hebben voor haar een waardige
1347 33, 37 | haar scheidde, verenigden Wij haar met u in de echt, opdat
1348 33, 45 | 45. O, profeet. Wij hebben u als getuige, drager
1349 33, 50 | 50. O profeet, Wij hebben voor u uw vrouwen
1350 33, 50 | niet voor de gelovigen. Wij hebben reeds kenbaar gemaakt
1351 33, 50 | reeds kenbaar gemaakt wat Wij omtrent hun (gelovige) vrouwen
1352 33, 60 | veroorzaken, niet ophouden, zullen Wij u zeker tegen hen in beweging
1353 33, 66 | zullen zij zeggen: "O, hadden wij slechts Allah en Zijn boodschapper
1354 33, 67 | zullen zeggen: "Onze Heer, wij gehoorzaamden onze leiders
1355 33, 72 | 72. Voorwaar, Wij boden de hemelen, de aarde
1356 34, 7 | ongelovigen zeggen: "Zullen wij u een man aanwijzen die
1357 34, 9 | het Ons behaagde konden Wij de aarde met hen doen inzinken,
1358 34, 10 | 10. En voorwaar, Wij schonken David overvloed
1359 34, 10 | verheerlijkt Allah met hem!" En Wij maakten het ijzer week voor
1360 34, 12 | aan Salomo onderwierpen Wij de wind; de ochtendreis
1361 34, 12 | daarvan was een maand, en Wij deden een stroom van gesmolten
1362 34, 12 | Heer onder hem werkten, en Wij zeiden: indien iemand van
1363 34, 12 | gebod zou afkeren, zouden Wij hem de straf van het brandend
1364 34, 14 | 14. En toen Wij zijn (Salomo's) dood hadden
1365 34, 16 | wendden zich af; daarom zonden Wij een sterke overstroming
1366 34, 16 | overstroming over hen en Wij veranderden hun tuinen in
1367 34, 17 | 17. Daarmee vergolden Wij hen wegens hun ondankbaarheid,
1368 34, 17 | wegens hun ondankbaarheid, en Wij straften niemand behalve
1369 34, 18 | 18. En Wij plaatsten tussen hen en
1370 34, 18 | tussen hen en de steden die Wij hadden gezegend, bloeiende
1371 34, 18 | die aanzienlijk waren, en Wij maakten het reizen tussen
1372 34, 19 | onrecht aan, daarom maakten Wij hen tot sagen en legenden,
1373 34, 19 | sagen en legenden, terwijl Wij hen volledig hadden verpletterd.
1374 34, 21 | over hen geen macht, maar Wij wilden degenen, die in het
1375 34, 24 | aarde?" Zeg: "Allah." Zijn wij of gij op het rechte pad
1376 34, 25 | ondervraagd omtrent wat wij misdeden, noch zullen wij
1377 34, 25 | wij misdeden, noch zullen wij worden ondervraagd omtrent
1378 34, 28 | 28. En Wij hebben u slechts gezonden
1379 34, 31 | de ongelovigen zeggen: "Wij zullen stellig aan deze
1380 34, 31 | niet geweest dan zouden wij zeker tot de gelovigen behoren." ~
1381 34, 32 | zwakkelingen zeggen: "Waren wij het die u van de leiding
1382 34, 33 | de straf zullen zien. En Wij zullen zware kettingen leggen
1383 34, 34 | 34. En Wij zonden geen waarschuwer
1384 34, 34 | er van zeiden: "Waarlijk, wij willen niet geloven in hetgeen
1385 34, 35 | 35. En zij zeiden: "Wij hebben meer rijkdommen en
1386 34, 35 | rijkdommen en kinderen en wij zullen niet worden gestraft." ~
1387 34, 42 | goed of kwaad te doen." En Wij zullen tot de onrechtvaardigen
1388 34, 44 | 44. En Wij gaven hun geen boek dat
1389 34, 44 | bestudeerden, noch zonden Wij hun een waarschuwer vóór
1390 34, 45 | tiende bereikt van hetgeen Wij hun gaven - zij verloochenden
1391 34, 52 | Dan zullen zij zeggen: "Wij geloven er in!" Maar hoe
1392 35, 9 | doen opstijgen, dan drijven Wij deze (de wolken) naar een
1393 35, 24 | 24. Voorwaar, Wij hebben u met de Waarheid
1394 35, 27 | Hebt gij niet gezien, dat Wij water van de hemel nederzenden
1395 35, 27 | hemel nederzenden en dat Wij daardoor vruchten voortbrengen
1396 35, 29 | openlijk geven van hetgeen Wij hun hebben geschonken, mogen
1397 35, 31 | 31. En hetgeen Wij u hebben geopenbaard van
1398 35, 32 | 32. Dan gaven Wij het Boek als erfdeel aan
1399 35, 32 | diegenen Onzer dienaren die Wij uitkozen. En onder hen zijn
1400 35, 36 | verlicht. Alzo straffen Wij iedere ondankbare. ~
1401 35, 37 | Onze Heer, haal ons er uit, wij zullen goede werken doen,
1402 35, 37 | werken doen, anders dan wij vroeger deden." (Men zal
1403 35, 37 | hun antwoorden): "Gaven Wij u niet een leven, lang genoeg
1404 35, 40 | aan de hemelen?" Hebben Wij hun een Boek gegeven waaruit
1405 36, 8 | 8. Wij hebben om hun hals ijzeren
1406 36, 9 | 9. En Wij hebben een hinderpaal vóór
1407 36, 9 | achter hen geplaatst en Wij hebben hen gesluierd, zodat
1408 36, 12 | 12. Voorzeker, Wij zijn het Die de doden doen
1409 36, 12 | sporen die zij nalaten en Wij hebben alle dingen in een
1410 36, 14 | 14. Wij zonden tot hen twee boodschappers
1411 36, 14 | verloochenden dezen waarop wij hen met een derde versterkten
1412 36, 14 | en zij zeiden: "Waarlijk, wij zijn tot u gezonden." ~
1413 36, 15 | zijt slechts mensen zoals wij en de Barmhartige heeft
1414 36, 16 | zeiden: "Onze Heer weet dat wij inderdaad tot u zijn gezonden. ~
1415 36, 18 | Het volk zeide: "Waarlijk, wij beschouwen u als een slecht
1416 36, 18 | gij niet ophoudt, zullen wij u gewis stenigen en een
1417 36, 28 | 28. En Wij zonden na hem geen schare (
1418 36, 28 | tot zijn volk) noch zenden Wij die ooit (op die wijze)
1419 36, 31 | gezien, hoeveel geslachten Wij vóór hen hebben vernietigd,
1420 36, 33 | aarde is voor hen een teken; Wij doen deze herleven en brengen
1421 36, 34 | 34. En Wij hebben er tuinen van dadelpalmen
1422 36, 37 | hen is de nacht een teken. Wij nemen de dag weg en ziet!
1423 36, 39 | En voor de maan hebben Wij fasen bepaald tot zij als
1424 36, 41 | voor hen een teken, dat Wij hun nakomelingen in het
1425 36, 42 | 42. En Wij zullen voor hen nog iets
1426 36, 43 | 43. En indien Wij willen, zullen Wij hen doen
1427 36, 43 | indien Wij willen, zullen Wij hen doen verdrinken, er
1428 36, 47 | tot de gelovigen, "Moeten wij hem voeden? Indien het Allah
1429 36, 65 | 65. Op die Dag zullen Wij hun mond verzegelen, maar
1430 36, 66 | 66. En als Wij het hadden gewild, konden
1431 36, 66 | het hadden gewild, konden Wij het licht in hun ogen hebben
1432 36, 67 | 67. En indien Wij wilden, zouden Wij hen op
1433 36, 67 | indien Wij wilden, zouden Wij hen op hun plaatsen hebben
1434 36, 68 | 68. En wie Wij een lang leven schenken,
1435 36, 68 | lang leven schenken, doen Wij achteruitgaan in kracht.
1436 36, 69 | 69. En Wij hebben hem (de profeet)
1437 36, 71 | Onze handen gemaakt hebben, Wij vee hebben geschapen, waar
1438 36, 72 | 72. En Wij hebben het aan hen dienstbaar
1439 36, 76 | niet verdrieten. Voorwaar, Wij weten wat zij verbergen
1440 36, 77 | de mens niet begrepen dat Wij hem hebben geschapen uit
1441 37, 6 | 6. Wij hebben de laagste hemel
1442 37, 11 | dan andere (dingen) die Wij hebben geschapen. Voorzeker,
1443 37, 11 | hebben geschapen. Voorzeker, Wij hebben hen uit vaste klei
1444 37, 16 | 16. "Zullen wij wanneer wij dood zijn en
1445 37, 16 | 16. "Zullen wij wanneer wij dood zijn en stof en beenderen
1446 37, 30 | 30. En wij hadden geen macht over u,
1447 37, 31 | werkelijkheid geworden. Wij zullen gewis (de straf)
1448 37, 32 | 32. En wij deden u dwalen omdat wij
1449 37, 32 | wij deden u dwalen omdat wij zelf in dwaling waren." ~
1450 37, 34 | 34. Zo behandelen Wij de schuldigen; ~
1451 37, 36 | 36. En zeiden: "Zullen wij onze Goden voor die waanzinnige
1452 37, 53 | 53. Dat wanneer wij dood zijn en tot stof en
1453 37, 58 | 58. Zullen wij niet sterven, ~
1454 37, 63 | 63. Voorzeker, wij hebben deze tot een beproeving
1455 37, 72 | 72. En Wij hadden waarschuwers tot
1456 37, 75 | en hoe uitmuntend zijn Wij in het verhoren. ~
1457 37, 76 | 76. Wij redden hem en zijn familie
1458 37, 78 | 78. En Wij lieten voor hem onder de
1459 37, 80 | 80. Zo belonen Wij inderdaad hen die goed doen. ~
1460 37, 82 | 82. Dan deden Wij de anderen verdrinken. ~
1461 37, 98 | tegen hem gesmeed, maar Wij vernederden hen. ~
1462 37, 101| 101. Dan gaven Wij hem de blijde tijding van
1463 37, 104| 104. Riepen Wij hem toe: "O Abraham, ~
1464 37, 105| reeds vervuld. Zo belonen Wij inderdaad degenen, die goed
1465 37, 107| 107. En Wij verlosten hem door een groot
1466 37, 108| 108. En Wij lieten voor hem onder de
1467 37, 110| 110. Zo belonen Wij hen die goed doen. ~
1468 37, 112| 112. Wij gaven hem het blijde nieuws
1469 37, 113| 113. En Wij zegenden hem en Izaäk. En
1470 37, 114| 114. Wij bewezen inderdaad gunsten
1471 37, 115| 115. En Wij redden hen beiden en hun
1472 37, 116| 116. En Wij hielpen hen (tegen de Egyptenaren)
1473 37, 117| 117. En Wij gaven hun het duidelijke
1474 37, 119| 119. Wij lieten voor hen, onder de
1475 37, 121| 121. Voorzeker zo belonen Wij degenen die goed doen.
1476 37, 129| 129. En Wij lieten voor hem onder de
1477 37, 131| 131. Voorzeker zo belonen Wij degenen, die goed doen. ~
1478 37, 134| 134. Toen Wij hem en zijn familieleden
1479 37, 136| 136. En Wij vernietigden de anderen. ~
1480 37, 145| 145. Wij wierpen hem op een kaal
1481 37, 146| 146. En Wij lieten een pompoen voor
1482 37, 147| 147. En Wij zonden hem als boodschapper
1483 37, 148| geloofden, daarom gaven Wij hun voor een korte tijd
1484 37, 150| 150. Hebben Wij de engelen als vrouwelijke
1485 37, 165| 165. Waarlijk wij zijn degenen die in rijen
1486 37, 166| 166. En voorzeker wij verheerlijken (God). ~
1487 37, 168| 168. "Als wij een vermaning hadden gehad
1488 37, 169| 169. Zouden wij zeker Allah's uitverkoren
1489 38, 3 | Hoevele geslachten hebben Wij vernietigd vóór hen! Zij
1490 38, 7 | 7. Wij hebben hieromtrent in de
1491 38, 18 | 18. Wij onderwierpen de bergen om
1492 38, 20 | 20. En Wij versterkten zijn koninkrijk
1493 38, 22 | Zij zeiden: "Vrees niet, wij zijn twee procesvoerders,
1494 38, 24 | En David bemerkte, dat Wij hem hadden beproefd, daarom
1495 38, 25 | 25. Daarom gaven Wij hem bescherming en inderdaad
1496 38, 26 | 26. (Wij zeiden): "O David, Wij hebben
1497 38, 26 | Wij zeiden): "O David, Wij hebben u als stedehouder
1498 38, 27 | 27. En Wij hebben de hemelen en de
1499 38, 28 | 28. Zullen Wij degenen, die geloven en
1500 38, 28 | onheilstichters op aarde of moeten Wij de godvruchtigen en de bozen
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1890 |