1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1890
bold = Main text
Sura, Verse grey = Comment text
1501 38, 29 | 29. Het Boek dat Wij aan u hebben geopenbaard
1502 38, 30 | 30. En aan David schonken Wij Salomo; een voortreffelijke
1503 38, 34 | 34. Voorzeker Wij beproefden Salomo en op
1504 38, 34 | en op zijn troon zetten Wij een zielloos lichaam. En
1505 38, 36 | 36. Wij onderwierpen de wind aan
1506 38, 39 | 39. Wij zeiden: "Dit is Onze gave.
1507 38, 42 | 42. Wij zeiden: "Spoor uw rijdier
1508 38, 43 | 43. Wij schonken hem zijn familie
1509 38, 44 | 44. (En Wij zeiden:) "Neem een handvol
1510 38, 44 | en breek uw eed niet." Wij vonden hem standvastig.
1511 38, 46 | 46. Wij verkozen hen in het bijzonder -
1512 38, 62 | zeggen: "Hoe komt het dat wij de mensen die wij onder
1513 38, 62 | het dat wij de mensen die wij onder de bozen rekenden,
1514 38, 63 | 63. "Hebben wij hen ten onrechte bespot
1515 39, 2 | 2. Voorwaar, Wij hebben u het Boek met waarheid
1516 39, 3 | beschermers nemen, zeggende: "Wij aanbidden dezen slechts
1517 39, 27 | 27. En voorzeker, Wij hebben allerlei gelijkenissen
1518 39, 41 | 41. Voorwaar, Wij hebben u ten bate der mensen
1519 39, 49 | roept hij Ons aan. Als Wij hem dan Onze gunst bewijzen
1520 39, 74 | daarin te vertoeven, waar wij ook willen." Hoe voortreffelijk
1521 40, 11 | het leven teruggeroepen en wij bekennen onze zonden. Is
1522 40, 23 | 23. En Wij zonden Mozes met Onze tekenen
1523 40, 47 | trotsen zeggen: "Voorzeker, wij waren uw volgelingen; wilt
1524 40, 48 | trots waren zullen zeggen: "Wij zijn er allen in. Allah
1525 40, 51 | 51. Voorwaar, Wij helpen Onze boodschappers
1526 40, 53 | 53. En Wij gaven Mozes de leiding,
1527 40, 70 | Boek en hetgeen waarmee Wij Onze boodschappers zonden,
1528 40, 74 | zijn verloren gegaan. Neen, wij plachten voorheen niets
1529 40, 77 | belofte is zeker waar. Of Wij u de straf waarmede Wij
1530 40, 77 | Wij u de straf waarmede Wij hen bedreigen gedeeltelijk
1531 40, 78 | 78. En Wij zonden boodschappers vóór
1532 40, 78 | sommigen van hen hebben Wij vermeld en anderen hebben
1533 40, 78 | vermeld en anderen hebben Wij niet genoemd en geen boodschapper
1534 40, 84 | straf zagen zeiden zij: "Wij geloven in Allah als de
1535 40, 84 | in Allah als de Enige en wij verwerpen alles wat wij
1536 40, 84 | wij verwerpen alles wat wij vroeger met Hem plachten
1537 41, 5 | Daarom ga door met uw werk, wij werken ook." ~
1538 41, 12 | 12. Zij zeiden: "Wij komen gewillig." Zo voltooide
1539 41, 12 | hemel zijn werk aan. En Wij versierden de laagste hemel
1540 41, 14 | nedergezonden. Derhalve verwerpen wij datgene waarmede gij gezonden
1541 41, 15 | zeiden: "Wie is machtiger dan wij?" Wisten zij niet dat Allah,
1542 41, 16 | 16. Daarom zonden Wij tegen hen een razende wind
1543 41, 16 | noodlottige dagen, opdat Wij hen in dit leven de straf
1544 41, 17 | En wat de Samoed betreft, Wij gaven leiding, maar zij
1545 41, 18 | 18. En Wij redden de gelovigen, die
1546 41, 25 | 25. Wij stelden gezellen (duivelen)
1547 41, 27 | 27. Maar Wij zullen zeker de ongelovigen
1548 41, 27 | strenge straf doen toekomen en Wij zullen hun slechtste daden
1549 41, 29 | ons deden dwalen, opdat wij hen onder onze voeten mogen
1550 41, 31 | 31. "Wij zijn uw vrienden in dit
1551 41, 39 | verschroeid ziet, maar wanneer Wij er water op nederzenden,
1552 41, 44 | 44. Indien Wij deze Koran in een vreemde
1553 41, 45 | 45. En Wij gaven Mozes het Boek, maar
1554 41, 47 | zullen zij antwoorden: "Wij verklaren U, dat niemand
1555 41, 50 | 50. En als Wij hem barmhartigheid tonen
1556 41, 50 | allerbeste vinden." Doch Wij zullen stellig de ongelovigen
1557 41, 50 | vertellen wat zij deden en Wij zullen hen zeker een zware
1558 41, 51 | 51. Wanneer Wij gunsten aan de mens verlenen
1559 41, 53 | 53. Weldra zullen Wij hun Onze tekenen in henzelf
1560 42, 7 | 7. Zo hebben Wij u de Koran in het Arabisch
1561 42, 13 | aan Noach oplegden en die Wij bovendien aan u openbaren
1562 42, 13 | bovendien aan u openbaren en die Wij Abraham, Mozes en Jezus
1563 42, 20 | wenst, diens oogst doen Wij toenemen, doch wie naar
1564 42, 20 | wereld verlangt ook hem geven Wij daarvan, maar hij zal in
1565 42, 23 | het goede verricht zullen Wij in goedheid doen toenemen.
1566 42, 38 | geven van hetgeen waarmee Wij hen hebben voorzien; ~
1567 42, 48 | zij zich afwenden hebben Wij u niet als wachter over
1568 42, 48 | brengen. En waarlijk, wanneer Wij de mens Onze barmhartigheid
1569 42, 52 | 52. En zo hebben Wij u een woord door ons gebod
1570 42, 52 | wat het geloof was. Maar Wij maakten het tot een licht
1571 42, 52 | het tot een licht waarbij Wij leiding verlenen aan diegenen
1572 42, 52 | diegenen Onzer dienaren die Wij willen. Voorzeker, gij leidt
1573 43, 3 | 3. Voorzeker, Wij hebben het tot een duidelijke
1574 43, 5 | 5. Zullen Wij u dit dan niet in herinnering
1575 43, 6 | Hoevele profeten hebben Wij tot de vroegere geslachten
1576 43, 8 | 8. Daarom vernietigden Wij de sterksten onder hen ofschoon
1577 43, 11 | hemel nederzendt, waardoor Wij een dood land doen herleven.
1578 43, 13 | dienst heeft gesteld want wij konden die zelf niet onderwerpen. ~
1579 43, 14 | 14. En voorzeker wij moeten tot onze Heer wederkeren." ~
1580 43, 20 | Barmhartige had gewild zouden wij hen niet hebben aanbeden."
1581 43, 21 | 21. Hebben Wij hun ooit te voren een Boek
1582 43, 22 | 22. Neen, zij zeggen: "Wij zagen onze vaderen een godsdienst
1583 43, 22 | een godsdienst volgen en wij richten ons naar hun voetstappen." ~
1584 43, 23 | 23. En evenzo zonden Wij geen waarschuwer naar een
1585 43, 23 | rijken hiervan zeiden: "Wij zagen onze vaderen een godsdienst
1586 43, 23 | een godsdienst volgen, en wij treden in hun voetstappen." ~
1587 43, 24 | boodschappers) zeiden: "Hoewel wij u een betere leiding brengen
1588 43, 24 | Zij zeiden: "Waarlijk, wij verwerpen datgene waarmede
1589 43, 25 | 25. Daarom straften Wij hen; ziet dan hoe het einde
1590 43, 30 | zij: "Dit is tovenarij en wij zullen er niet in geloven." ~
1591 43, 32 | barmhartigheid van uw Heer uit? Wij zijn het, Die in het tegenwoordige
1592 43, 32 | bestaan onder hen uitdelen en Wij verheffen sommigen hunner
1593 43, 33 | één groep zouden vormen, Wij zouden voor degenen die
1594 43, 36 | afkeert, achter hem zetten Wij een satan, die zijn metgezel
1595 43, 41 | 41. En indien Wij u wegnemen (uit hun midden)
1596 43, 41 | uit hun midden) zullen Wij hen gewis bestraffen. ~
1597 43, 42 | 42. En indien Wij u datgene tonen waarmede
1598 43, 42 | u datgene tonen waarmede Wij hen bedreigen dan voorzeker
1599 43, 42 | bedreigen dan voorzeker hebben Wij macht over hen. ~
1600 43, 45 | aan Onze boodschappers die Wij vóór u zonden: "Stelden
1601 43, 45 | vóór u zonden: "Stelden wij naast de Barmhartige andere
1602 43, 46 | 46. Wij zonden Mozes met Onze tekenen
1603 43, 48 | 48. En Wij toonden hun geen teken of
1604 43, 48 | groter dan het andere en Wij deden hen een straf ondergaan
1605 43, 49 | Hij met u heeft gesloten, wij zullen zeker de leiding
1606 43, 50 | 50. Maar toen Wij de straf van hen wegnamen,
1607 43, 55 | Ons vertoornden, straften Wij hen en verdronken hen allen. ~
1608 43, 56 | 56. Wij deden hen vergaan en maakten
1609 43, 59 | niets dan een dienaar wie Wij Onze gunst schonken en Wij
1610 43, 59 | Wij Onze gunst schonken en Wij stelden hem tot voorbeeld
1611 43, 60 | 60. En indien Wij het wilden, konden Wij engelen
1612 43, 60 | indien Wij het wilden, konden Wij engelen uit uw midden tot
1613 43, 76 | 76. Wij deden hun geen onrecht,
1614 43, 78 | 78. Wij brachten u zeker de Waarheid
1615 43, 79 | richting bepaald? Dan doen Wij dat ook. ~
1616 43, 80 | 80. Denken zij dat Wij hun heimelijk overleg en
1617 44, 3 | 3. Waarlijk, Wij openbaarden het in een gezegende
1618 44, 3 | in een gezegende nacht en Wij zijn de Waarschuwer. ~
1619 44, 5 | Ons gebod. - Voorzeker, Wij zenden (de profeten) ~
1620 44, 12 | marteling van ons weg; waarlijk wij zijn gelovigen," (zullen
1621 44, 15 | 15. Wij zullen de straf voor een
1622 44, 16 | 16. De de dag, waarop Wij hen met een machtige greep
1623 44, 16 | greep aanvallen, zullen Wij hen zeker straffen. ~
1624 44, 17 | 17. Wij hebben het volk van Pharao
1625 44, 28 | 28. Zo was het, maar Wij deden ze een ander volk
1626 44, 30 | 30. En zo redden Wij de kinderen van Israël van
1627 44, 32 | 32. En Wij verkozen hen doelbewust
1628 44, 33 | 33. En Wij gaven hun tekenen, waar
1629 44, 35 | slechts onze enige dood want wij zullen niet worden opgewekt. ~
1630 44, 37 | die vóór hen zijn geweest? Wij vernietigden hen omdat zij
1631 44, 38 | 38. En Wij hebben de hemelen en de
1632 44, 39 | 39. Wij schiepen ze slechts in waarheid,
1633 44, 54 | 54. Zo zal het zijn. En Wij zullen hen met schone meisjes
1634 44, 58 | 58. Wij hebben hem (de Koran) gemakkelijk
1635 45, 6 | de tekenen van Allah, die wij naar waarheid aan u voordragen.
1636 45, 16 | 16. Wij gaven het Boek en de heerschappij
1637 45, 16 | de kinderen van Israël en Wij hadden hen van goede dingen
1638 45, 16 | van goede dingen voorzien: Wij begunstigden hen boven de
1639 45, 17 | 17. En Wij gaven hun duidelijke uitleg
1640 45, 18 | 18. Dan hebben Wij u (o Mohammed) een duidelijke
1641 45, 21 | slechte daden doen, dat Wij hen zullen behandelen zoals
1642 45, 24 | dit tegenwoordige leven, wij leven en sterven; alleen
1643 45, 29 | spreekt tot u; met waarheid. Wij hebben opgetekend, wat gij
1644 45, 32 | geen twijfel," zeidet gij: "Wij weten niet wat het Uur is:
1645 45, 32 | weten niet wat het Uur is: wij vermoeden het slechts en
1646 45, 34 | gezegd: "Deze Dag zullen Wij u vergeten zoals gij de
1647 46, 3 | 3. Wij hebben de hemelen en de
1648 46, 15 | 15. En Wij hebben de mens vriendelijkheid
1649 46, 16 | Van dezulken aanvaarden Wij de goede werken die zij
1650 46, 16 | werken die zij verrichten en Wij zien hun slechte daden over
1651 46, 25 | waren te zien. Zo straffen Wij het schuldige volk. ~
1652 46, 26 | 26. En Wij hadden hen stevig gevestigd
1653 46, 26 | gevestigd in hetgeen waarin Wij u niet hebben gevestigd
1654 46, 26 | niet hebben gevestigd en Wij hadden hun oren, ogen en
1655 46, 27 | 27. En waarlijk, Wij hebben om hen heen de steden
1656 46, 27 | de steden vernietigd, en Wij hebben de tekenen uitgelegd
1657 46, 29 | 29. En toen Wij een aantal van de djinn
1658 46, 30 | Zij zeiden: "O, ons volk, wij hebben een Boek horen voorlezen,
1659 47, 13 | heeft uitgedreven, hebben Wij vernietigd, en zij hadden
1660 47, 26 | heeft geopenbaard, zeggen: "Wij willen u in sommige zaken
1661 47, 30 | 30. En indien Wij wilden, konden Wij hen (
1662 47, 30 | indien Wij wilden, konden Wij hen (de huichelaars) aan
1663 47, 31 | 31. En Wij zullen u zeker beproeven
1664 47, 31 | u zeker beproeven totdat Wij diegenen onder u onderscheiden
1665 47, 31 | en standvastig zijn. En Wij zullen uw feiten aan u openbaar
1666 48, 1 | 1. Voorwaar, Wij hebben u een klaarblijkelijke
1667 48, 8 | 8. Wij hebben u als getuige en
1668 48, 11 | hielden ons bezig (zodat wij u niet konden helpen); vraag
1669 48, 13 | boodschapper geloven hebben Wij voorzeker een laaiend Vuur
1670 48, 25 | gescheiden waren zouden Wij de ongelovigen onder hen
1671 49, 13 | 13. O, mensdom! Wij hebben u uit man en vrouw
1672 49, 13 | man en vrouw geschapen en Wij hebben u tot volkeren en
1673 49, 14 | bewoners der woestijn zeggen: "Wij geloven." Zeg: "Gij gelooft
1674 49, 14 | niet, maar zegt liever: Wij hebben ons onderworpen want
1675 50, 3 | 3. Zullen wij in het leven worden geroepen
1676 50, 3 | worden geroepen wanneer wij dood gaan en stof zijn geworden?
1677 50, 4 | 4. Wij weten wat de aarde van hen
1678 50, 6 | naar de hemel boven hen hoe Wij deze hebben opgericht en
1679 50, 7 | 7. En de aarde - Wij hebben haar uitgespreid
1680 50, 7 | bergen er op gevestigd en Wij hebben er elk prachtig gewas
1681 50, 9 | 9. En Wij zenden water vol zegeningen
1682 50, 9 | zegeningen uit de hemel neder en Wij brengen daarmee tuinen en
1683 50, 11 | voorziening voor Onze dienaren en Wij verkwikken daarmee een dood
1684 50, 15 | 15. Zijn Wij dan uitgeput door de eerste
1685 50, 16 | 16. En voorzeker, Wij hebben de mens geschapen
1686 50, 16 | hebben de mens geschapen en Wij weten alles wat zijn Ik
1687 50, 16 | Ik hem toefluistert. En Wij zijn nader tot hem dan zijn
1688 50, 22 | hieromtrent achteloos. Nu hebben Wij uw sluier van u weggenomen
1689 50, 30 | 30. Op die Dag zullen Wij tot de hel zeggen: "Zijt
1690 50, 36 | hoevele geslachten hebben Wij (niet) vóór hen vernietigd,
1691 50, 38 | 38. En voorwaar, Wij schiepen de hemelen en de
1692 50, 43 | 43. Voorwaar, Wij zijn het die leven geven
1693 50, 45 | 45. Wij weten het beste wat zij
1694 51, 1 | 1. (Wij roepen als getuigen) degenen
1695 51, 32 | 32. Zij antwoordden: "Wij zijn naar een schuldig volk
1696 51, 35 | die daarin waren lieten Wij (veilig) weggaan. ~
1697 51, 36 | 36. Maar Wij vonden er slechts één huis
1698 51, 37 | 37. En Wij lieten daarin een teken
1699 51, 38 | eveneens een teken), toen Wij hem tot Pharao zonden met
1700 51, 40 | 40. Daarom grepen Wij hem en zijn scharen en wierpen
1701 51, 41 | een teken in de Aad, toen Wij een orkaan tegen hen zonden. ~
1702 51, 47 | 47. Voorzeker Wij bouwden de hemel door Onze
1703 51, 47 | door Onze macht en waarlijk Wij zin het, Die hem hebben
1704 51, 48 | 48. En Wij hebben de aarde uitgespreid
1705 51, 48 | en hoe uitmuntend hebben Wij dit gedaan. ~
1706 51, 49 | 49. En Wij hebben alles in paren geschapen
1707 52, 20 | rijen zijn gerangschikt. En Wij zullen hen met schone meisjes
1708 52, 21 | met de gelovigen zullen Wij hun nageslacht, dat hun
1709 52, 21 | geloof volgt, verenigen. En Wij zullen zeker niets aan hun
1710 52, 22 | 22. En Wij zullen hun een overvloed
1711 52, 26 | zeggen: "Voorheen vreesden wij ter wille van onze families. ~
1712 52, 28 | 28. Wij plachten voorheen Hem te
1713 52, 30 | Hij is een dichter en wij wachten of te zijner tijd
1714 54, 11 | 11. Toen openden Wij de poorten van de hemel
1715 54, 12 | 12. En Wij spleten de aarde door bronnen,
1716 54, 13 | 13. En Wij droegen hem op iets, bestaande
1717 54, 15 | 15. En Wij maakten dit tot een teken.
1718 54, 17 | 17. En Wij hebben inderdaad de Koran
1719 54, 19 | 19. Wij zonden een woedende wind
1720 54, 22 | 22. En Wij hebben inderdaad de Koran
1721 54, 24 | En zij zeiden: "Moeten wij een man uit ons midden volgen?
1722 54, 24 | midden volgen? Dan zouden wij inderdaad verdwaald en krankzinnig
1723 54, 27 | 27. Wij zullen de kameel zenden
1724 54, 31 | 31. Wij zonden een enkele straf
1725 54, 32 | 32. En Wij hebben inderdaad de Koran
1726 54, 34 | 34. En Wij zonden een storm van stenen
1727 54, 34 | de familie van Lot, die Wij bij de dageraad verlosten, ~
1728 54, 35 | gunst van Ons. Zo belonen Wij hen die dank betuigen. ~
1729 54, 37 | keren. Daarom verblindden Wij hun ogen en zeiden: "Ondergaat
1730 54, 40 | 40. En Wij hebben inderdaad de Koran
1731 54, 42 | Onze tekenen, daarom grepen Wij hen gelijk het grijpen van
1732 54, 44 | 44. Zeggen zij: "Wij zijn een overwinnende schare?" ~
1733 54, 49 | 49. Voorwaar, Wij hebben alles naar maat geschapen. ~
1734 54, 51 | 51. En Wij hebben inderdaad uw gelijken
1735 55, 31 | 31. Wij zullen spoedig met u afrekenen,
1736 56, 35 | 35. Voorwaar, Wij hebben dezen tot een wonderligke
1737 56, 36 | 36. Wij maakten haar maagden, ~
1738 56, 47 | plachten te zeggen: "Als wij dood zijn en stof en beenderen
1739 56, 47 | beenderen zijn geworden, zullen wij inderdaad herrijzen? ~
1740 56, 57 | 57. Wij schiepen u, maar waarom
1741 56, 59 | Schept gij het of zijn Wij de Schepper er van? ~
1742 56, 60 | 60. Wij hebben de dood onder u verordend
1743 56, 60 | dood onder u verordend en Wij kunnen niet worden tegengehouden ~
1744 56, 64 | 64. Doen Wij het groeien of doet gij
1745 56, 65 | 65. Als Wij het willen, kunnen Wij dat
1746 56, 65 | Als Wij het willen, kunnen Wij dat alles tot stof maken,
1747 56, 66 | 66. (Zeggende): "Wij zijn beladen met borgstelling, ~
1748 56, 67 | 67. Meer nog, wij zijn van alles beroofd." ~
1749 56, 69 | wolken nederzendt, of zijn Wij de Zender? ~
1750 56, 70 | 70. Indien Wij het willen, kunnen Wij het
1751 56, 70 | Indien Wij het willen, kunnen Wij het bitter maken. Waarom
1752 56, 72 | voor doet groeien of zijn Wij het? ~
1753 56, 73 | 73. Wij hebben het tot een aanmaning
1754 56, 85 | 85. Zijn Wij dichter bij hem dan gij,
1755 57, 14 | gelovigen) roepen: "Waren wij niet met u?" Zij zullen
1756 57, 17 | doet herleven na haar dood. Wij hebben de tekenen duidelijk
1757 57, 22 | opgetekend in het Boek voordat Wij het openbaren. Voorzeker -
1758 57, 25 | 25. Voorwaar, Wij zonden Onze boodschappers
1759 57, 25 | rechtvaardig moge zijn. Wij hebben ijzer nedergezonden,
1760 57, 26 | 26. En Wij zonden Noach en Abraham,
1761 57, 26 | zonden Noach en Abraham, en Wij plaatsten in hun nageslacht
1762 57, 27 | 27. Dan deden Wij Onze boodschappers in hun
1763 57, 27 | hun voetsporen treden en Wij deden Jezus, de zoon van
1764 57, 27 | zoon van Maria, opvolgen en Wij gaven hem het Evangelie.
1765 57, 27 | gaven hem het Evangelie. En Wij legden zachtmoedigheid en
1766 57, 27 | het kloosterleven schreven Wij hun niet voor, maar zij
1767 57, 27 | het behoorde. Toen gaven Wij de gelovigen onder hen een
1768 58, 5 | gingen vernederd werden; want Wij hebben reeds duidelijke
1769 59, 11 | verdreven wordt, zullen wij zeker met u medegaan, en
1770 59, 11 | zeker met u medegaan, en wij zullen nooit iemand ten (
1771 59, 11 | wordt aangevallen zullen wij u beslist helpen." Maar
1772 59, 21 | 21. Indien Wij deze Koran op een berg hadden
1773 59, 21 | Deze gelijkenissen zetten Wij aan de mensen voor opdat
1774 60, 4 | tegen hun volk zeiden: "Wij hebben niets uitstaande
1775 60, 4 | gij buiten Allah aanbidt. Wij verwerpen u en er is tussen
1776 60, 4 | Onze Heer, in U stellen wij ons vertrouwen en tot U
1777 60, 4 | vertrouwen en tot U wenden wij ons, en naar U is de terugkeer. ~
1778 61, 14 | discipelen antwoordden: "Wij zijn Allah's helpers!" Toen
1779 61, 14 | deel niet geloofde maar Wij hielpen de gelovigen tegen
1780 63, 1 | tot u komen, zeggen zij: "Wij getuigen dat gij inderdaad
1781 63, 8 | 8. Zij zeggen: "Als wij naar Madinah terugkeren
1782 63, 10 | besteedt uit datgene waarvan Wij u voorzien hebben voordat
1783 64, 8 | boodschapper, en in het Licht dat Wij nedergezonden hebben. En
1784 65, 8 | van Zijn boodschappers! Wij riepen ze dan tot een strenge
1785 66, 12 | kuisheid bewaarde; Toen ademden Wij haar Onze geest in - zij
1786 67, 5 | 5. En voorwaar, Wij hebben de naastbije hemel
1787 67, 5 | hemel met lampen versierd, Wij hebben hem tot een middel
1788 67, 5 | verdrijven en voor hen hebben Wij de straf van het razende
1789 67, 9 | waarschuwer kwam tot ons, maar wij verwierpen hem, en zeiden: "
1790 67, 10 | zij zullen zeggen: "Indien wij maar geluisterd hadden en
1791 67, 10 | hadden gebruikt, zouden wij ons niet onder de bewonerg
1792 67, 29 | Barmhartige, in Hem geloven wij en in Hem stellen wij ons
1793 67, 29 | geloven wij en in Hem stellen wij ons vertrouwen. En gij zult
1794 68, 16 | 16. Wij zullen hem op de neus brandmerken. ~
1795 68, 17 | 17. Voorwaar, Wij zullen hen (de ongelovigen)
1796 68, 17 | op de proef stellen zoals Wij de eigenaars van een tuin
1797 68, 26 | zeiden zij: "Voorwaar, wij zijn verdwaald! ~
1798 68, 27 | 27. Neen, wij zijn beroofd." ~
1799 68, 29 | U, onze Heer! Voorzeker wij waren onrechtvaardig." ~
1800 68, 31 | 31. En zeiden: "Wee ons, wij waren inderdaad overtreders. ~
1801 68, 32 | tuin dan deze zal geven, wij wenden ons tot onze Heer." ~
1802 68, 35 | 35. Zullen Wij dan degenen die zich onderwerpen
1803 68, 44 | aankondiging loochenen, alleen. Wij zullen hen stap voor stap (
1804 69, 11 | wateren stegen, droegen Wij u de ark binnen, ~
1805 69, 12 | 12. Opdat Wij dit tot een les voor u mochten
1806 69, 45 | 45. Dan zouden Wij hem zeker bij de rechter
1807 69, 49 | 49. En voorzeker, Wij weten dat er onder u loochenaars
1808 70, 7 | 7. Maar Wij zien die nabij. ~
1809 70, 39 | 39. Stellig niet! Wij zijn het Die hen hebben
1810 70, 40 | Oosten en het westen dat Wij macht hebben, ~
1811 70, 41 | zij voort te brengen en Wij kunnen (daarin) niet worden
1812 71, 1 | 1. Wij zonden Noach tot zijn volk, "
1813 72, 1 | en zij zeiden: 'Waarlijk, wij hebben een wonderbaarlijke
1814 72, 2 | rechtschapenheid leidt; daarom hebben wij er in geloofd, en wij zullen
1815 72, 2 | hebben wij er in geloofd, en wij zullen stellig niemand met
1816 72, 5 | 5. Doch wij hadden gemeend dat mensen
1817 72, 8 | 8. En wij trachtten de hemel te bespieden
1818 72, 8 | de hemel te bespieden en wij vonden deze vol sterke wachters
1819 72, 9 | 9. En voorzeker, wij plachten op enige plaatsen
1820 72, 10 | 10. Wij weten daardoor niet of voor
1821 72, 11 | onder ons die anders zijn en wij volgen verschillende wegen. ~
1822 72, 12 | 12. En wij beseffen dat wij Allah's (
1823 72, 12 | 12. En wij beseffen dat wij Allah's (plan) op aarde
1824 72, 12 | verijdelen, noch kunnen wij Hem door de vlucht ontlopen. ~
1825 72, 13 | 13. En toen wij de leiding hoorden, geloofden
1826 72, 13 | leiding hoorden, geloofden wij er in. En hij, die gelooft
1827 72, 16 | rechte pad houden zullen Wij hun water in overvloed te
1828 73, 5 | 5. Waarlijk, Wij dragen u een gewichtig Woord
1829 73, 15 | 15. Waarlijk, Wij hebben tot u een boodschapper
1830 73, 15 | getuige tegen u is, geljik Wij een boodschapper tot Pharao
1831 73, 16 | boodschapper niet, daarom grepen Wij hem met een verschrikkelijke
1832 74, 31 | 31. En Wij hebben niets dan engelen
1833 74, 31 | van het Vuur gemaakt. En Wij hebben hun getal niet vastgesteld,
1834 74, 43 | Zij zullen antwoorden: "Wij behoorden niet tot hen die
1835 74, 44 | 44. Noch voedden wij de armen. ~
1836 74, 45 | 45. En wij plachten ijdele gesprekken
1837 74, 46 | 46. En wij plachten de Dag des Oordeels
1838 75, 3 | 3. Denkt de mens dat Wij zijn beenderen niet kunnen
1839 75, 4 | 4. Zeker; Wij hebben de macht hem te herstellen
1840 75, 18 | 18. Wanneer Wij dus (de Openbaring) verkondigd
1841 76, 2 | 2. Wij hebben de mens uit een gemengde
1842 76, 3 | 3. Wij hebben hem de weg getoond,
1843 76, 4 | 4. Voorwaar, Wij hebben voor de ongelovigen
1844 76, 9 | 9. (Zeggende): "Wij voeden u slechts ter wille
1845 76, 9 | slechts ter wille van Allah. Wij verlangen geen beloning
1846 76, 10 | 10. Wij vrezen van onze Heer een
1847 76, 23 | 23. Voorwaar, Wij hebben de Koran aan u bij
1848 76, 28 | 28. Wij zijn het Die hen geschapen
1849 76, 28 | hebben gesterkt. En indien Wij willen, kunnen Wij hen door
1850 76, 28 | indien Wij willen, kunnen Wij hen door gelijksoortige
1851 77, 16 | 16. Hebben Wij de vroegere (ongelovigen)
1852 77, 17 | 17. Wij zullen daarom die van latere
1853 77, 18 | 18. Zo behandelen Wij de schuldigen. ~
1854 77, 20 | 20. Schiepen Wij u niet uit een kleine levenskiem ~
1855 77, 21 | 21. Die Wij op een veilige plaats bewaarden. ~
1856 77, 23 | 23. Zo hebben Wij bepaald. Hoe voortreffelijk
1857 77, 23 | Hoe voortreffelijk zijn Wij in het bepalen! ~
1858 77, 25 | 25. Hebben Wij de aarde niet gemaakt om ~
1859 77, 27 | 27. En hebben Wij er geen hoge bergen op geplaatst
1860 77, 38 | is de Dag der beslissing; Wij hebben u en degenen die
1861 77, 44 | 44. Voorwaar, zo belonen Wij degenen die goed doen. ~
1862 78, 6 | 6. Hebben Wij de aarde niet als een bed
1863 78, 8 | 8. En hebben Wij u niet in paren geschapen? ~
1864 78, 9 | 9. En hebben Wij uw slaap niet tot rusten
1865 78, 10 | 10. En hebben Wij de nacht niet als een mantel
1866 78, 11 | 11. En hebben Wij de dag niet voor (het zoeken)
1867 78, 12 | 12. En hebben Wij niet zeven sterke (hemelen)
1868 78, 14 | 14. En zenden Wij niet vanuit de wolken regen
1869 78, 15 | 15. Opdat Wij daardoor graan en plantengroei
1870 78, 29 | 29. En Wij hebben alles in een boek
1871 78, 30 | 30. Smaakt dus de straf! Wij zullen u slechts hierin
1872 78, 40 | 40. Voorwaar, Wij hebben u voor een straf
1873 79, 10 | ongelovigen) zeggen: "Zullen wij werkelijk tot onze vroegere
1874 79, 11 | 11. Zelfs al zijn wij vergane beenderen geworden?"
1875 80, 25 | 25. Hoe Wij water doen neerstromen, ~
1876 87, 6 | 6. Wij zullen u weldra onderwijzen
1877 87, 8 | 8. En Wij zullen uw weg effenen tot
1878 88, 26 | 26. Dan zullen Wij rekenschap van hen vragen. ~~
1879 90, 4 | 4. Voorwaar, Wij hebben de mens geschapen
1880 90, 8 | 8. Hebben Wij hem niet twee ogen gegeven? ~
1881 90, 10 | 10. Hebben Wij hem dan niet de twee hoofdwegen
1882 92, 7 | 7. Wij zullen zijn weg effenen
1883 92, 10 | 10. Wij zullen hem naar moeilijkheden
1884 94, 1 | 1. Hebben Wij uw borst niet voor u verruimd? ~
1885 95, 4 | 4. Voorzeker, Wij hebben de mens in de beste
1886 95, 5 | 5. Daarna laten Wij hem vervallen tot het allerlaagste, ~
1887 96, 15 | hij niet ophoudt, zullen Wij hem zeker bij de haren van
1888 96, 18 | 18. Wij zullen ook Onze wachters
1889 97, 1 | 1. Waarlijk, Wij hebben u (de Koran) nedergezonden,
1890 108, 1 | 1. Voorwaar, Wij hebben u in overvloed het
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1890 |