Sura, Verse
1 2, 102| volgden tegen de regering van Salomo - en Salomo was niet ongelovig,
2 2, 102| regering van Salomo - en Salomo was niet ongelovig, maar
3 4, 163| Jezus, Job, Jonas, Aäron en Salomo en Wij gaven David een psalmen. ~
4 6, 84 | zijn afstammelingen: David, Salomo, Job, Jozef, Mozes en Aäron.
5 21, 78 | 78. En toen David en Salomo rechtspraken betreffende
6 21, 79 | 79. Wij schonken Salomo begrip van de zaak en aan
7 21, 81 | maakten de geweldige wind aan Salomo onderdanig. Deze blies om
8 27, 15 | gaven kennis aan David en Salomo, en zij zeiden: "Alle eer
9 27, 16 | 16. En Salomo volgde David op en hij zeide: "
10 27, 17 | 17. Er waren legers voor Salomo verzameld van djinn, mensen
11 27, 18 | uw woningen binnen opdat Salomo en zijn scharen u niet verpletteren
12 27, 27 | 27. Salomo zeide: "Wij zullen zien
13 27, 30 | 30. Hij is van Salomo en luidt: "In naam van Allah,
14 27, 36 | gezant (der koningin) tot Salomo kwam, zeide deze: "Schenkt
15 27, 38 | 38. Hij (Salomo) zeide: "O edelen, welke
16 27, 40 | bode terugkeert," en toen Salomo de troon naast zich zag
17 27, 41 | 41. En hij (Salomo) zeide: "Zorgt dat haar
18 27, 43 | 43. Hij (Salomo) weerhield haar van het
19 27, 44 | en ik onderwerp mij met Salomo aan Allah, de Heer der Werelden." ~
20 34, 12 | 12. En aan Salomo onderwierpen Wij de wind;
21 34, 14 | 14. En toen Wij zijn (Salomo's) dood hadden veroorzaakt,
22 38, 30 | En aan David schonken Wij Salomo; een voortreffelijke dienaar,
23 38, 34 | Voorzeker Wij beproefden Salomo en op zijn troon zetten
24 38, 34 | zielloos lichaam. En hij (Salomo) wendde zich tot (God). ~
|