Sura, Verse
1 7, 65 | 65. En tot (het volk van) Aad (zonden Wij) hun broeder
2 7, 74 | Hij u na (het volk van) Aad tot opvolgers maakte en
3 9, 70 | waren? Het volk van Noach en Aad en Samoed en het volk van
4 11, 50 | 50. En tot de Aad zeide hun broeder Hoed: "
5 11, 59 | 59. En dezen waren de Aad. Zij verloochenden de tekenen
6 11, 60 | der Opstanding. Ziet! de Aad verwierpen hun Heer. Ziet!
7 11, 60 | Ziet! vervloekt zij de Aad, het volk van Hoed. ~
8 14, 9 | het volk van Noach en van Aad en Samoed en degenen (die)
9 22, 42 | heeft het volk van Noach en Aad en Samoed ook verloochend; ~
10 25, 38 | 38. En herinnert u Aad en Samoed en het volk van
11 26, 123| 123. De Aad verloochenden de boodschappers, ~
12 29, 38 | Wij vernietigden) ook de Aad en de Samoed; en dit kunt
13 38, 12 | loochende het volk van Noach, en Aad en Pharao - de heer der
14 40, 31 | bij het volk van Noach, en Aad en Samoed en degenen die
15 41, 13 | bliksemstraal, zoals de bliksem die Aad en Samoed achterhaalde. " ~
16 41, 15 | 15. Maar de Aad handelden ten onrechte laatdunkend
17 46, 21 | En gedenk de broeder van Aad, toen hij zijn volk in de
18 50, 13 | 13. Het volk van Aad, en Pharao en de broeders
19 51, 41 | En er was een teken in de Aad, toen Wij een orkaan tegen
20 53, 50 | dat Hij de oude (stam van Aad) vernietigde ~
21 54, 18 | 18. Aad verloochende eveneens. Hoe (
22 69, 4 | 4. De Samoed alsook de Aad loochenden de ramp. ~
23 69, 6 | 6. En de Aad werden door een felle, geweldige
24 89, 6 | niet hoe uw Heer met de Aad handelde? ~
|