Sura, Verse
1 2, 31 | En Hij leerde Adam al de namen. Dan plaatste Hij (de voorwerpen
2 2, 31 | Hij (de voorwerpen dezer) namen voor de engelen en zeide: "
3 2, 31 | en zeide: "Noemt Mij hun namen, indien gij in uw recht
4 2, 33 | zeide: "O, Adam, zeg hun de namen van deze dingen", en toen
5 2, 33 | dingen", en toen hij de namen had genoemd, zeide Hij: "
6 3, 187| was hetgeen zij in ruil namen. ~
7 4, 153| tekenen tot hen gekomen waren, namen zij toch het (gouden) kalf (
8 7, 51 | tijdverdrijf en tot vermaak namen en wie het leven van de
9 7, 71 | Redetwist gij met mij over namen, die gij hebt genoemd -
10 7, 148| een goede weg leiden? Zij namen het, (als hun god) en zij
11 7, 169| dat het Boek erfde. Zij namen de goederen van deze wereld
12 12, 40 | Allah niets, dan ijdele namen die gij hebt uitgedacht,
13 17, 110| Hij heeft de schoonste namen." En zeg uw gebed niet te
14 21, 75 | 75. En Wij namen hem in Onze barmhartigheid
15 21, 86 | 86. En Wij namen hen op in Onze genade want
16 21, 88 | verhoorden toen zijn gebed en namen zijn droefenis van hem weg.
17 40, 83 | tekenen tot hen kwamen, namen zij genoegen met de kennis
18 45, 10 | buiten Allah tot beschermers namen, terwijl zij een grote straf
19 53, 23 | 23. Dit zijn slechts namen die gij uitgedacht hebt -
20 53, 27 | geven de engelen vrouwelijke namen, ~
21 57, 27 | welbehagen te zoeken. Zij namen dit echter niet in acht
22 59, 24 | Hij heeft de schoonste namen. Alles wat in de hemelen
|