Sura, Verse
1 2, 248| Mozes en der volgelingen van Aäron, (een hart) door de engelen
2 4, 163| en aan Jezus, Job, Jonas, Aäron en Salomo en Wij gaven David
3 6, 84 | Salomo, Job, Jozef, Mozes en Aäron. Zo belonen Wij de goeden. ~
4 7, 122| 122. "De Heer van Mozes en Aäron." ~
5 7, 142| Mozes zeide tot zijn broeder Aäron: "Wees mijn plaatsvervanger
6 7, 150| hem naar zich toe. Hij (Aäron) zeide: "Zoon van mijn moeder,
7 10, 75 | zonden Wij na hen Mozes en Aäron met Onze tekenen naar Pharao
8 19, 28 | 28. "O Zuster van Aäron, uw vader was geen verdorven
9 19, 53 | barmhartigheid zijn broeder Aäron als profeet en helper. ~
10 20, 30 | 30. "Aäron, mijn broeder;" ~
11 20, 70 | Wij geloven in de Heer van Aäron en Mozes." ~
12 20, 90 | 90. En inderdaad had Aäron reeds tot hen gezegd: "O
13 20, 92 | 92. Hij (Mozes) zeide: "O Aäron, wat belette u, toen gij
14 21, 48 | En Wij schonken Mozes en Aäron het Onderscheid, tot een
15 23, 45 | Wij Mozes en zijn broeder Aäron met Onze tekenen en een
16 25, 35 | en stelden zijn broeder Aäron tot helper aan. ~
17 26, 13 | zend daarom (bericht) aan Aäron (om mij te helpen). ~
18 26, 48 | 48. De Heer van Mozes en Aäron." ~
19 28, 34 | 34. Maar mijn broeder Aäron is beter bespraakt dan ik,
20 37, 114| inderdaad gunsten aan Mozes en Aäron. ~
21 37, 120| 120. "Vrede zij Mozes en Aäron." ~
|