Sura, Verse
1 2, 251| door het gebod van Allah en David doodde Djaloet en Allah
2 4, 163| Aäron en Salomo en Wij gaven David een psalmen. ~
3 5, 78 | werden door de mond van David en door Jezus de zoon van
4 6, 84 | van zijn afstammelingen: David, Salomo, Job, Jozef, Mozes
5 17, 55 | anderen doen uitmunten en aan David hebben Wij Zaboer (de Psalmen)
6 21, 78 | 78. En toen David en Salomo rechtspraken betreffende
7 21, 79 | en de vogels om samen met David Gods heerlijkheid te loven.
8 27, 15 | En Wij gaven kennis aan David en Salomo, en zij zeiden: "
9 27, 16 | 16. En Salomo volgde David op en hij zeide: "O gij
10 34, 10 | En voorwaar, Wij schonken David overvloed van Ons Zelf en
11 34, 13 | pannen: "Betoon, O Huis van David, dankbaarheid," doch slechts
12 38, 17 | zeggen en gedenk onze dienaar David, heer van macht; voorzeker
13 38, 22 | 22. Hoe zij bij David binnenkwamen en hij hen
14 38, 24 | 24. David zeide: "Voorzeker, hij heeft
15 38, 24 | zijn slechts weinigen." En David bemerkte, dat Wij hem hadden
16 38, 26 | 26. (Wij zeiden): "O David, Wij hebben u als stedehouder
17 38, 30 | 30. En aan David schonken Wij Salomo; een
|