101 - 129
101. Van de u omringende woestijn-Arabieren zijn
sommigen huichelaars evenals van het volk van Madina, dezen volharden in
huichelarij. Gij kent hen niet; Wij kennen hen en Wij zullen hen hier dubbel
straffen, daarna zullen zij aan een grote straf worden overgeleverd.
102. En er zijn anderen, die hun fouten bekennen.
Zij vermengden een goede met een slechte daad. Het kan zijn, dat Allah Zich met
barmhartigheid tot hen zal wenden. Voorzeker, Allah is Vergevensgezind,
Genadevol.
103. Neem aalmoezen van hun rijkdommen aan opdat gij
hen daardoor moogt reinigen en louteren. En bid voor hen; uw gebed is voor hen
inderdaad een bron van geruststelling. En Allah is Alhorend, Alwetend.
104. Weten zij niet, dat Allah berouw van Zijn
dienaren aanneemt en aalmoezen aanvaardt en dat Allah Berouw-aanvaardend,
Genadevol is?
105. En zeg: "Werkt en Allah zal met Zijn
boodschapper en de gelovigen uw werk zien. Weldra zult gij tot de Kenner van
het onzienlijke en het zienlijke worden teruggebracht en dan zal Hij u
inlichten over hetgeen gij hebt bedreven.
106. En anderen wachten Allah's gebod af. Zal Hij
hen bestraffen of Zich met barmhartigheid tot hen wenden? Allah is Alwetend,
Alwijs.
107. En degenen die een moskee hebben gebouwd om te
schaden, om het ongeloof (te verbreiden) en om een splitsing onder de gelovigen
te veroorzaken en als een hinderlaag voor hem, die voorheen tegen Allah en Zijn
boodschapper oorlog voerde; zij zullen voorzeker zweren: "Wij bedoelden
slechts het goede," maar Allah getuigt, dat zij leugenaars zijn.
108. Sta er nooit in (voor het gebed). Een Moskee,
die van het begin af op godsvrucht was gesticht is zeker waardiger dat gij er
in zijt. Er zijn daarin mensen die gaarne gelouterd willen worden en Allah
heeft degenen, die zich louteren lief.
109. Is daarom hij, die zijn gebouw op godsvrucht en
op Zijn behagen stichtte, beter of hij, die zijn gebouw op een afbrokkelende,
door water aangetaste rand stichtte, dat met hem in het Vuur der hel zal
storten? En Allah leidt het onrechtvaardige volk niet.
110. Het gebouw dat zij hebben opgericht, zal een
bron van onrust in hun hart blijven, tenzij hun hart in stukken wordt
gescheurd. Allah is Alwetend, Alwijs.
111. Voorzeker, Allah heeft van de gelovigen hun
persoon en hun bezittingen gekocht in ruil voor het paradijs - zij vechten voor
de zaak van Allah en zij doden en worden gedood - een onfeilbare belofte in de
Torah en het Evangelie en de Koran. En wie is getrouwer aan zijn belofte, dan
Allah? - Verheugt u dan in de verbintenis, die gij met Hem hebt gesloten en dat
is de grote zegepraal.
112. Die zich tot Allah bekeren, die aanbidden, die
prijzen, die vasten, die zich nederbuigen, die zich ter aarde werpen, die tot
het goede aansporen en het kwade verbieden, die de door Allah gestelde grenzen
in acht nemen; breng aan de gelovigen blijde tijding.
113. Het is de profeet en de gelovigen niet
geoorloofd om vergiffenis te vragen voor de afgodendienaren, zelfs al waren
dezen verwanten, nadat hun (de gelovigen) duidelijk is geworden, dat zij
(afgodendienaren) het volk der hel zullen zijn.
114. Het vragen om vergiffenis door Abraham voor
zijn vader, geschiedde alleen wegens een belofte die hij hem had afgelegd, maar
toen het hem duidelijk werd dat deze een vijand van Allah was, trok hij zich
van hem terug. Voorzeker, Abraham was uiterst zachtmoedig, verdraagzaam.
115. En Allah laat een volk niet dwalen nadat Hij
het heeft geleid, voordat Hij hun heeft duidelijk gemaakt, waartegen zij zich
behoren te behoeden. Voorzeker, Allah heeft kennis van alle dingen.
116. Gewis, Allah is het, aan Wie het koninkrijk der
hemelen en der aarde behoort. Hij schenkt het leven en veroorzaakt de dood. En
gij hebt geen vriend of helper naast Allah.
117. Allah heeft zich voorzeker met barmhartigheid
tot de profeet gewend en tot de Migranten en de Hulpgevers, die deze (profeet)
in het uur van nood volgden, nadat het hart van een gedeelte hunner bijna was
bezweken. Toen vergaf Hij hen. Voorzeker, Hij is Liefderijk, Genadevol jegens
hen.
118. En (Hij heeft Zich met barmhartigheid) tot de
drie die waren achtergelaten gewend, totdat de aarde met haar uitgestrektheid
hun te eng werd en hun eigen leven voor hen te moeilijk en zij geloofden dat er
tegen Allah geen schuilplaats is, behalve bij Hem. Toen wendde Hij Zich met
barmhartigheid tot hen, opdat zij zich mochten bekeren. Voorzeker, Allah is
Berouwaanvaardend, Genadevol.
119. O gij die gelooft, vreest Allah en weest met de
waarachtigen.
120. Het betaamt het volk van Madinah en de hen
omringende woestijn-Arabieren niet, dat zij achter de boodschapper van Allah
zouden blijven, of dat zij hun eigen leven in plaats van het zijne zouden
verkiezen. Dit is zo, omdat dorst, noch vermoeienis, noch honger hen in de weg
van Allah teistert, noch betreden zij een spoor, dat de ongelovigen vertoornt,
noch berokkenen zij een vijand enige schade, of er wordt daarmede voor hen een
goede daad opgetekend. Voorzeker, Allah doet de beloning van degenen, die goed
doen niet verloren gaan.
121. En zij besteden geen som, groot of klein, noch
doorkruisen zij een landstreek, of dit is voor hen opgetekend, opdat Allah hun
de beste beloning moge geven voor hetgeen zij deden.
122. Het is de gelovigen niet opgelegd, allen
tezamen op te trekken. Waarom trekt dan niet van elke groep een deel hunner op,
opdat zij in de godsdienst goed onderlegd mogen worden en opdat zij hun volk,
wanneer zij tot hen terugkeren mogen waarschuwen, zodat zij gered mogen worden.
123. O, gij die gelooft, bestrijdt de ongelovigen
die in uw nabijheid zijn en laat hen hardheid in u vinden en weet, dat Allah
met de godvruchtigen is.
124. En wanneer er een Soerah wordt nedergezonden,
zijn er sommigen hunner die zeggen: "Wie uwer heeft deze in geloof doen
toenemen?" Maar de gelovigen doet dit in geloof toenemen en zij verheugen
zich daarover.
125. En voor degenen in wier hart een ziekte is,
voegt het onreinheid bij onreinheid en zij sterven terwijl zij ongelovig zijn.
126. Zien zij niet, dat zij elk jaar één- of
tweemaal op de proef worden gesteld? Toch tonen zij geen berouw noch trekken
zij er lering uit.
127. En wanneer er een Soerah wordt nedergezonden
kijken zij elkander aan zeggende: "Ziet iemand ons?" Dan wenden zij
zich af. Allah heeft hun hart afgewend, omdat zij tot een volk behoren dat niet
begrijpen wil.
128. Voorzeker, een boodschapper is uit uw midden
tot u gekomen; het is hard voor hem wat u pijn doet; hij is bezorgd voor uw
welzijn, liefderijk en barmhartig voor de gelovigen.
129. Maar indien zij zich afwenden zeg dan:
"Allah is mij toereikend. Er is geen God naast Hem. In Hem leg ik mijn
vertrouwen want Hij is de Heer van de grote heerschappij."
|