Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library

Koran

IntraText CT - Text

  • 11. Hoed
    • 51 - 100
Previous - Next

Click here to hide the links to concordance

51 - 100

51. "O, mijn volk, ik vraag van u geen beloning hiervoor; mijn beloning is alleen bij Hem, Die mij schiep. Wilt gij dan niet begrijpen?"

52. "En o, mijn volk, vraag vergiffenis van uw Heer, wend u daarna tot Hem, Hij zal wolken die regelmatig regen nedergieten over u zenden en kracht bij uw kracht voegen. En wend u niet af als schuldigen."

53. Zij zeiden: "O Hoed, gij hebt ons geen enkel duidelijk bewijs gebracht en wij zullen onze Goden niet in de steek laten, om hetgeen gij zegt noch zullen wij u geloven."

54. "Wij kunnen alleen zeggen dat sommige onzer Goden u met kwaad hebben bezocht." Hij antwoordde: "Voorzeker, ik roep Allah tot getuige en getuigt gij ook, dat ik niets met uw afgoden uitstaande heb."

55. "Smeedt daarom allen buiten Hem plannen tegen mij en geeft mij geen uitstel."

56. "Ik heb voorzeker mijn vertrouwen in Allah gesteld, Die mijn Heer en uw Heer is. Er is geen schepsel, dat zich op aarde beweegt, of Hij houdt het in Zijn macht. Voorzeker, mijn Heer is op het rechte pad."

57. "Indien gij u afwendt, dan heb ik u hetgeen waarmede ik tot u ben gezonden medegedeeld, en mijn Heer zal een ander volk uw plaats doen innemen. Gij kunt Hem in het geheel niet deren. Voorzeker, mijn Heer is Bewaker over alle dingen."

58. En toen Ons gebod kwam, redden Wij Hoed en de gelovigen met hem, door Onze barmhartigheid. En Wij bevrijdden hen van een zware foltering.

59. En dezen waren de Aad. Zij verloochenden de tekenen van hun Heer en gehoorzaamden Zijn boodschappers niet en volgden het bevel van elke opstandige vijand op.

60. En er werd een vloek op hen gelegd in deze wereld en op de dag der Opstanding. Ziet! de Aad verwierpen hun Heer. Ziet! vervloekt zij de Aad, het volk van Hoed.

61. En tot de Samoed zeide hun broeder Salih: "O, mijn volk, aanbid Allah; gij hebt geen God naast Hem. Hij wekte u op vanuit de aarde en vestigde u er. Vraagt vergiffenis aan Hem en bekeert u tot Hem. Voorwaar, mijn Heer is nabij, Verhorende."

62. Zij zeiden: "O Salih, gij waart onze hoop. Verbiedt gij ons datgene te aanbidden wat onze vaderen aanbaden? En wij zijn voorzeker in verontrustende twijfel over hetgeen, waartoe gij ons roept."

63. Hij zeide: "O, mijn volk, zeg mij, als ik een duidelijk bewijs van mijn Heer heb ontvangen en Hij mij barmhartigheid heeft geschonken, wie zal mij dan naast Allah helpen als ik Hem niet gehoorzaam? Gij zult slechts tot mijn ondergang bijdragen."

64. "En o, mijn volk, dit is de kamelin van Allah als teken voor u; laat haar daarom met rust opdat zij zich (in vrijheid) op Allah's aarde moge voeden en doe haar geen kwaad, anders zal de eerste de beste straf u treffen."

65. Maar zij verlamden haar; toen zeide hij (Salih): "Vermaakt u voor drie dagen in uw huizen. Dit is een belofte die niet geloochend kan worden."

66. En toen Ons gebod kwam, redden Wij Salih en met hem de gelovigen door Onze barmhartigheid en Wij redden hen van de schande van die dag. Voorzeker, uw Heer is Sterk, Almachtig.

67. De straf achterhaalde degenen die kwaad hadden gesticht en zij lagen uitgestrekt in hun huizen,

68. Alsof zij er nooit in hadden gewoond. Ziet! de Samoed verwierpen hun Heer; ziet! vervloekt zij de Samoed.

69. En voorzeker Onze boodschappers kwamen met blijde tijdingen tot Abraham. Zij zeiden: "Vrede zij met u." Hij antwoordde: "Vrede zij met u" en terstond bracht hij een gebraden kalf.

70. Maar toen hij zag dat hun handen er zich niet naar uitstrekten, vond bij hen vreemd en vreesde hen. Zij zeiden: "Vrees niet, want wij zijn tot het volk van Lot gezonden."

71. En zijn vrouw stond er bij en verwonderde zich, waarop Wij haar de blijde tijding van de geboorte van Izaak gaven en na Izaak van Jacob.

72. Zij zeide: "O wonder! Zal ik een kind baren nu ik een oude vrouw ben en deze mijn echtgenoot een oude man is? Dit is inderdaad iets wonderbaarlijks."

73. Zij zeiden: "Verwondert gij u over Allah's gebod? De barmhartigheid van Allah en Zijn zegeningen zijn over u, o bewoners van dit huis. Voorzeker, Hij is Geprezen, Glorierijk."

74. En toen de vrees Abraham verliet en de blijde tijding tot hem kwam, begon hij met ons over het volk van Lot te redetwisten.

75. Abraham was inderdaad verdraagzaam, zachtmoedig en wendde zich dikwijls (tot God).

76. "O Abraham, wend u hiervan af. Het gebod van uw Heer is uitgegaan en een onafwendbare straf komt over hen."

77. En toen Onze boodschappers tot Lot kwamen was hij verdrietig en voelde zich bezwaard om hen en zeide: "Dit is een moeilijke dag."

78. Zijn volk kwam haastig naar hem toe. Ook voordien plachten zij kwaad te doen. Hij (Lot) zeide: "O, mijn volk, dit zijn mijn dochters, zij zijn te rein voor u. Vrees daarom Allah en onteer mij niet wegens mijn gasten. Is er onder u geen weldenkend man?"

79. Zij antwoordden: "Gij weet wel, dat wij geen recht hebben op uw dochters en gij weet ook, wat wij wensen."

80. Hij zeide: "Ach, had ik slechts de macht u weerstand te kunnen bieden of tot een machtige steun toevlucht te nemen."

81. Zij (de boodschappers) zeiden: "O Lot, Wij zijn de boodschappers van uw Heer, zij zullen u stellig niet bereiken. Vertrek met uw familie gedurende de nacht, laat niemand uwer omkijken dan uw vrouw. Zeker zal haar overkomen wat hun gaat overkomen. Voorwaar, de vastgestelde tijd is de ochtendstond. Is de morgen niet nabij?"

82. Toen Ons gebod kwam, keerden Wij die stad ondersteboven en Wij deden er brokken klei laag boven laag op regenen;

83. Die volgens de verordening van uw Heer waren gemerkt. En zulk een straf is niet ver verwijderd van de onrechtvaardigen.

84. En tot Midian zeide hun broeder Shoaib: "O mijn volk, aanbid Allah. Gij hebt geen andere God, dan Hem. En geef geen korte maat of licht gewicht. Ik zie u in voorspoed en ik vrees voor u de straf van een alles omvattende dag."

85. "En o, mijn volk, geef volle maat en juist gewicht met rechtvaardigheid en bedrieg de mensen niet met hun goederen noch sticht onheil op aarde."

86. "Hetgeen Allah u heeft toebedeeld, is beter voor u als gij gelovigen zijt. En ik ben geen bewaker over u."

87. Zij antwoordden: "O Shoaib, beveelt uw gebed, dat wij hetgeen onze vaderen aanbaden, zouden verlaten of dat wij zouden ophouden met ons eigendom te doen wat wij willen? Gij zijt inderdaad verstandig, recht geleid."

88. Hij zeide: "O mijn volk, wat meent gij indien ik een duidelijk bewijs van mijn Heer heb en Hij mij een goede voorziening heeft geschonken? En ik wil niet, in tegenstelling tot u, mijzelf veroorloven, hetgeen ik u verbied. Ik wil alleen, voor zover ik kan, een verbetering aanbrengen. Alleen door Allah ben ik hiertoe in staat. In Hem vertrouw ik en tot Hem wend ik mij."

89. "O, mijn volk, laat vijandigheid jegens mij u niet er toe leiden, dat hetzelfde u overkome als hetgeen het volk van Noach of het volk van Hoed of het volk van Salih overkwam; en het volk van Lot is niet ver van u."

90. "En zoek vergiffenis van uw Heer en bekeer u tot Hem. Voorwaar, mijn Heer is Genadig, Liefdevol."

91. Zij antwoordden: "O, Shoaib, wij begrijpen niet veel van hetgeen gij zegt en wij zien voorzeker, dat gij zwak zijt tegenover ons. Was het niet, om uw gezin, wij zouden u zeker stenigen, want gij zijt niet in aanzien bij ons."

92. Hij zeide: "O, mijn volk, is mijn gezin waardiger bij u dan Allah? En gij hebt Hem als waardeloos verworpen. Voorzeker, mijn Heer omvat al hetgeen gij doet."

93. "En o, mijn volk, handel op uw wijze, ik handel op de mijne. Gij zult weldra te weten komen over wie een vernederende straf komt en wie een leugenaar is. En wacht af, ik wacht gewis met u."

94. En toen Ons gebod kwam, redden Wij Shoaib en met hem de gelovigen door Onze barmhartigheid en kastijding greep de onrechtvaardigen zodat zij uitgestrekt in hun huizen lagen,

95. Alsof zij er nooit hadden gewoond. Ziet! het volk van Midian is vervloekt, zoals Samoed was vervloekt.

96. Wij zonden Mozes voorzeker met Onze tekenen en duidelijk gezag,

97. Naar Pharao en zijn leiders, zij volgden het gebod van Pharao maar het gebod van Pharao was in het geheel niet verstandig.

98. Hij zal op de Dag der Opstanding voor zijn volk uitgaan en hen naar het Vuur leiden. En slecht is de plaats die wordt bereikt.

99. En er werd hun in dit leven en op de Dag der Opstanding een vloek opgelegd. Slecht is de gave, die zal worden gegeven.

100. Dit zijn de tijdingen over de steden die Wij u verhalen. Sommige er van bleven staan en andere werden weggevaagd.




Previous - Next

Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License