51 - 100
51. Hij, (de koning) zeide tot de vrouwen: "Wat
was het geval met u toen gij Jozef tegen zijn wil zocht te verleiden?" Zij
zeiden: "Allah zij verheerlijkt. Wij hebben geen kwaad van hem
geweten." De vrouw van de Aziez zeide: "Nu is de waarheid aan het
licht gekomen. Ik was het die hem tegen zijn wil zocht te verleiden en hij
behoort zeker tot de waarachtigen."
52. "Dit is, opdat hij moge weten dat ik hem in
zijn afwezigheid niet ontrouw was en dat Allah het plan van de ontrouwe mensen
niet laat slagen."
53. "En ik verklaar mijzelf niet vrij (van zwakheid)
te zijn, want het menselijke, ik' spoort tot het kwade aan, uitgezonderd dat
waarover mijn Heer barmhartigheid betoont. Voorzeker, mijn Heer is
Vergevensgezind, Genadevol."
54. En de koning zeide: "Brengt hem bij mij, ik
wil hem voor mijzelf houden." En toen hij tot hem (Jozef) had gesproken,
zeide hij: "Gij zijt van deze dag af een man van positie en vertrouwen bij
ons."
55. Hij antwoordde: "Stel mij aan over de
schatten van het land want ik ben een deskundig bewaarder."
56. En zo vestigden Wij Jozef in het land. Hij
vertoefde er in, waar hij ook wilde. Wij schenken Onze barmhartigheid aan wie
Ons behaagt en Wij laten het loon Aer rechtvaardigen niet te gronde gaan.
57. En het loon van het Hiernamaals is zeker beter
voor degenen die geloven en God vrezen.
58. En Jozefs broeders kwamen en gingen bij hem
binnen en hij herkende hen, maar zij herkenden hem niet.
59. En toen hij hen van levensmiddelen had voorzien,
zeide hij: "Brengt mij uw broeder van vaderskant. Ziet gij niet, dat ik u
met volle maat geef en dat ik een goed gastheer ben?"
60. "Maar indien gij hem niet tot mij brengt
dan zal er van mij geen maat (koren) voor u zijn noch zult gij in mijn
nabijheid komen."
61. Zij antwoordden: "Wij zullen trachten zijn
vader hiertoe over te halen, wij zullen het voorzeker kunnen doen."
62. En hij (Jozef) zeide tot zijn dienaren:
"Stopt hun geld in de zadeltassen, dat zij het mogen herkennen, wanneer
zij tot hun familie terugkeren, opdat zij terug mogen komen."
63. En toen zij tot hun vader terugkeerden, zeiden
zij: "Onze vader, een (verdere) maat is ons ontzegd, zend daarom onze broeder
met ons mede, opdat wij onze maat (koren) mogen verkrijgen en wij zullen zeker
op hem passen."
64. Hij (Jacob) antwoordde: "Zal ik u hem
toevertrouwen, zoals ik u voorheen zijn broeder toevertrouwde? Maar Allah is de
beste Beschermer en Hij is de Genadigste der genadigen.
65. En toen zij hun reisgoederen openden, vonden zij
hun geld aan hen teruggegeven. Zij riepen uit: "O, onze vader, wat kunnen wij
meer wensen? Hier is ons geld aan ons teruggegeven. Wij zullen (nogmaals) koren
voor onze familie halen en op onze broeder passen en wij zullen als toegift de
maat van een kameellast ontvangen. Dat is een maat die gemakkelijk verkrijgbaar
is."
66. Hij (Jacob) zeide: "Ik zal hem niet met u
medezenden voordat gij mij een ernstige belofte aflegt in de naam van Allah,
dat gij hem zeker tot mij zult brengen tenzij gij allen omsingeld zoudt
worden." En toen zij de belofte hadden afgelegd, zeide hij: "Allah
waakt over hetgeen wij zeggen."
67. En hij zeide: "O mijn zonen, gaat niet door
één poort binnen maar gaat door verschillende poorten binnen; en ik kan u in
niets tegen Allah helpen. De beslissing berust alleen bij Allah. In Hem stel ik
mijn vertrouwen en laat allen die willen vertrouwen, alleen in Hem hun
vertrouwen stellen."
68. Maar toen zij (de stad) binnen gingen zoals hun
vader hen had bevolen, kon hen dit tegen Allah toch niets baten; het was slechts
dat Jacob zijn zin gedaan kreeg, want hij had voorzeker grote kennis, omdat Wij
hem hadden onderwezen, maar de meeste mensen weten het niet.
69. En toen zij Jozef bezochten, huisvestte deze
zijn broeder bij zich. En hij zeide: "Ik ben uw broeder, treur daarom niet
over hetgeen zij hebben gedaan."
70. En toen hij hen van hun provisie had voorzien,
legde hij een drinkbeker in zijn broeders zadeltas. Toen riep een omroeper:
"O, karavaan, gij zijt waarlijk dieven."
71. Zij vroegen, zich tot hem wendend: "Wat
mist gij?"
72. Men antwoordde: "Wij missen des konings
maatkop en wie hem brengt zal een kameellast koren ontvangen en ik ben er borg
voor."
73. Zij antwoordden: "Bij Allah, gij weet goed,
dat wij niet kwamen om slecht in het land te handelen en wij zijn geen
dieven."
74. Zij (de Egyptenaren) zeiden: "Wat zal er
dan de straf voor zijn als gij leugenaars zijt?"
75. Zij antwoordden: "De straf er voor zal
zijn: hij, in wiens zadeltas ze wordt gevonden zal zelf de boete er voor zijn.
Zo straffen wij de boosdoeners."
76. Daarna begon hij met (het onderzoek van) hun
tassen alvorens de tas van zijn broeder (te onderzoeken); dan nam men hem
(drinkbeker) uit zijn broeders tas. Zo maakten Wij plannen voor Jozef. Hij kon
zijn broeder volgens de wet van de koning (van Egypte) niet houden, tenzij
Allah het zo had gewild. Wij bevorderen in graden (van kennis en eer) wie Wij
willen. Boven elke wetende staat de Alwetende.
77. Zij (zijn broeders) zeiden: "Als deze heeft
gestolen, had zijn broeder voorheen ook diefstal gepleegd." Maar Jozef
hield het in zijn hart geheim en onthulde het hun niet. Hij zeide: "Gij
verkeert in een slechte toestand. Allah weet het beste wat gij beweert."
78. Zij zeiden: "O Aziez, hij heeft een zeer
oude vader, neem daarom één onzer in zijn plaats, want wij zien dat gij tot
degenen behoort die goed doen."
79. Hij (Jozef) zeide: "Allah verhoede, dat wij
iemand anders dan hem zouden nemen bij wie wij ons eigendom vonden; want dan
zouden wij zeker onrechtvaardig zijn."
80. En toen zij wanhoopten trokken zij zich terug om
in afzondering te beraadslagen. De oudste zeide: "Weet gij niet, dat uw
vader een plechtige belofte in de naam van Allah van u heeft genomen en hoe gij
voorheen in uw plicht tegenover Jozef hebt gefaald? Ik zal het land daarom niet
verlaten voordat mijn vader het mij toestaat, of Allah voor mij beslist en Hij
is de beste Beoordelaar."
81. "Keert gij tot uw vader terug en zegt:
'Onze vader uw zoon heeft gestolen en wij hebben alleen hetgeen wij wisten
vermeld en wij konden waarlijk over het ongeziene niet waken.'
82. 'En vraag het volk der stad waarin wij waren en
de karavaan waarmede wij reisden en wij spreken voorzeker de waarheid.'"
83. Hij (hun vader) zeide: "Neen, uw ziel heeft
een groot iets voor u gering gemaakt. Daarom is geduld passend. Het is
mogelijk, dat Allah hen allen te zamen tot mij zal brengen; waarlijk Hij is de
Alwetende, de Alwijze."
84. En hij wendde zich van hen af en zeide: "O
ik heb verdriet over Jozef." En zijn ogen werden gevuld met tranen van
smart doch hij bedwong zich.
85. Zij zeiden: "Bij Allah, gij zult niet
ophouden over Jozef te praten, totdat gij zijt weggekwijnd of totdat gij te
gronde gaat."
86. Hij antwoordde: "Ik klaag alleen over mijn
zorg en verdriet tot Allah en ik weet van Allah, wat gij niet weet."
87. "O mijn zonen, gaat en zoekt naar Jozef en
zijn broeder en wanhoopt niet aan de genade van Allah, want niemand wanhoopt
aan Allah's barmhartigheid dan het ongelovige volk."
88. En toen zij (opnieuw) voor hem (Jozef) kwamen,
zeiden zij: "O, Aziez, armoede heeft ons en onze familie getroffen en wij
hebben een armzalige geldsom meegebracht, geef ons daarvoor de volle maat en
wees liefdadig. Voorzeker, Allah beloont de liefdadigen."
89. Hij zeide: "Weet gij wat gij Jozef en zijn
broeder aandeedt, toen gij onwetend waart?"
90. Zij vroegen. "Zijt gij dan Jozef?" Hij
zeide: "Ik ben Jozef en dit is mijn broeder. Allah is ons inderdaad
genadig geweest. Voorwaar, wie godvrezend en geduldig is - Allah doet het loon
der goeden nooit verloren gaan."
91. Zij antwoordden: "Bij Allah, waarlijk Allah
heeft u boven ons verkozen en wij zijn inderdaad zondaren geweest."
92. Hij (Jozef) zeide: "Heden zij er geen
verwijt tegen u: Moge Allah u vergeven, Hij is de Genadigste der
genadigen."
93. "Gaat met dit hemd van mij en legt het voor
het aangezicht van mijn vader neder; hij zal het begrijpen. En brengt mij uw
gehele familie."
94. En toen de karavaan (uit Egypte) vertrok, zeide
hun vader: "Ik bemerk voorzeker de geur van Jozef, zelfs al ziet gij mij
voor zwakzinnig aan."
95. Zij antwoordden: "Bij Allah, gij houdt
zeker aan uw oude dwaling vast."
96. En toen de drager van de blijde tijding kwam,
legde hij het (hemd) voor hem (Jacob) neder zodat hij zekerheid verkreeg. Dan
riep hij uit: "Zei ik u niet: 'Ik weet van Allah wat gij niet weet'?"
97. Zij antwoordden: "O, onze vader, vraag voor
ons vergiffenis voor onze zonden: wij zijn inderdaad zondaren geweest."
98. Hij (Jacob) zeide: "Ik zal mijn Heer om vergiffenis
voor u vragen. Voorzeker, Hij ls de Vergevensgezinde, de Genadevolle."
99. En toen zij tot Jozef kwamen, huisvestte hij
zijn ouders bij zich en zeide: "Komt zoals het Allah behaagt Egypte in
vrede binnen."
100. Hij hief zijn ouders op de troon en zij wierpen
zich voor hem neder. En hij zeide: "O mijn vader, dit is de vervulling van
mijn vroegere droom. Mijn Heer heeft deze verwezenlijkt. En Hij schonk mij een
gunst toen Hij mij uit de gevangenis verloste en u uit de woestijn bracht,
nadat Satan tweedracht tussen mij en mijn broeders had gezaaid. Voorzeker, mijn
Heer is goedertieren voor wie Hij wil. Waarlijk, Hij is de Alwetende, de
Alwijze."
|