101 - 111
101. "O, mijn Heer, Gij hebt mij macht gegeven
en de verklaring van dromen onderwezen. O, Schepper der hemelen en der aarde,
Gij zijt mijn Beschermer in deze wereld en in het Hiernamaals. Doe mij sterven
als Moslim en verenig mij met de rechtvaardigen."
102. Dit behoort tot de tijdingen van het verborgene
die Wij u (o Profeet ) openbaren. Gij waart niet bij hen, toen zij zich (tegen
u) verenigden en plannen smeedden.
103. En de meeste mensen willen niet geloven zelfs
al wenst gij het vurig.
104. Gij vraagt er hun geen beloning voor. Het is
niets dan een vermaning aan alle werelden.
105. En hoeveel tekenen zijn er niet in de hemelen
en op aarde waaraan zij, zich afwendend, voorbijgaan!
106. En de meesten hunner geloven niet in Allah,
zonder medegoden aan Hem toe te schrijven.
107. Voelen zij zich dan nu veilig voor het komen
van een overweldigende straf over hen van Allah of voor het onverwacht komen
van het Uur over hen, terwijl zij het niet bemerken?
108. Zeg: "Dit is mijn weg: ik roep tot Allah
in zeker weten, ik en mijn volgelingen. Heilig is Allah en ik behoor niet tot
de afgodendienaren."
109. En Wij zonden vóór u slechts mensen uit de
inwoners der steden, die Wij inspireerden. Hebben zij dan niet op aarde gereisd
en gezien wat het einde was dergenen die vóór hen waren? En het tehuis van het
Hiernamaals is voorzeker beter voor degenen, die vrezen. Wilt gij dan niet
begrijpen?
110. Totdat, wanneer de boodschappers wanhoopten en
zij dachten dat zij voor leugenaars verden gehouden, Onze hulp tot hen kwam en
dan werd gered, wie Ons behaagde. En Onze kastijding wordt van een zondig volk
niet afgewend.
111. Er is in hun verhaal gewis een les voor
mensen van begrip. Het is niet iets, dat is verzonnen, doch een vervulling van
hetgeen er vóór is en een uiteenzetting van alle dingen en een leiding en een
barmhartigheid voor een volk, dat gelooft.
|