1 - 50
1. Inderdaad voorspoedig zijn de gelovigen.
2. Die ootmoedig zijn in hun gebeden.
3. En die al hetgeen ijdel is, schuwen.
4. En die aktief zijn in het betalen van Zakaat.
5. En die hun vleselijke lusten beheersen.
6. Behalve met hun vrouwen of hetgeen hun
rechterhand bezit, want dan treft hen geen verwijt.
7. Doch degenen die deze perken te buiten gaan,
zullen overtreders zijn.
8. Zij die zorgzaam zijn voor het hun toevertrouwde
en voor hun overeenkomsten.
9. En die hun gebeden in acht nemen.
10. Dezen zijn de erfgenamen,
11. Die het paradijs zullen erven. Zij zullen daarin
vertoeven.
12. Voorwaar, Wij scheppen de mens uit een
uittreksel van klei;
13. Dan plaatsen Wij hem als een kleine levenskiem in
een veilige plaats.
14. Vervolgens vormen Wij de levenskiem tot een
klonter bloed; daarna vormen Wij het geronnen bloed tot een (vormeloze) klomp;
dan vormen Wij beenderen uit deze (vormeloze) klomp; daarna bekleden Wij deze
beenderen met vlees; vervolgens ontwikkelen Wij het tot een nieuwe schepping.
Gezegend zij Allah, de Beste Schepper.
15. Voorzeker daarna sterft gij.
16. En op de Dag der Verrijzenis zult gij worden
opgewekt.
17. En boven u hebben Wij zeven wegen gemaakt, en
nimmer veronachtzamen Wij de schepping.
18. Wij zenden water uit de hemel neer in bepaalde
hoeveelheid en Wij doen deze in de aarde blijven en voorzeker zijn Wij ook in staat
die weer weg te nemen.
19. En Wij brengen daarmede tuinen van dadelpalmen
en wijnstokken voor u voort, waarvan gij overvloedig fruit hebt; en gij eet
daarvan.
20. En Wij brengen een boom voort die groeit uit de
berg Sinaï: deze brengt olie en een saus voort voor hen die het willen
nuttigen.
21. En in het vee is eveneens een les voor u. Wij
geven u te drinken van de melk die in hun buik is en gij trekt er talrijke
voordelen van en eveneens eet gij er van.
22. Daarop zowel als op schepen wordt gij gedragen.
23. En Wij zonden Noach tot zijn volk, en hij zeide:
"O mijn volk, dien Allah. Gij hebt geen andere God buiten Hem. Wilt gij
dan niet vrezen?"
24. En de hoofden van zijn volk, die ongelovig
waren, zeiden: "Hij is slechts een mens zoals gij, hij zou zich boven u
willen verheffen. En indien het Allah had behaagd, had Hij voorzeker engelen
nedergezonden. Wij hebben nooit van zulk (een boodschapper) onder onze
voorvaderen gehoord.
25. Hij is slechts een bezetene; wacht daarom een
korte wijle, (ongetwijfeld zal hem iets overkomen)."
26. Noach zeide: "O mijn Heer, help mij, want
zij hebben mij verloochend."
27. Toen openbaarden Wij hem: "Bouw de Ark
onder Onze ogen en in overeenstemming met Onze openbaring. En wanneer Ons bevel
komt en de oppervlakte der aarde overstroomt, neem dan aan boord twee
(exemplaren) van wat nodig is en uw gezin, behalve degenen tegen wie het woord
reeds is uitgevaardigd. En spreek Mij niet over de onrechtvaardigen, want zij
zullen worden verdronken.
28. "En wanneer gij de Ark zult hebben
betrokken - gij en degenen die met u zijn zeg dan: "Alle lof behoort aan
Allah, Die ons van een boosaardig volk heeft gered."
29. En zeg: "Mijn Heer, verleen mij een
gezegende landing, want Gij zijt de Beste Landingshulp."
30. Voorwaar, hierin zijn tekenen, en waarlijk Wij
stellen (de mensen) op de proef.
31. Toen verwekten Wij een ander geslacht na hen.
32. En Wij zonden onder hen een boodschapper uit hun
midden, die zeide: "Dient Allah, gij hebt geen andere God dan Hem. Wilt
gij dan niet vrezen?"
33. En de hoofden van zijn volk, die ongelovig waren
en die de ontmoeting in het Hiernamaals loochenden en wie Wij in dit leven
overvloed (van het goede der aarde) hadden gegeven, zeiden: "Dit is
slechts een mens, zoals gij. Hij eet van hetgeengij eet en drinkt van hetgeen
gij drinkt.
34. En indien gij een man gelijk aan uzelf
gehoorzaamt dan zijt gij zeker verloren.
35. Belooft hij u dat wanneer gij dood zijt en stof
en beenderen zijt geworden, gij weder zult worden opgewekt?
36. Verre, verre is hetgeen u wordt beloofd!
37. Er is geen ander leven buiten ons tegenwoordige
leven; wij leven en sterven en zullen niet worden opgewekt.
38. Hij is niet anders dan een mens die een leugen
heeft verzonnen over Allah; wij zullen in hem stellig niet geloven."
39. Hij zeide: "Mijn Heer, help mij, want zij
hebben mij verloochend."
40. (God) zeide: "Binnen korte tijd zullen zij
zeker spijt krijgen."
41. Terecht greep hen daarom de rukwind en Wij
maakten hen als wrakhout. Vervloekt zij het onrechtvaardige volk.
42. Toen verwekten Wij na hen andere geslachten.
43. Geen volk kan zijn vastgestelde tijd
overschrijden, evenmin kunnen zij die uitstellen.
44. Dan zonden Wij Onze boodschappers de een na de
ander. Telkens wanneer een Boodschapper tot een volk kwam, verloochenden zij
hem. Dus deden Wij hen elkander opvolgen en maakten hen tot legenden. Vervloekt
zij het volk dat niet wil geloven.
45. Dan zonden Wij Mozes en zijn broeder Aäron met
Onze tekenen en een duidelijk gezag
46. Tot Pharao en zijn opperhoofden; zij toonden
hoogmoed en waren een aanmatigend volk.
47. En zij zeiden: "Moeten wij geloven in twee
mannen aan ons gelijk terwigl hun volk onze slaaf is?"
48. Derhalve verloochenden zij hen en zij behoorden tot
degenen die vernietigd werden.
49. En wij schonken Mozes het Boek opdat zij (de
kinderen Israëls) leiding mochten volge.
50. En Wij bestemden de zoon van Maria en zijn
moeder tot een teken en schonken hun toevlucht op een hoog plateau met groene
weiden en bronnen.
|