51 - 100
51. Wij hopen dat onze Heer ons onze zonden zal
vergeven, want wij zijn de eersten der gelovigen."
52. En Wij openbaarden aan Mozes, zeggende:
"Neemt Mijn dienaren mede in de nacht, want gij zult worden
achtervolgd."
53. En Pharao zond herauten naar de steden,
zeggende,
54. "Dit is slechts een kleine groep,
55. Toch hebben zij ons vertoornd;
56. En wij zijn een ten volle bewapende
menigte."
57. Daarom verbanden Wij hen uit hun tuinen en
bronnen,
58. En schatten en voortreffelijke woning.
59. Zo geschiedde het; en Wij gaven die als een
erfenis aan de kinderen van Israël."
60. En zij (Egyptenaren) vervolgden hen bij
zonsopgang;
61. En toen de twee scharen elkander zagen, zeiden
de metgezellen van Mozes: "Wij worden zeker ingehaald."
62. "In geen geval!" zeide hij. "Mijn
Heer is met mij. Hij zal mij leiden."
63. Toen openbaarden Wij aan Mozes: "Tref de
zee met uw staf." Waarop zij vaneen week en elk gedeelte was als een grote
berg.
64. En Wij lieten de anderen naderbij komen.
65. En Wij redden Mozes en allen die met hem waren.
66. Daarna verdronken Wij de anderen.
67. Hierin is zeker een teken maar de meesten onder
hen willen niet geloven.
68. Voorwaar, uw Heer is de Almachtige, de
Genadevolle.
69. En verkondig aan het volk het verhaal van
Abraham.
70. Toen hij tot zijn vader en zijn volk zeide:
"Wat aanbidt gij?"
71. Zeiden zij: "Wij aanbidden (onze) goden en
wij zullen hun toegewijd blijven."
72. Hij zeide: "Horen zij u als gij hen
aanroept?
73. Baten of schaden zij u?"
74. Zij antwoordden: "Maar wij vonden dat onze
vaderen hetzelfde deden."
75. Hij zeide: "Ziet gij dan, wat gij aanbidt,
76. Gij en uw voorvaderen?
77. Zij zijn vijanden van mij behalve de Heer der Werelden,
78. Die mij heeft geschapen en Hij is het, Die mij
leidt;
79. En Die mij voedsel en drank geeft.
80. En Die mij geneest wanneer ik ziek ben;
81. En Die mij zal doen sterven en daarna weer tot
het leven terugroepen.
82. En Die, hoop ik, mij mijn tekortkomingen zal
vergeven op de Dag des Oordeels."
83. "Mijn Heer schenk mij wijsheid en voeg mij
bij de rechtvaardigen;
84. En geef mij een goede naam onder de komende
geslachten.
85. :En maak mij een der erfgenamen van de Tuin der
Zaligheid.
86. En vergeef mijn vader, want hij behoorde tot de
dwalenden.
87. En verneder mij niet op de Dag waarop de mensen
zullen worden opgewekt,
88. De Dag waarop rijkdom noch kinderen zullen
baten.
89. Maar slechts hij, die met een toegewijd hart tot
Allah komt, (zal baat vinden)."
90. En het paradijs zal nabij worden gebracht voor
de rechtvaardigen.
91. En de hel zal worden onthuld voor de dwalenden.
92. En er zal tot hen worden gezegd: "Waar zijn
zij die gij aanbadt,
93. Naast Allah? Kunnen zij u helpen of zichzelf
helpen?"
94. Dan zullen zij hals over kop in (de hel) worden
geworpen, zij en de dwalenden.
95. En de scharen van Iblies, allen tezamen.
96. Terwijl zij daarin onder elkander twisten,
zullen zij (tegen de afgoden) zeggen:
97. "Bij Allah, wij waren klaarblijkelijk in
dwaling,
98. Toen wij u gelijk stelden aan de Heer der
Werelden.
99. En slechts de schuldigen deden ons dwalen.
100. En wij hebben nu geen bemiddelaar,
|