101 - 150
101. Noch een boezemvriend.
102. Indien er voor ons een terugkeer (naar de
aarde) was, zouden wij tot de gelovigen behoren."
103. Hierin is waarlijk een teken, maar de meesten
onder hen willen het niet geloven.
104. En voorwaar, uw Heer is de Machtige, de
Genadevolle.
105. Het volk van Noach verloochende de boodschappers.
106. Toen hun broeder, Noach, tot hen zeide:
"Wilt gij niet (God) vrezen?"
107. "Waarlijk, ik ben voor u een getrouwe
boodschapper,
108. Vreest daarom Allah, en gehoorzaamt mij,
109. En ik vraag u er geen beloning voor: Mijn loon
is bij de Heer der Werelden.
110. Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij."
111. Zij antwoordden: "Zullen wij u geloven
terwijl slechts de onaanzienlijken u volgen?"
112. Hij (Noach) zeide: "En wat weet ik er van
wat zij deden?"
113. Hun rekening is alleen bij mijn Heer, als gij
het slechts wist!
114. "En ik ga de gelovigen niet verdrijven.
115. Ik ben niets dan een duidelijke
waarschuwer."
116. Zij zeiden: "Als gij niet ophoudt, o
Noach, zult gij voorzeker worden gestenigd."
117. Hij zeide: "Mijn Heer, mijn volk heeft mij
verloochend.
118. Oordeel daarom beslissend tussen hen en mij; en
red mij en de gelovigen die met mij zijn."
119. Daarom redden Wij hem en degenen die met hem in
de geladen ark waren.
120. Daarna verdronken Wij degenen die achterbleven.
121. Hierin is voorwaar een teken, maar de meesten
hunner willen niet geloven.
122. Waarlijk uw Heer is de Machtige, de
Genadevolle.
123. De Aad verloochenden de boodschappers,
124. Toen hun broeder Hoed tot hen zeide: "Zult
gij niet godvruchtig worden?"
125. "Waarlijk, ik ben tot u een getrouwe
boodschapper.
126. Daarom vreest Allah en gehoorzaamt mij.
127. En ik vraag u er geen beloning voor; mijn loon
is slechts bij de Heer der Werelden."
128. "Bouwt gij monumenten op elke hoge plaats
om u te vermaken?
129. En bouwt gij kastelen, alsof gij voor eeuwig
zult leven?
130. En als gij iemand aangrijpt, grijpt gij hem aan
als geweldenaars.
131. Vreest Allah en gehoorzaamt mij.
132. Ja, vreest Hem, Die alles wat gij weet aan u
geschonken heeft.
133. Hij heeft u overvloedig vee en kinderen
geschonken,
134. En tuinen en bronnen.
135. Ik vrees voor u inderdaad de straf van een
grote Dag."
136. Zij antwoordden: "Het is ons hetzelfde of
gij predikt of niet.
137. Dit is niets dan een verzinsel der ouden.
138. En wij zullen niet worden gestraft."
139. Daarom verloochenden zij hem en Wij
vernietigden hen. Daarin is waarlijk een teken, maar de meesten hunner willen
niet geloven.
140. En voorwaar uw Heer is de Machtige, de
Genadevolle.
141. Het geslacht van Samoed verloochende de
boodschappers eveneens.
142. Toen hun broeder, Salih, tot hen zeide, "Wilt
gij niet godvruchtig worden?
143. Waarlijk ik ben voor u een getrouwe
boodschapper.
144. Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
145. En ik vraag u er geen beloning voor. Mijn
beloning is slechts bij de Heer der Werelden.
146. Zult gij met rust worden gelaten tussen de
dingen die hier zijn,
147. Tussen tuinen en bronnen,
148. En korenvelden en dadelpalmen vol vruchten.
149. En de huizen, welke gij met grote handigheid
uit de bergen maakt?
150. Daarom vreest Allah en gehoorzaamt mij.
|