1 - 50
1. Taa Sien. Dit zijn de verzen van de Koran, het
duidelijke Boek.
2. Een richtsnoer en goed nieuws voor de gelovigen.
3. Die het gebed houden en de Zakaat betalen, en een
vast geloof hebben in het Hiernamaals.
4. Voorzeker, die niet in het Hiernamaals geloven,
hun daden hebben Wij voor hen schoonschijnend gemaakt, daarom lopen zij
blindelings rond.
5. Zij zullen zeker een zware straf krijgen en zij
zullen in het Hiernamaals de grootste verliezers zijn.
6. Voorwaar, aan u wordt de Koran overgedragen door
de Alwijze, de Alwetende.
7. Gedenk toen Mozes tot zijn familieleden zeide:
"Ik zie een vuur. Ik zal u daarvan enig bericht brengen of ik breng wat
vuur mee opdat gij u moogt verwarmen."
8. En toen hij er bij kwam, riep een stem hem toe:
"Gezegend is hij, die in het vuur is en gezegend is hij die er dichtbij
is, glorie zij Allah, de Heer der Werelden!
9. O Mozes, Ik ben Allah, de Machtige, de Alwijze.
10. Werp uw staf neder." Maar toen hij de staf zich
als een slang zag bewegen, wendde hij zich af en wilde zich niet omkeren. (En
Allah zeide) "O Mozes, vrees niet, voorwqwaar bij Mij vrezen de
boodschappers niet."
11. Noch degene die kwaad doet en daarna het kwade
door goed vereffent; want waarlijk, Ik ben dan Vergevensgezind, Genadevol.
12. En stop uw hand in uw boezem, zij zal zonder
enige schade wit te voorschijn komen. Dit behoort tot de negen tekenen voor
Pharao en zijn volk; want zij zijn een opstandig volk."
13. Maar toen Onze verlichtende tekenen tot hen
kwamen, zeiden zij: "Dit is openbare tovenarij."
14. En zij verwierpen deze onrechtvaardig en
aanmatigend terwijl hun zielen er van overtuigd waren. Ziet, hoe kwaad het einde
was van de onruststokers.
15. En Wij gaven kennis aan David en Salomo, en zij
zeiden: "Alle eer behoort aan Allah, Die ons boven vele van Zijn gelovige
dienaren heeft verheven."
16. En Salomo volgde David op en hij zeide: "O
gij mensen, ons is de taal der vogelen onderwezen, en ons werd alles
geschonken. Dit is inderdaad Gods openbare gunst."
17. Er waren legers voor Salomo verzameld van djinn,
mensen en vogelen en zij werden in slagorde opgesteld.
18. Toen zij tot het dal van de mieren kwamen, zei
een mier: "O gij mieren, gaat uw woningen binnen opdat Salomo en zijn
scharen u niet verpletteren zonder dit te bemerken."
19. Daarop glimlachte hij, zich verbazend over haar
woorden en hij zeide: "Mijn Heer, doe mij dankbaar zijn voor Uw gunst, die
Gij mij en mijn ouders hebt bewezen en laat mij het goede doen dat U behaagt en
laat mij door Uw barmhartigheid tot Uw rechtvaardige dienaren behoren."
20. En hij overzag de vogelen, en zeide: "Hoe
kan het zijn dat ik de hop niet zie? Is hij onder de afwezigen?
21. Ik zal hem zeker streng straffen of ik zal hem
doden, als hij mij geen duidelijke uitleg geeft."
22. En hij duurde niet lang, totdat deze kwam en
zeide: "Ik heb datgene gezien wat gij niet weet; en ik heb over Saba
betrouwbare inlichtingen meegebracht.
23. Ik vond een vrouw, die daar regeerde en haar is
alles gegeven en zij heeft een machtige troon.
24. Ik vond, dat zij en haar volk de zon aanbaden in
plaats van Allah en Satan heeft hun werken voor schoonschijnend gemaakt en
heeft hun de weg versperd, zodat zij geen rechte leiding volgen;
25. Zij aanbidden Allah niet, Die hetgeen in de
hemelen en op aarde verborgen is aan het licht brengt en Die weet wat gij
verbergt en wat gij toont."
26. Allah! Er is geen God naast Hem, de Heer van de
Grote Troon.
27. Salomo zeide: "Wij zullen zien of gij de
waarheid hebt gesproken of dat gij tot de leugenaars behoort.
28. Ga met deze mijn brief en leg hem voor hen
neder, trek u dan van hen terug, en zie welk antwoord zij terugzenden.''
29. Zij (de Koningin) zeide: "Gij, leiders, er
is aan mij een nobele brief afgeleverd.
30. Hij is van Salomo en luidt: "In naam van
Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
31. Weest niet laatdunkend tegenover mij maar komt
tot mij in onderworpenheid."
32. Zij zeide: "Gij leiders, geeft mij raad in
de zaak die voor mij ligt, ik beslis niets totdat gij er mee instemt."
33. Zij antwoordden: "Wij hebben de macht en
wij bezitten een grote dapperheid in de oorlog, maar de zaak is in uw handen;
overdenk daarom wat gij zult bevelen."
34. Zij zeide: "Voorzeker, koningen verwoesten
een stad als zij er (met geweld) binnen trekken en maken de hoogsten van het
volk tot de laagsten. Zo handelen dezen (zeker ook met ons).
35. Maar ik ga hun geschenken sturen en afwachten
waarmede de afgevaardigden terugkeren."
36. Toen de gezant (der koningin) tot Salomo kwam,
zeide deze: "Schenkt gij mij rijkdommen? Maar datgene wat Allah mij
geschonken heeft is beter dan wat Hij u heeft gegeven. Neen, gij verheft u op
uw gaven.
37. Gaat tot hen terug, want wij zullen zeker tot
hen komen met scharen waartegen zij geen macht zullen hebben, wij zullen hen
met ontering daaruit (de stad) verdrijven en zij zullen vernederd worden."
38. Hij (Salomo) zeide: "O edelen, welke onder
u zal mij een passende troon voor haar brengen voordat zij onderdanig tot mij
komt?"
39. Een dappere van de djinn zeide: "Ik zal
deze tot u brengen voordat gij van uw kamp opstaat en zeker heb ik daar macht
over en ik ben betrouwbaar."
40. Iemand, die kennis van het geschrift had zeide:
"Ik zal hem tot u brengen vóór uw bode terugkeert," en toen Salomo de
troon naast zich zag geplaatst, zeide hij: "Dit is bij de gratie van mijn
Heer, opdat Hij mij moge beproeven of ik dankbaar of ondankbaar ben. En wie
dankbaar is, is dankbaar voor het welzijn van zijn eigen ziel, maar wie ondankbaar
is, waarlijk mijn Heer is Zichzelf-genoeg, Geëerd."
41. En hij (Salomo) zeide: "Zorgt dat haar
eigen troon haar tegenstaat. Wij zullen zien of zij de rechte weg volgt of dat
zij behoort tot degenen die van de rechte weg worden afgeleid."
42. En toen zij kwam, werd haar gevraagd: "Is
uw troon als deze?" Zij antwoordde: "Hij is als het ware
dezelfde." En ons is voordien kennis gegeven en wij zijn reeds onderdanig
geworden."
43. Hij (Salomo) weerhield haar van het aanbidden
van hetgeen zij in plaats van Allah aanbad; want zij behoorde tot een ongelovig
volk.
44. Er werd tot haar gezegd "Ga het paleis
binnen." En toen zij het zag, dacht zij dat het een massa water was, en
zij raakte in verwarring. Hij zeide: "Het is een paleis dat geplaveid is
met glas." Zij zeide: "Mijn Heer, ik heb mijn ziel inderdaad onrecht
aangedaan; en ik onderwerp mij met Salomo aan Allah, de Heer der
Werelden."
45. En Wij zonden zeker tot de Samoed hun broeder
Salih, die zeide: "Aanbidt Allah." Maar ziet, zij werden in twee
partijen gesplitst die met elkander twistten.
46. Hij zeide: "O mijn volk, waarom wenst gij
het kwade te verhaasten boven het goede? Waarom vraagt gij geen vergiffenis aan
Allah, opdat u barmhartigheid betoond moge worden?"
47. Zij antwoordden: "Wij voorzien kwaad wegens
u en degenen die met u zijn." Hij zeide: "Uw kwade verwachting is bij
Allah. Neen, gij zijt een volk dat beproefd wordt."
48. En er waren negen personen in de stad die onrust
in het land stichtten en zich niet wilden verbeteren,
49. Zij zeiden: "Zweert tot elkander bij Allah,
dat wij zeker Salih en zijn familie in de nacht zullen aanvallen en daarna
zullen wij tot zijn bloedverwanten zeggen: "Wij waren geen getuigen van de
vernietiging van zijn familie en wij spreken zeker de waarheid."
50. En zij smeedden een plan, en Wij maakten ook een
plan (tegen hen) maar zij bemerkten het niet.
|