1 - 50
1. Taa Sien Miem.
2. Dit zijn de verzen van het duidelijke Boek.
3. Wij dragen u het verhaal van Mozes en Pharao
voor, in waarheid, ten bate van een volk dat wil geloven.
4. Waarlijk, Pharao handelde aanmatigend in het land
en deed het volk er van in partijen scheiden; van een groep die hij als zwak
beschouwde doodde hij de zonen en spaarde de vrouwen. Zeker, hij behoorde tot
de onheilstichters.
5. En Wij wensten hun die op aarde als zwak
beschouwd werden een gunst te bewijzen door hen tot erfgenamen en leiders te
maken.
6. En hen te vestigen op aarde; om Pharao en Hamaan
en hun scharen datgene te tonen waarvoor zij vreesden.
7. En Wij openbaarden aan de moeder van Mozes:
"Zoog hem; en indien gij voor hem vreest, werp hem dan in de rivier en
vrees noch treur; want Wij zullen hem aan u teruggeven en zullen hem tot een
boodschapper maken."
8. En Pharao's familie nam hem op zodat hij voor hen
een vijand en een smart zou worden; want Pharao en Hamaan en hun scharen waren
boosdoeners.
9. En Pharao's vrouw zeide: "(Dit kind is) een
troost voor de ogen voor u en voor mij. Dood hem niet. Hij kan nuttig voor ons
zijn of wij kunnen hem als zoon opnemen." Maar zij doorzagen het niet.
10. En het hart der moeder van Mozes werd vrij (van
angst). Zij had het bijna onthuld als Wij haar hart niet gesterkt hadden om tot
de gelovigen te behoren.
11. En zij zeide tot zijn zuster: "Ga hem
achterna." Zij sloeg hem van verre gade en de anderen bemerkten het niet.
12. En Wij hadden hem de minnen voordien verboden.
Daarom zeide zij (zijn zuster): "Zal ik u een familie noemen die hem voor
u zal grootbrengen en die voor hem welwillend zal zijn?"
13. Zo gaven Wij hem aan zijn moeder terug opdat
haar oog getroost mocht worden en opdat zij niet behoefde te treuren en opdat
zij mocht weten dat de belofte van Allah waar is. Maar de meeste mensen kennen
(de Waarheid) niet.
14. En toen hij volwassen werd en zijn volle kracht
had bereikt, gaven wij hem wijsheid en kennis; zo belonen Wij hen die goed
doen.
15. En hij ging de stad binnen op een tijdstip
waarop de bewoners achteloos waren, en hij vond er twee vechtende mannen, de
ene van zijn eigen volk en de andere van zijn vijanden. En hij die van zijn
volk was zocht hulp tegen hem die tot zijn vijanden behoorde. Daarom stompte
Mozes hem zodat deze stierf. Hij zeide: "Dit is Satan's werk, en deze is
inderdaad een vijand en openbare verleider."
16. Hij zeide: "Mijn Heer, ik heb mijn eigen
ziel onrecht gedaan, bescherm mij." Daarom vergaf Hij hem; want Hij is de
Vergevensgezinde, de Genadevolle.
17. Hij zeide: "Mijn Heer, door de gunsten die
Gij mij hebt bewezen zal ik nooit de schuldigen ondersteunen."
18. En in de morgen was hij in de stad, vrezend, op
zijn hoede; en ziet! hij, die de vorige dag zign hulp had gezocht riep wederom
tot hem om hulp. Mozes zeide tot hem: "Gij zijt voorzeker stellig een
dwalende."
19. En toen hij hem wilde grijpen die een vijand van
beiden was, zeide deze: "O Mozes, wilt gij mij ook doden, zoals gij
gisteren een man gedood hebt? Gij wenst slechts een geweldenaar te worden in
het land en wilt geen vredestichter zijn."
20. En er kwam een man aangehold van het andere
einde der stad, zeggende: "O Mozes, waarlijk, de leiders beraadslagen om u
te doden. Ga daarom weg, ik ben u welgezind."
21. Daarop ging hij heen, vrezende en op zijn hoede.
Hij bad: "Mijn Heer, verlos mij van het kwaadaardige volk."
22. En toen hij zijn gezicht naar Midian keerde,
zeide hij: "Ik hoop dat mijn Heer mij naar de rechte weg zal leiden."
23. En toen hij bij de bron van Midian aankwam, vond
hij daar een groep mannen die hun vee drenkten. En hij vond naast hen twee
vrouwen die (haar kudden) terughielden. Mozes zeide tot haar: "Wat scheelt
u?" Zij antwoordden: "Wij kunnen niet drenken, totdat de herders hun
kudden terugnemen want onze vader is een zeer oude man."
24. Daarop drenkte hij voor haar. Daarna ging hij
opzij in de schaduw, en zeide: "Mijn Heer, ik heb behoefte aan wat Gij mij
voor goeds moogt nederzenden."
25. En een der twee vrouwen kwam verlegen naar hem
toelopen. Zij zeide: "Mijn vader roept u opdat hij u moge belonen omdat
gij voor ons gedrenkt hebt." Dan, toen hij tot hem kwam en hem het verhaal
vertelde, zeide hij: "Vrees niet, gij zijt een onrechtvaardig volk
ontvlucht."
26. Een der twee vrouwen zeide: "O, mijn vader
neem hem in dienst, want de beste man die gij kunt huren is hij, die sterk,
vertrouwenswaardig is."
27. En hij zeide: "Ik zou u een dezer twee
dochters van mij uithuwen, mits gij acht jaren voor mij werkt. En als gij er
tien voltooit dan zou dit uit uw vrije wil geschieden. En ik zal u geen
moeilijkheden opleggen; gij zult vinden, als Allah het wil, dat ik tot de
rechtvaardigen behoor."
28. Mozes antwoordde: "Dat is een overeenkomst
tussen u en mij. Welke van de twee termijnen ik ook vervul, er zal mij geen
onrecht worden aangedaan; en Allah is Getuige van hetgeen wij zeggen."
29. Toen Mozes de termijn had voltooid, en met zijn
familie op reis ging, bemerkte hij een vuur in de richting van de berg Sinaï.
Hij zeide tot zijn familie: "Wacht hier, ik zie een vuur, misschien kan ik
u nieuws of wat vuur daarvan brengen opdat gij u moogt verwarmen."
30. En toen hij er bij kwam werd hij door een stem
van de rechterzijde van het dal geroepen, op de heilige plaats van uit de boom:
"O Mozes, voorwaar, Ik ben Allah, de Heer der Werelden.
31. Werp uw staf neder." En toen hij hem zag
bewegen als een slang, vluchtte hij en keerde niet om. "O Mozes, kom en
vrees niet, want gij behoort tot hen die veilig zijn."
32. "Steek uw hand in uw boezem; zij zal zonder
ziekte wit te voorschijn komen - en wees niet bang voor gevaar - dit zijn twee
tekenen van uw Heer aan Pharao en zijn leiders. Waarlijk, zij zijn een
opstandig volk."
33. Hij (Mozes) zeide: "Mijn Heer, ik doodde
een man onder hen, en ik vrees dat zij mij nu zullen doden.
34. Maar mijn broeder Aäron is beter bespraakt dan
ik, zend hem daarom met mij als helper, opdat hij moge getuigen van mijn
waarheid, want ik vrees dat zij mij zullen verloochenen."
35. God zeide: "Wij zullen uw arm door uw
broeder versterken en Wij zullen u beiden macht geven zodat zij u niet zullen
kunnen bereiken. Door Onze tekenen zult gij beiden en zij die u volgen
overwinnaars worden."
36. En toen Mozes met Onze duidelijke tekenen tot
hen kwam, zeiden zij: "Dit is niets dan verzonnen tovenarij, en wij
hoorden nooit van iets dergelijks onder onze voorvaderen."
37. Mozes zeide: "Mijn Heer weet het beste wie
de leiding van Hem heeft gebracht en voor wie de gelukkige beloning van het
tehuis zal zijn. Waarlijk, de onrechtvaardigen zullen nooit slagen."
38. En Pharao zeide: "O leiders, ik erken geen
God voor u naast mij; stook voor mij een vuur O Hamaan, om stenen van klei te
bakken en bouw een toren, opdat ik moge opklimmen naar de God van Mozes want
waarlijk ik beschouw hem als een leugenaar."
39. En hij en zijn legers handelden ten onrechte
aanmatigend in het land. En zij dachten, dat zij nooit naar Ons zouden worden
teruggebracht.
40. Daarom grepen Wij hem en zijn scharen en wierpen
hen midden in de zee. Zie dan hoe slecht het einde der boosdoeners was.
41. En Wij gaven hun leiders die tot het Vuur
uitnodigen; en op de Dag der Opstanding zullen zij niet worden geholpen.
42. En Wij deden hen in deze wereld door een vloek
achtervolgen, en op de Dag der Opstanding zullen zij de verachten zijn.
43. En Wij gaven het Boek aan Mozes nadat Wij de
vroegere geslachten hadden vernietigd als een duidelijk bewijs voor de mensen
en als een leiding en een genade, opdat zij er lering uit mochten trekken.
44. En gij (Mohammed) waart niet aan de westelijke
kant (van de berg) toen Wij Mozes de geboden mededeelden, noch waart gij onder
de aanwezigen.
45. Maar Wij brachten vele geslachten na Mozes voort
en het leven werd voor hen verlengd. En gij waart geen bewoner onder het volk
van Midian, die Onze tekenen aan hen voordroeg, maar Wij waren het, Die
boodschappers stuurden.
46. En gij waart niet aan de bergkant toen Wij (naar
Mozes) riepen. Maar uit barmhartigheid van uw Heer zijt gij gezonden, opdat gij
een volk naar hetwelk geen waarschuwer kwam vóór u moogt waarschuwen opdat zij
er lering uit mogen trekken.
47. En indien een ramp over hen zou komen wegens
hetgeen zij verdienen, mogen zij niet meer zeggen: "Onze Heer, waarom
zondt Gij ons geen boodschapper, opdat wij Uwe tekenen hadden kunnen volgen en
onder de gelovigen konden zijn?"
48. Maar toen de Waarheid van Ons tot hen kwam,
zeiden zij: "Waarom is hem niet hetzelfde gegeven als aan Mozes werd
gegeven?" Verwierpen zij datgene niet, wat Mozes voorheen was gegeven? Zij
zeiden: "Twee tovenaars die elkander ondersteunen." En dezen zeggen: "Wij
geloven in beiden niet."
49. Zeg: "Brengt dan een Boek van Allah dat een
betere leiding geeft dan dit, ik zal dat volgen, indien gij waarachtig
zijt."
50. Maar als zij u niet antwoorden, weet dan dat zij
slechts hun eigen begeerten volgen. En wie dwaalt meer dan hij die zijn eigen
neigingen volgt zonder de leiding van Allah? Voorwaar, Allah leidt de
onrechtvaardige mensen niet.
|