1 - 50
1. Saad. Bij de Koran vol van aanzien.
2. Maar de ongelovigen zijn in valse trots en
strijd.
3. Hoevele geslachten hebben Wij vernietigd vóór
hen! Zij schreeuwden het uit, toen er voor ontkomen geen tijd meer was.
4. En dezen verwonderen zich, omdat een waarschuwer
uit hun midden tot hen is gekomen; en de ongelovigen zeggen. "Dit is een
tovenaar en een leugenaar.
5. Heeft hij van vele Goden één God gemaakt? Dit is
voorzeker iets eigenaardigs."
6. En de leiders onder hen zeggen: "Gaat voort
en houdt u aan uw Goden. Dit is voorzeker gewenst.
7. Wij hebben hieromtrent in de laatste godsdienst
niets gehoord. Dit is niets anders dan een verzinsel.
8. Aan hem is onder ons de vermaning gezonden?"
Neen, zij twijfelen aan Mijn vermaning, zij hebben Mijn straf nog niet
ondergaan.
9. Bezitten zij de schatten der barmhartigheid van
uw Heer, de Machtige, de Milddadige?
10. Of is het koninkrijk der hemelen en der aarde en
alles wat er tussen is van hen? Laat hen dan hun middelen vermeerderen.
11. Zij zijn een leger van bondgenoten dat zal
worden verslagen.
12. Vóór hen loochende het volk van Noach, en Aad en
Pharao - de heer der scharen -
13. En de Samoed, en het volk van Lot, e: en de
woudbewoners; dezen waren bond genoten.
14. Allen verloochenden de boodschappers, daarom
werd Mijn straf verwerkelijkt.
15. En dezen wachten slechts op een enkele roep
waarvoor geen uitstel zal zijn.
16. Zij zeggen: "Onze Heer, geef ons spoedig
ons deel vóór de Dag der Afrekening."
17. Verdraag hetgeen zij zeggen en gedenk onze
dienaar David, heer van macht; voorzeker hij was altijd tot God geneigd.
18. Wij onderwierpen de bergen om met hem (God) te
verheerlijken bij avond en ochtend.
19. En de vogelen die tezamen verzameld waren, waren
hem allen gehoorzaam.
20. En Wij versterkten zijn koninkrijk en gaven hem
wijsheid en een beslissend oordeel.
21. En heeft het verhaal van de tegenstanders u
bereikt? Hoe zij over de muur van zijn kamer klommen;
22. Hoe zij bij David binnenkwamen en hij hen
vreesde. Zij zeiden: "Vrees niet, wij zijn twee procesvoerders, waarvan de
ene de ander onrecht heeft aangedaan; spreek daarom recht tussen ons in
waarheid en handel niet onrechtvaardig en leid ons naar het rechte pad."
23. "Deze is mijn broeder; hij heeft negen en
negentig ooien, en ik heb maar één ooi. Toch zegt hij: 'Geef haar aan mij' en
hij was mij in het dispuut de baas."
24. David zeide: "Voorzeker, hij heeft u
onrecht aangedaan door uw ooi te eisen naast zijn eigen ooien. En voorzeker,
vele der mededingers doen elkaar onrecht aan, met uitzondering van hen, die
geloven en goede werken doen: en zij zijn slechts weinigen." En David
bemerkte, dat Wij hem hadden beproefd, daarom vroeg hij om vergiffenis van zijn
Heer en zich tot Hem wendend, viel hij in gebed neder.
25. Daarom gaven Wij hem bescherming en inderdaad
had hij een dichte toenadering en een voortreffelijk toevlucht tot Ons.
26. (Wij zeiden): "O David, Wij hebben u als
stedehouder op aarde aangewezen, spreek daarom recht over de mensen naar
waarheid en volg (hun) begeerten niet, anders zullen zij u van de weg van Allah
afleiden." Degenen, die van de weg van Allah afdwalen zullen gewis een strenge
straf ontvangen, omdat zij de Dag des Oordeels vergeten.
27. En Wij hebben de hemelen en de aarde en alles
wat er tussen is niet tevergeefs geschapen - Dat is het vermoeden der
ongelovigen. En wee de ongelovigen vanwege het Vuur.
28. Zullen Wij degenen, die geloven en goede werken
doen op dezelfde wijze behandelen als de onheilstichters op aarde of moeten Wij
de godvruchtigen en de bozen gelijk stellen?
29. Het Boek dat Wij aan u hebben geopenbaard is vol
van zegeningen, laat hen dus over zijn verzen nadenken en laat de verstandigen
er lering uit trekken.
30. En aan David schonken Wij Salomo; een
voortreffelijke dienaar, die altijd (tot Ons) geneigd was.
31. Herinnert u, toen er renpaarden van het edelste
ras en vlug ter been op een avond voor hem werden gebracht,
32. Dat hij zeide: "Ik houd van goede dingen
vanwege de gedachtenis aan mijn Heer." Toen zij (de zon) door een sluier
verborgen waren, zei hij:
33. "Brengt ze naar mij terug." Toen begon
hij ze over hun benen en nek te strijken.
34. Voorzeker Wij beproefden Salomo en op zijn troon
zetten Wij een zielloos lichaam. En hij (Salomo) wendde zich tot (God).
35. En zeide: "O mijn Heer, vergeef mij, en
schenk mij een koninkrijk hetwelk na mij voor niemand anders is; zeker, Gij
zijt de Milddadige."
36. Wij onderwierpen de wind aan hem, die op zijn
gebod zachtjes waaide waarheen hij wilde,
37. En deskundigen en allerlei bouwers en duikers,
38. Alsook anderen, die met ketenen geboeid waren.
39. Wij zeiden: "Dit is Onze gave. Wees
vrijgevig of spaarzaam, er zal daarover geen oordeel zjin."
40. En hij had inderdaad een dichte toenadering tot
Ons en een voortreffelijke toevlucht.
41. Herinnert u Onze dienaar Job, toen hij tot zijn
Heer riep: "Satan heeft mij met kommer en smart geslagen."
42. Wij zeiden: "Spoor uw rijdier met uw voet
aan, hier is koel water om u er mee te wassen en ook om te drinken."
43. Wij schonken hem zijn familie en evenveel
bovendien, als een barmhartigheid van Ons en als les voor mensen van begrip.
44. (En Wij zeiden:) "Neem een handvol
gedroogde stengels in uw hand en sla er mee, en breek uw eed niet." Wij
vonden hem standvastig. Hij was een voortreffelijke dienaar en altijd tot Ons
geneigd.
45. En gedenk Onze dienaren Abraham, Izaak en Jacob,
de bezitters van macht en inzicht.
46. Wij verkozen hen in het bijzonder - ter
vormaning betreffende het laatste tehuis.
47. En waarlijk, zij zijn in Onze ogen de uitverkorenen
en de goeden.
48. En gedenk Ismaël, Eliza en Zolkifl; zij behoren
allen tot de besten.
49. Dit is een aanmaning. En voor de godvruchtigen
zal zeker een voortreffelijke toevlucht zijn.
50. Tuinen der eeuwigheid met de poorten wijd voor
hen open;
|