51 - 89
51. En Pharao riep tot zijn volk: "O, mijn
volk! Behoort het koninkrijk van Egypte niet aan mij toe? En stromen deze
rivieren niet op mijn bevel? Kunt, gij dat niet inzien?
52. Of ben ik niet beter dan deze onaanzienlijke man
die zich nauwelijks kan uitdrukken?
53. Waarom zijn hem dan geen armbanden van goud
geschonken of komen engelen niet in processie met hem?"
54. Zo maakte hij zijn volk tot dwazen en zij gehoorzaamden
hem. Zij waren inderdaad een overtredend volk.
55. Toen zij Ons vertoornden, straften Wij hen en
verdronken hen allen.
56. Wij deden hen vergaan en maakten dit tot een
voorbeeld voor de komende (geslachten).
57. En wanneer de zoon van Maria als voorbeeld wordt
genoemd, ziet, uw volk rijst op en keerde zich of in ofschuw.
58. En zij roepen: "Zijn onze goden beter of is
hij beter?" Zij zeggen dit tot u alleen om te twisten. Waarlijk zij zijn
een twistziek volk.
59. Hij (Jezus) is niets dan een dienaar wie Wij
Onze gunst schonken en Wij stelden hem tot voorbeeld voor de kinderen van
Israël.
60. En indien Wij het wilden, konden Wij engelen uit
uw midden tot opvolgers op aarde maken.
61. Maar dit is een teken van het Uur. Twijfelt er
daarom niet aan, maar volgt Mij. Dit is het rechte pad.
62. En laat Satan u niet verleiden. Voorzeker, hij
is voor u een openlijke vijand.
63. Toen Jezus met duidelijke bewijzen kwam, zeide
hij: "Waarlijk ik ben met wijsheid tot u gekomen opdat ik u iets van
hetgeen waarover gij onderling verschilt duidelijk moge maken. Vreest daarom
Allah en gehoorzaamt mij.
64. Voorwaar, Allah is mijn Heer en uw Heer. Dient
Hem daarom. Dit is het rechte pad."
65. Maar vele groepen uit hun midden werden onenig.
Wee de onrechtvaardigen wegens de straf van een smartelijke Dag!
66. Zij wachten slechts tot het Uur plotseling over
hen komt, terwijl zij het niet voorzien.
67. Vrienden zullen op die Dag elkanders vijanden
zijn. Doch de godvruchtigen:
68. "O Mijn dienaren, geen vrees zal op deze
Dag over u komen noch zult gij treuren.
69. Die in Onze tekenen geloofdet en onderdanig
waart,
70. Gaat het paradijs binnen, gji en uw echtgenoten,
gelukkig zijnde.
71. Er zullen gouden schalen en bekers worden
rondgereikt en er zal daarin alles zijn wat de zielen zich wensen en waar de
ogen van genieten. En gij zult daarin vertoeven.
72. Dit is de Tuin, die u is gegeven (als beloning)
voor hetgeen gij deedt.
73. Er is daarin een overvloed van fruit voor u
waarvan gij kunt eten."
74. De schuldigen zullen gewis de kastijding der hel
blijven ondergaan.
75. En deze zal voor hen niet verlicht worden en zij
zullen daarin vertwijfelen.
76. Wij deden hun geen onrecht, doch zij waren tet
die zichzelf onrecht plachten te doen.
77. En zij zullen schreeuwen: "O, Malik, laat
uw Heer een einde aan ons maken." Deze zal antwoorden: "Gij moet
blijven."
78. Wij brachten u zeker de Waarheid maar de meesten
uwer waren er afkerig van.
79. Hebben zij een richting bepaald? Dan doen Wij
dat ook.
80. Denken zij dat Wij hun heimelijk overleg en hun
beraadslaging niet horen? Ja zeker! Onze boodschappers bij hen schrijven alles
op.
81. Indien de Barmhartige een zoon had, dan zou ik
de eerste der aanbidders zijn.
82. Verheven is de Heer der hemelen en der aarde, de
Heer van de Troon, boven al hetgeen zij vertellen.
83. Laat hen praten en zich vermaken totdat de Dag
komt die hun is beloofd.
84. En Hij is God in de hemel en op aarde en Hij is
de Alwijze, de Alwetende,
85. En zalig is Hij, Wie het Koninkrijk der hemelen
en der aarde en alles, wat er tussen is, toebehoort, en bij Hem is de kennis
van het Uur, en tot Hem zult gij worden teruggebracht.
86. En degenen die zij naast Allah aanroepen bezitten
geen macht tot bemiddeling, behalve hij, die de Waarheid getuigt; en dat weten
zij.
87. En indien gji hun vraagt: "Wie schiep
hen?", zullen zij zeker zeggen: "Allah". Waarheen worden zij dan
afgewend?
88. En zijn (des Profeten) gezegde: "O, mijn
Heer, dit is een volk dat niet gelooft."
89. Wend u dan van hen af en zeg: "Vrede":
en weldra zullen zij (hun dwaijling) te weten komen.
|