101 - 150
101. En nu er een boodschapper van Allah tot hen is
gekomen, vervullend wat zij reeds bezaten, heeft een gedeelte der mensen van
het Boek, Allah's Boek achter zich geworpen, alsof zij het niet kenden.
102. En zij volgen dezelfde weg, die de duivels
volgden tegen de regering van Salomo - en Salomo was niet ongelovig, maar
ongelovig waren de duivels en zij leerden de mensen leugen en bedrog. En (zij
handelen naar) hetgeen aan de twee engelen, Haroet en Maroet te Babylon was
geopenbaard. Maar deze beiden leerden niemand, voordat zij hadden gezegd:
"Wij zijn slechts een beproeving; weest daarom niet ongelovig". Zo
leren zij (de mensen) van hen datgene waarmede zij een geschil maken tussen een
man en zijn vrouw, maar zij schaden er niemand mede, tenzij door Allah's bevel;
maar dezen leren wat hen schaadt en geen goed doet, hoewel zij weten, dat hij,
die in deze zaken handelt geen voordeel heeft in het Hiernamaals; slecht is
hetgene waarvoor zij hun ziel hebben verkocht; hadden zij het slechts ingezien!
103. Indien zij hadden geloofd en rechtvaardig
gehandeld, zou een schonere beloning van Allah gewis hun deel zijn geweest,
hadden zij het slechts geweten.
104. O, gij die gelooft, zegt niet:
"Raainaa", maar zegt: "Onzornaa" en luistert. Er is voor de
ongelovigen een pijnlijke straf.
105. Zij die niet geloven onder de mensen van het
Boek, en de afgodendienaren, gunnen niet, dat iets goeds tot u nedergezonden
wordt van uw Heer; maar Allah kiest voor Zijn barmhartigheid, wie Hij wil en
Allah is de Heer van grote genade.
106. Welk teken Wij ook opheffen of doen vergeten,
daarvoor brengen Wij betere of daaraan gelijke. Weet gij niet, dat Allah macht
heeft over alle dingen?
107. Weet gij niet, dat het koninkrijk der hemelen
en der aarde aan Allah behoort? En buiten Allah is er geen beschermer of helper
Xoor u.
108. Zoudt gij de boodschapper die tot u z werd
gezonden, willen ondervragen, zoals - Mozes voorheen werd ondervraagd? Maar wie
ongeloof in ruil neemt voor geloof, is voorzeker van het rechte pad afgedwaald.
109. Velen van de mensen van het Boek, wensen, nadat
gij gelovig geworden zijt, u uit afgunst weder tot ongelovigen te maken, nadat
de Waarheid hun is duidelijk geworden. Maar vergeeft en weest toegefelijk
totdat Allah Zijn gebod uitbrengt. Voorzeker, Allah heeft macht over alle
dingen.
110. En onderhoudt het gebed en betaalt de Za'kaat;
het goede dat gij vooruit zendt voor uzelf, gij zult het bij Allah vinden.
Voorzeker, Allah ziet al hetgeen gij doet.
111. En zij zeggen: "Niemand, behalve de Joden
en de Christenen, zal ooit de Eemel binnengaan." Dat zijn hun ijdele
wensen. Zeg: "Toont uw bewijs, aJs gij waarachtig zijt".
112. Neen, wie zich volledig aan Allah onderwerpt en
goede daden verricht, zal zijn beloning bij zijn Heer hebben. Vrees noch
droefheid zal over hem komen.
113. De Joden zeggen: "De Christenen hebben
geen ware grondslag en de Christenen zeggen: "De Joden hebben geen ware
grondslag", terwijl zij beiden hetzelfde Boek lezen. Hetzelfde zeggen
degenen, die geen kennis hebben. Maar Allah zal op de Dag der Opstanding
uitspraak doen in hun geschil.
114. En wie is onrechtvaardiger dan hij, die
verbiedt, dat de naam van Allah wordt verheerlijkt in Allah's bedehuizen en
deze tracht te vernietigen? Zij behoorden (de bedehuizen) slechts in vreze
binnen te gaan. Er is schande over hen in deze wereld en er zal een grote straf
voor hen zijn in het Hiernamaals.
115. En aan Allah behoort het Oosten en het Westen;
waarheen gij u ook wendt, daar zal het Aangezicht van Allah zijn. Zeker, Allah
is Alomvattend, Alwetend.
116. En zij zeggen: "Allah heeft Zich een zoon
verwekt. Heilig is Hij. Neen, alles, wat in de hemelen en op aarde is, behoort
Hem toe en alles gehoorzaamt Hem.
117. Wondere Schepper van de hemelen en aarde.
Wanneer Hij iets besluit, zegt Hij slechts: "Wees" en het
wordt".
118. En de onwetenden zeggen: "Waarom spreekt
Allah niet tot ons, of, komt er geen teken tot ons?" Zo spraken ook
degenen, die vóór hen waren. Hun harten zijn aan elkander gelijk. Wij hebben de
tekenen voorzeker duidelijk gemaakt, voor een volk, dat standvastig gelooft.
119. Voorzeker Wij hebben u als drager van blijde
tijdingen en waarschuwer gezonden met de Waarheid. En gij zult niet
verantwoordelijk worden gesteld voor de bewoners der hel.
120. En de Joden en de Christenen zullen u nooit
welgezind zijn, tenzij gij hun godsdienst belijdt. Zeg: "Voorzeker,
Allah's leiding is de Merkelijke leiding". En, indien gij hun wensen
volgt, nadat de kennis tot u is gekomen, zult gij aan Allah Vriend noch Helper
hebben.
121. Zij, wie Wij het Boek hebben gegeven, volgen
het na, zoals het behoort te worden nagevolgd; dezen zijn het, die er in geloven.
En die er niet in geloven, zullen de verliezers zijn.
122. O, gij kinderen Israëls, gedenkt Mijn gunsten
die Ik u bewees, dat Ik u boven die volkeren verhief.
123. En vreest de Dag, waarop geen ziel een andere ziel
van nut kan zijn, waarop geen losprijs van haar zal worden aanvaard, geen
voorspraak haar zal baten, noch zullen zij worden geholpen.
124. En toen Abrahams Heer hem met zekere opdrachten
beproefde en Abraham deze vervulde, zeide Hij: "Ik zal u tot leider der
mensen maken". Abraham vroeg: "En ook aran onder mijn
nakomelingen?" Hij zeide: "Mijn verbond betreft de overtreders
niet".
125. En toen Wij het Huis tot een plaats van
verzameling voor de mensheid en een toevluchtsoord maakten, zeggende:
"Neemt de plaats van Abraham als een plaats voor gebed". En Wij
geboden Abraham en Ismaël, zeggende: "Reinigt Mijn Huis voor degenen, die
de ommegang verrichten en voor degenen, die er toegewijd in verblijven en voor
degenen, die zich neder buigen en zich ter aarde werpen.
126. En toen Abraham bad: "Mijn Heer, maak deze
plaats toch tot een oord van vrede en geef vruchten aan haar bewoners, die aan
Allah en de laatste dag geloven", zeide Hij: "Ik zal voor een korte
tijd ook aan hem, die niet gelooft weldaden schenken, daarna zal Ik hem in het
Vuur drijven: het is een slechte verblijfplaats".
127. En toen Abraham en Ismaël de muren van het Huis
optrokken, biddende: "Heer, aanvaard dit van ons, want Gij zijt de
Alhorende, de Alwetende,
128. Heer, maak ons beiden aan U onderdanig en maak
van ons nageslacht een volk, dat U onderdanig zij. En toon ons onze wijzen van
aanbidding en wend U met barmhartigheid tot ons, zeker, Gij zijt Berouwaanvaardend
en Genadevol.
129. Heer, doe onder hen een boodschapper opstaan,
die hun Uw tekenen zal verkondigen en hun het Boek en de Wijsheid zal verklaren
en hen zal louteren. Voorzeker, Gij zijt de Almachtige, de Alwijze.
130. En wie zal zich van het geloof van Abraham
afwenden, behalve hij, die dwaas tegen zichzelf handelt? Voorzeker, Wij hebben
hem in deze wereld uitverkoren en in de volgende zal hij gewis onder de
rechtvaardigen zijn.
131. Toen zijn Heer tot hem zeide: "Onderwerp
U", zeide hij: "Ik heb mij aan de Heer der Werelden
onderworpen".
132. En hetzelfde legde Abraham aan zijn zonen op en
Jacob deed desgelijks, zeggende: "O mijn zonen, Allah heeft waarlijk dit
geloof voor u verkozen, sterft daarom niet, tenzij gij Moslims zijt."
133. Of waart gij aanwezig, toen de dood tot Jacob
kwam en hij tot zijn zonen zeide: "Wat zult gij na mij aanbidden?"
Zij antwoordden: "Wij zullen uw God aanbidden, de God uwer vaderen,
Abraham, Ismaël en Izaäk, de enige God, aan Hem zijn wij onderworpen".
134. Dit is een volk, dat is heengegaan: voor hen
is, hetgeen zij verdienden en voor u is, hetgeen gij verdient en gij zult niet
worden ondervraagd over hetgeen zij plachten te doen.
135. En zij zeggen: "Weest Joden of Christenen,
dan zult gij worden geleid". Zeg (hun): "Neen, maar (volg) de
godsdienst van Abraham, de oprechte: hij behoorde niet tot de
afgodendienaren".
136. Zegt: "Wij geloven in Allah en in hetgeen
ons is geopenbaard en in hetgeen tot Abraham, Ismaël, Izaäk, Jacob en de
stammen werd nedergezonden en in hetgeen aan Mozes en Jezus werd gegeven en in
hetgeen aan alle andere profeten werd gegeven door hun Heer. Wij maken geen
onderscheid tussen hen en aan Hem onderwerpen wij ons.
137. En indien zij geloven, zoals gij hebt geloofd,
dan zijn zij juist geleid, maar indien zij zich afwenden, dan zijn zij in
verzet; Allah zal u zeker voldoende zijn tegen hen, want Hij is de Alhorende,
de Alwetende.
138. Maakt Allah's kleur tot de uwe en wie is beter
in kleur, dan Allah? Hem alleen aanbidden wij.
139. Zeg: "Twist gij met ons omtrent Allah,
terwijl Hij uw Heer en onze Heer is? En voor ons zijn onze werken en voor u uw
werken. En Hem alleen zijn wij oprecht toegewijd.
140. Zegt gij, dat Abraham en Ismaël en Izaäk en
Jacob en de stammen Joden of Christenen waren? Zeg: "Weet gij het beter of
Allah?" En wie is onrechtvaardiger, dan hij, die een getuigenis verbergt,
die hij van Allah heeft? En Allah is niet onbekend met hetgeen gij doet.
141. Dit is een volk, dat is heengegaan: voor hen
is, hetgeen zij verdienden en voor u is, hetgeen gij verdient; en gij zult niet
worden ondervraagd over hetgeen zij deden.
142. De dwazen onder het volk zullen zeggen:
"Wat heeft hen van hun Qiblah, die zij volgden, afgekeerd?" Zeg:
"Aan Allah behoort het Oosten en het Westen. Hij leidt, wie Hij wil naar
het rechte pad".
143. En zo hebben Wij u tot een verheven volk
gemaakt, opdat gij getuige zult zijn tegenover de mensen en de Gezant zij een
getuige tegenover u. Wij bepaalden de Qiblah, die gij volgdet slechts, opdat
Wij hem, die de gezant van Allah volgt, onderscheiden van degene die hem de rug
toekeert. En dit is inderdaad zeer moeilijk, behalve voor hen, die Allah heeft
geleid. En Allah zal u uw geloof niet doen verliezen; voorzeker, Allah is
Liefderijk en Genadevol jegens de mensen.
144. Waarlijk, Wij zien uw aangezicht zich naar de
hemel wenden, daarom zullen Wij u tot beheerder maken van de Qiblah, die u
behaagt. Wend daarom uw aanaangezicht naar de Heilige Moskee en waar gij ook
moogt zijn, wendt uw aangezicht daarheen. En voorzeker, zij wie het Boek is
gegeven, weten, dat dit de Waarheid is van hun Heer; Allah is niet achteloos
ten aanzien van wat zij doen.
145. Zelfs al bracht gij elk teken aan degenen aan
wie het Boek is gegeven, zouden zij nooit uw Qiblah volgen, noch kunt gij hun
Qiblah volgen, noch zijn er onder hen, die de Qiblah van anderen volgen. En
indien gij aan hun wens zoudt voldoen, nadat kennis tot u is gekomen, zoudt gij
zeker tot de onrechtvaardigen behoren.
146. Degenen aan wie Wij het Boek hebben gegeven
erkennen dit, zoals zij hun zonen erkennen, maar voorzeker, sommigen hunner
verbergen de Waarheid tegen beter weten in.
147. De Waarheid is van uw Heer, schaar u daarom
niet onder hen die twijfelen.
148. Iedereen heeft een richting, waarheen hij zich
wendt, wedijvert daarom met elkander in goede werken. Waar gij ook zijt, Allah
zal u allen tezamen brengen. Voorzeker, Allah heeft macht over alle dingen.
149. Vanwaar gij ook komt, wend uw aangezicht naar
de Heilige Moskee, want dat is inderdaad de Waarheid van uw Heer. En Allah is
niet achteloos ten aanzien van hetgeen gij doet.
150. Vanwaar gij ook komt, wend uw aangezicht naar
de Heilige Moskee; waar gij ook zijt, wendt uw aangezicht daarheen, opdat de
mensen, met uitzondering van de onrechtvaardigen geen bezwaar tegen u mogen
aanvoeren - vreest hen dus niet, maar vreest Mij - en opdat Ik Mijn gunst aan u
moge voltooien en opdat gij juist geleid moogt worden.
|