201 - 250
201. Sommigen hunner zeggen: "Onze Heer, schenk
ons het goede in deze wereld, alsook in de komende wereld en bescherm ons voor
de marteling van het Vuur."
202. Voor dezen zal er een aandeel zijn wegens
hetgeen zij hebben verdiend. En Allah is vlug in het verrekenen.
203. En gedenkt Allah gedurende het vastgestelde
aantal dagen, maar wie na twee dagen zich haast (om te vertrekken) het zal voor
hem geen zonde zijn en wie achterblijft, ook voor hem zal het geen zonde zijn.
Dit geldt voor hem, die God vreest. Vreest Allah en weet, dat gij voor Hem zult
worden verzameld.
204. En onder de mensen is iemand, wiens spreken
over dit leven u zou behagen en hij stelt Allah tot getuige voor wat in zijn
hart is en toch is hij de meest twistzieke.
205. Wanneer hij gezag heeft, gaat hij in het land
rond, om er wanorde te stichten en de oogst en het nageslacht (van de mens) te
vernietigen, maar Allah houdt niet van wanorde.
206. En wanneer er tegen hem wordt gezegd:
"Vrees Allah", dan spoort de trots hem aan tot verdere zonde. Daarom
is de hel goed genoeg voor hem en voorzeker, deze is een kwade rustplaats.
207. En onder de mensen is iemand, die zich
weggeeft, Allah's welbehagen zoekende; Allah is goedertieren jegens Zijn
dienaren.
208. O gij die gelooft, komt in volledige overgave
en volgt de voetstappen van Satan niet; hij is voorzeker uw verklaarde vijand.
209. Maar indien gij uitglijdt nadat de duidelijke
tekenen tot u zijn gekomen, weet dan, dat Allah Almachtig, Alwijs is.
210. Zij wachten op niets anders, dan dat Allah en
de engelen in de schaduw der wolken tot hen komen en dat de zaak beslist wordt.
En tot Allah worden alle dingen teruggebracht.
211. Vraag de kinderen Israëls, hoeveel duidelijke
tekenen Wij hun hebben gegeven. Maar hij die de gunst van Allah verandert,
nadat zij tot hem is gekomen, (wete) dat Allah streng is in het straffen.
212. Het leven dezer wereld is voor de ongelovigen
schoonschijnend gemaakt en zij bespotten de gelovigen. Maar de godvrezenden
zullen boven hen verheven zijn op de dag der opstanding: Allah schenkt Zijn
gaven overvloedig aan wie Hij wil.
213. De mensheid was één gemeenschap. Daarna
verwekte Allah profeten als brengers van goede tijdingen en als waarschuwers en
zond met hen het Boek neder, dat de waarheid bevatte, om onder de mensen te
richten over datgene waarin zij verschilden. En niemand verschilde er over, dan
degenen aan wie het (Boek) was gegeven, nadat duidelijke tekenen tot hen waren
gekomen, - uit afgunst jegens elkander. Dan heeft Allah door Zijn gebod de
gelovigen geleid betreffende de waarheid, waarover zij hot oneens waren; en
Allah leidt naar het rechte pad, wie Hij wil.
214. Denkt gij dat gij de Hemel zult binnengaan,
terwijl cle toestand dergenen, die vóór u gingen, nog niet over u is gekomen?
Armoede en tegenslagen kwamen over hen en zij werden hevig geschokt, totdat de
boodschapper en de gelovigen met hem zeiden: "Wanneer komt Allah's
hulp?" Ja, voorzeker, de hulp van Allah is nabij.
215. Zij vragen u, wat zij moeten besteden. Zeg hun:
"Welke rijkdom gij ook weggeeft, het moet zijn voor ouders, naaste
verwanten, wezen, behoeftigen en reizigers. En welke weldaad gij ook doet -
Allah weet het goed.
216. Vechten is u geboden ofschoon gij er afkerig
van zijt; maar het kan zijn, dat gij tegenzin hebt in iets terwijl het goed
voor u is en het kan zijn, dat u iets behaagt terwijl het slecht voor u is.
Allah weet het en gij weet het niet.
217. Zij vragen u omtrent het vechten in de heilige
maand. Zeg: "Het vechten hierin is een grote overtreding, maar de mensen
van de weg van Allah af te houden en Hem ondankbaar te zijn en (de toegang tot)
de Heilige Moskee (te verhinderen) en haar mensen er van te verdrijven, is bij
Allah een grotere zonde; en vervolging is erger dan doden." En zij zullen
niet ophouden, u te bevechten, totdat zij u van uw geloof hebben afgebracht,
als zij kunnen. Maar wie onder u zich van zijn geloof afkeert en sterft als een
ongelovige - diens werken zullen tevergeefs zijn in deze wereld en in de
toekomende. Dezulken zijn de bewoners van het Vuur en zij zullen daarin
verblijven.
218. Zij, die geloven en zij die voor de zaak van
Allah hun land verlaten en er voor ijveren, zijn het, die Allah's
barmhartigheid verwachten en Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
219. Zij vragen u omtrent wijn en kansspel. Zeg hun:
"In beide is groot nadeel en ook enig voordeel voor de mensen, maar het
nadeel is groter dan het voordeel." En zij vragen u, wat zij moeten
weggeven. Zeg hun: "Hetgeen gij kunt missen." Zo maakt Allah u Zijn
geboden duidelijk, opdat gij over deze en de volgende wereld zult nadenken.
220. En zij vragen u omtrent de wezen. Zeg hun:
"De bevordering van hun welzijn is een goede daad. En als gij met hen
omgaat zijn zij uw broeders. En Allah weet de kwaadstichters van de
vredestichters te onderscheiden. En indien Allah het had gewild, zou Hij het u
moeilijk hebben gemaakt. Voorzeker, Allah is Almachtig, Alwijs.
221. En huwt geen afgodendienaressen voordat zij
geloven; waarlijk een gelovige slavin is beter, dan een afgodendienares,
ofschoon zij u moge behagen. En huwt haar (gelovige vrouwen) niet aan
afgodendienaren uit, voordat zij geloven; waarlijk een gelovige slaaf is beter,
dan een afgodendienaar, ofschoon hij u moge behagen. Zij noden tot het Vuur,
maar Allah noodt u tot de Hemel en tot vergiffenis door Zijn gebod. En Hij
maakt Zijn tekenen aan de mensen duidelijk, opdat zij lering zullen trekken.
222. En zij vragen u omtrent de menstruatie. Zeg
(hun): "Het is iets schadelijks, blijft dus gedurende de menstruatie van
de vrouwen weg en gaat niet tot haar in, voordat zij hersteld zijn. Maar
wanneer zij zich hebben gereinigd, gaat tot haar in, zoals Allah het u heeft
bevolen. Allah bemint hen, die zich tot Hem wenden en zich rein houden.
223. Uw vrouwen zijn een akker voor u - komt daarom
tot uw akker, zoals het u behaagt en doet goed voor uzelf en vreest Allah en
weet, dat gij Hem zult ontmoeten en geef goede tijdingen aan de gelovigen.
224. En verschuilt u niet achter Allah met uw eden
om u te onthouden van het goeddoen en het rechtvaardig handelen en het stichten
van vrede tussen de mensen. Allah is Alhorend, Alwetend.
225. Allah zal u niet ter verantwoording roepen voor
uw ijdele eden, maar Hij zal u ter verantwoording roepen voor hetgeen uw hart
heeft verdiend. Allah is Vergevensgezind, Verdraagzaam.
226. Voor hen, die onthouding zweren jegens hun
vrouwen is de wachtperiode vier maanden; als zij echter ervan terugkomen,
voorzeker, dan is Allah Vergevensgezind, Genadevol.
227. En indien zij besluiten tot echtscheiding
voorzeker Allah is Alhorend, Alwetend.
228. De gescheiden vrouwen moeten drie
menstruatieperioden wachten; en het is haar niet geoorloofd, hetgeen Allah in
haar baarmoeder heeft geschapen, te verbergen, indien zij in Allah en de
laatste dag geloven; en haar echtgenoten hebben het recht, haar (intussen)
terug te nemen, indien zij verzoening wensen. En vóór haar geldt hetzelfde als
tegen haar, hetgeen billijk is, de mannen hebben voorrang boven haar, Allah is
Machtig, Alwijs.
229. Is de echtscheiding twee keer geschied, behoud
haar dan op behoorlijke wijze of zend haar met vriendelijkheid weg. En het is u
niet geoorloofd, iets te nemen van hetgeen gij haar hebt gegeven, tenzij beiden
vrezen, Allah's bepalingen niet in acht te kunnen nemen. Indien gij
(familieleden) vreest, dat zij Allah's bepalingen niet in acht kunnen nemen,
dan zal er voor geen van hen beiden zonde zijn in hetgeen zij teruggeeft om
daardoor vrij te worden. Dit zijn de door Allah voorgeschreven beperkingen,
overschrijdt ze daarom niet; wie de door Allah voorgeschreven grenzen
overschrijden, zijn overtreders.
230. Indien hij van haar (ten derden male) scheidt,
is zij voor hem niet meer geoorloofd, voordat ze een andere echtgenoot heeft
gehuwd en indien deze van haar scheidt, zal het voor hen geen zonde zijn, tot
elkander terug te keren, indien zij er van overtuigd zijn, dat zij de door
Allah voorgeschreven beperkingen in acht zullen nemen. Dit zijn Allah's
bepalingen, welke Hij aan de mensen, die kennis hebben duidelijk maakt.
231. En wanneer gij van uw vrouwen scheidt en zij
het einde van de haar voorgeschreven periode bereiken, behoudt haar dan op een
behoorlijke manier, of zendt haar op een betamelijke manier weg, maar behoudt
haar niet tot haar nadeel, waardoor gij de perken te buiten gaat. Wie zulks
doet, doet gewis zijn eigen ziel onrecht. En drijft niet de spot met Allah's
geboden en gedenkt Allah's gunst aan u en (gedenkt) het Boek en de wijsheid,
die Hij u heeft nedergezonden, waarmede Hij u vermaant. En vreest Allah en
weet, dat Allah de Kenner is van alle dingen.
232. En wanneer gij van vrouwen scheidt en zij het
einde van haar wachtperiode hebben bereikt, verhindert haar niet, haar
(aanstaande) man te huwen, als zij met elkander op de gebruikelijke wijze tot
overeenstemming zijn gekomen. Dit is een vermaning voor hem, die onder u in
Allah en de laatste dag gelooft. Het is beter en reiner voor u; Allah weet en
gij niet.
233. Moeders (gescheiden vrouwen) zullen haar
kinderen twee volle jaren zogen, dit is voor hen, die de zoogtijd wensen te
voltooien. En op de vader rust de zorg voor voedsel en kleding voor haar
volgens gebruik. Geen ziel wordt belast boven haar vermogen. De moeder zal geen
leed worden aangedaan wegens haar kind, noch zal de vader leed worden aangedaan
wegens zijn kind en hetzelfde geldt voor de erfgenaam. Als beiden besluiten,
het kind te spenen door wederzijdse overeenkomst en overleg, rust er geen
schuld op hen. En als gij verkiest, een min voor uw kinderen te nemen, zal er
geen blaam op u rusten, mits gij hetgeen gij overeenkomt naar billijkheid
betaalt. En vreest Allan en weet, dat Allah ziet, wat gij doet.
234. En diegenen uwer, die sterven en vrouwen
achterlaten, (hun vrouwen) moeten vier maanden en tien dagen wachten. Wanneer
zij het einde der wachtperiode hebben bereikt, zal er op u geen zonde rusten
voor hetgeen zij voor zichzelf op behoorlijke wijze doen; Allah weet, wat gij
doet.
235. En er zal geen schuld op u rusten, indien gii
niet rechtstreeks spreekt over een huwelijksaanzoek aan die vrouwen, of indien
gij dit in uw gedachten verborgen houdt. Allah weet, dat gij het haar zult
zeggen. Maar belooft haar niets in het geheim tenzij gij op de goede wijze
spreekt. En besluit niet tot de huwelijksband, voordat de voorgeschreven
wachttijd ten einde is. En weet, dat Allah weet, wat in uw gedachten is en
vreest derhalve voor Hem en weet, dat Allah Vergevensgezind, Verdraagzaam is.
236. Het zal voor u geen zonde zijn, indien gij van
uw vrouw scheidt, voordat gij haar hebt benaderd of voor haar een bruidsschat
hebt vastgesteld. Maar maakt een voorziening voor haar, de rijke naar zijn
middelen en de arme naar zijn middelen, een gebruikelijke voorziening - dit is
een verplichting voor de deugdzamen.
237. En indien gij van haar scheidt, voor gij haar
hebt benaderd maar haar een bruidsschat hebt toegekend, (geeft) dan de helft
van hetgeen gij hebt vastgesteld, tenzij zij het u kwijtschelden, of degene,
die de huwelijksband in handen heeft het u zou kwijtschelden. En, indien gij
kwijtscheldt is dit dichter bij de godsvrucht. En vergeet niet, elkander goed
te doen. Voorzeker, Allah ziet, wat gij doet.
238. Waakt over uw gebeden en het tussengebed en
stelt u ootmoedig voor Allah.
239. Als gij in gevaar verkeert, bidt dan lopende of
rijdende, maar wanneer gij veilig zijt, gedenkt dan Allah, zoals Hij u heeft
geleerd, wat gij niet wist.
240. En degenen uwer, die wanneer zij sterven
vrouwen achterlaten, moeten voor hun vrouwen een testament maken voor hun
levensonderhoud gedurende één jaar, zonder dat zij worden uitgezet. Doch indien
zij weggaan zal er geen schuld op u rusten, wegens datgene, wat zij omtrent
zichzelf op behoorlijke wijze doen. En Allah is Almachtig, Alwijs.
241. En er moet voor de gescheiden vrouwen een
billijke voorziening zijn, dit is een verplichting voor de godvruchtigen.
242. Zo zet Allah Zijn geboden uiteen, opdat gij
zult begrijpen.
243. Weet gij niet van degenen, die uit angst voor
de dood hun huizen verlieten - het waren er duizenden. Allah zeide tot hen:
"Sterft" en dan schonk Hij hun leven. Voorzeker, Allah is genadig
jegens de mensen, maar de meeste mensen zijn ondankbaar.
244. Strijdt voor de zaak van Allah en weet, dat
Allah Alhorend, Alwetend is.
245. Wie aan Allah het goede deel afstaat, Hij zal
het voor hem vele malen vermenigvuldigen en Allah vermindert en vermeerdert en
tot Hem zult gij worden teruggebracht.
246. Weet gij niet van de leiders der kinderen
Israëls na Mozes, toen zij tot één hunner profeten zeiden: "Stel ons een
koning aan, opdat wij ter wille van Allah kunnen strijden." Hij zeide:
"Is het niet waarschijnlijk, dat gij niet zult willen vechten, wanneer het
u wordt voorgeschreven?" Zij zeiden: "Welke reden hebben wij om ons
van het vechten voor Allah's zaak te willen onthouden, wanneer wij van onze
huizen en onze kinderen zijn verdreven?" Maar, toen het vechten hun werd
bevolen, wendden zij zich af, met uitzondering van een klein aantal hunner;
Allah kent de overtreders goed.
247. En hun profeet zeide tot hen: "Waarlijk,
Allah heeft Taloet (Saul) als koning over u aangesteld." Zij zeiden:
"Hoe kan hij over ons regeren, terwijl wij meer recht op heerschappij
hebben dan hij en hem geen overvloed van rijkdommen is gegeven?" Hij
zeide: "Voorzeker, Allah heeft hem boven u gekozen en heeft hem
overvloedig toegerust met kennis en kracht." En Allah geeft Zijn
heerschappij aan wie Hij wil en Allah is Milddadig, Alwetend.
248. En hun profeet zeide tot hen: "Het teken
van zijn heerschappij is, dat u een hart zal worden gegeven, waarin de kalmte
van uw Heer zal zijn, het beste van de nalatenschap der volgelingen van Mozes
en der volgelingen van Aäron, (een hart) door de engelen gebracht. Voorzeker,
hierin is voor u een teken, als gij gelovigen zijt."
249. En toen Taloet met de strijdkrachten uitrukte,
zeide hij: "Voorzeker, Allah zal u door een stroom beproeven: dus hij die
er van drinkt, is niet met mij, behalve wanneer hij maar een handvol neemt, en
hij die er niets van neemt, is zeker met mij." Maar behoudens enigen
hunner dronken zij er van. En toen zij de rivier overstaken, hij en de gelovigen
met hem - zeiden zij: "Wij hebben vandaag geen macht over Djaloet
(Goliath) en zijn strijdkrachten." Maar zij, die er zeker van waren, dat
zij Allah zouden ontmoeten, zeiden: "Hoevele kleine groepen hebben niet
onder Allah's bevel over een grote groep gezegevierd." En Allah is met de
geduldigen.
250. En toen zij uitgingen om Djaloet en zijn
strijdkrachten te ontmoeten, zeiden zij: "Onze Heer, stort geduld over ons
uit en maak onze voetstappen vast en help ons tegen het ongelovige volk!"
|