251 - 286
251. Zo versloegen zij hen door het gebod van Allah
en David doodde Djaloet en Allah gaf hem heerschappij en wijsheid en onderwees
hem, hetgeen Hij wilde. Had Allah sommige mensen niet door anderen laten terugdrijven,
dan zou de aarde verdorven zijn. Maar Allah is genadig jegens de werelden.
252. Dit zijn de tekenen van Allah. Wij dragen ze u
voor naar waarheid. Voorzeker, gij zijt één der boodschappers.
253. Van deze boodschappers hebbell wij sommigen
boven anderen verheven; tot sommigen hunner sprak Allah en sommigen hunner
verhief Hij in rang. En Wij gaven Jezus, zoon van Maria duidelijke tekenen en
versterkten hem met de geest der heiligheid. En indien Allah wilde, zouden zij,
die na hem kwamen, elkander niet hebben bestreden, nadat de duidelijke tekenen
tot hen waren gekomen, maar zij twistten, daar sommigen hunner geloofden en
anderen verwierpen. En indien Allah wilde, zouden zij elkander niet hebben
bestreden, maar Allah doet, wat Hij wil.
254. O, gij die gelooft, geeft van hetgeen Wij u
hebben geschonken, voordat de dag komt, waarop noch handel, noch vriendschap,
noch voorspraak zal zijn; en de ongelovigen zijn de onrechtvaardigen.
255. Allah! Er is geen God dan Hij, de Levende, de
Zelfbestaande. Sluimer, noch slaap overmant Hem. Al wat in de hemelen en wat op
aarde is, behoort Hem. Wie kan bij Hem bemiddelen zonder Zijn verlof? Hij kent
hetgeen voor hen is en wat achter hen is en zij kunnen niets van Zijn kennis
omvatten, dan wat Hij wil. Zijn troon strekt zich uit over hemelen en aarde en
het waken over beide vermoeit Hem niet; Hij is de Verhevene, de Grote.
256. Er is geen dwang in de godsdienst. Voorzeker,
het juiste pad is van dwaling onderscheiden; derhalve, hij die de duivel
verloochent en in Allah gelooft, heeft een sterk houvast gegrepen, dat
onbreekbaar is. Allah is Alhorend, Alwetend.
257. Allah is de Vriend dergenen, die geloven; Hij
brengt hen uit de duisternis tot het licht. Maar de vrienden der ongelovigen
zijn de duivelen, zij brengen hen uit het licht in de duisternis; dezen zijn de
bewoners van het vuur, daarin zullen zij wonen.
258. Hebt gij niet vernomen van hem, die met Abraham
over zijn Heer redetwistte, omdat Allah hem het koninkrijk had gegeven? Toen
Abraham zeide: "Mijn Heer is Hij, die het leven geeft en doet
sterven", zeide hij: "Ik geef leven en doe sterven." Abraham
zeide: "Nu, Allah doet de zon van het Oosten opgaan, doet gij haar van het
Westen opgaan." Daarop verstomde de ongelovige in verbazing. En Allah
leidt het onrechtvaardige volk niet.
259. Of, gelijk degene, die langs een stad komende,
welke was ingestort, uitriep: "Hoe zal Allah haar doen herleven na haar
vernietiging?" Toen deed Allah hem sterven voor honderd jaren; daarna
wekte Hij hem op en zeide: "Hoelang zijt gij hier reeds?" Hij
antwoordde: "Ik ben een dag, of een gedeelte van een dag gebleven."
Hij zeide: "Neen, gij zijt honderd jaren gebleven. Kijk nu naar uw voedsel
en uw drank; zij zijn niet bedorven. En kijk naar uw ezel; (dit is) opdat Wij u
tot een teken voor de mensen maken. En kijk naar de beenderen, hoe Wij ze in
elkaar zetten en ze daarna met vlees bekleden." En toen hem dit duidelijk
werd zeide hij: "Ik weet, dat Allah macht heeft over alle dingen."
260. En toen Abraham zeide: "Mijn Heer, toon
mij, hoe Gij de doden tot leven opwekt." Hij zeide: "Gelooft gij dan
niet?" Hij zeide: "Ja, maar opdat mijn hart rustig zij." Hij
antwoordde: "Neem vier vogels en maak ze aan u gehecht. Zet dan ieder
hunner op een heuvel; roep hen dan; ze zullen haastig tot u komen. En weet, dat
Allah Almachtig, Alwijs is.
261. De gelijkenis van degenen, die hun rijkdommen
voor de zaak van Allah besteden, is als de gelijkenis van een graankorrel, die
zeven aren voortbrengt, in elke aar honderd korrels. Allah vermeerdert voor wie
Hij wil; Allah is Alomvattend, Alwetend.
262. Zij, die hun rijkdommen ter wille van Allah
besteden, en het besteden niet doen volgen door (anderen) te verwijten of te
krenken, voor hen is er beloning bij hun Heer en zij zullen geen vrees hebben,
noch zullen zij treuren.
263. Een vriendelijk woord en vergiffenis schenken
is beter, dan liefdadigheid, gevolgd door krenking. En Allah is Zichzelf
genoeg, Verdraagzaam.
264. O, gij die gelooft, maakt uw aalmoezen niet
waardeloos door verwijt of krenking, zoals hij, die zijn rijkdommen weggeeft,
om op te vallen bij de mensen en hij gelooft niet in Allah en de laatste dag.
Hij is als een gladde rots, die met aarde is bedekt, waarop een stortregen
valt, welke haar kaal achterlaat. Zij hebben geen macht over wat zij verdienen.
En Allah leidt het ongelovige volk niet.
265. En de gelijkenis van degenen, die hun
rijkdommen weggeven, Allah's welbehagen zoekende en hun ziel versterkende, is
als een tuin op hooggelegen grond, die bij regen tweevoudig vruchten
voortbrengt. En als er geen regen op valt, dan is dauw voldoende. Allah ziet,
wat gij doet.
266. Zou iemand uwer wensen dat er voor hem een tuin
was met palmbomen en wijnstokken waardoor beken vloeien en waarin voor hem
allerlei vruchten groeien, terwijl hij oud is en een zwak nakomelingschap
heeft, en dat hem (de tuin) een vurige wervelwind treft en hem verschroeit? Zo
zet Allah u Zijn woorden uiteen, op dat gij tot nadenken zult komen.
267. O, gij die gelooft, geeft van de goede dingen
weg, die gij hebt verdiend en van hetgeen Wij voor u uit de aarde voortbrengen
en zoekt niet hetgeen slecht is, om er van weg te geven, wanneer gij het zelf
niet zoudt nemen, tenzij oogluikend; en weet, dat Allah Zichzelf-genoeg,
Geprezen is.
268. Satan dreigt u met armoede en gelast u hetgeen
slecht is, terwijl Allah uit Zichzelf u vergiffenis en overvloed belooft; en
Allah is Overvloedig-gevend, Alwetend.
269. Hij schenkt wijsheid aan wie Hij wil en wie
wijsheid is geschonken is inderdaad overvloedig begiftigd en niemand trekt er
lering uit, behalve zij, die begrip hebben.
270. En alles wat gij geeft en elke gelofte, die gij
aflegt, voorzeker Allah weet het; er is geen hulp voor de onrechtvaardigen.
271. Als gij openlijk aalmoezen geeft is het goed,
maar als gij dit in stilte doet en aan de armen geeft is het beter voor u en
Hij zal de fouten van u wegnemen. En Allah weet, wat gij doet.
272. Hen te leiden is niet uw plicht, maar Allah
leidt wie Hij wil. En welke rijkdommen gij ook weggeeft, het komt u ten goede
en gij geeft alleen om Allah's welbehagen te zoeken. En welke rijkdommen gij
ook besteedt, het zal u ten volle worden terugbetaald en u zal geen onrecht worden
aangedaan.
273. (Aalmoezen zijn) voor de armen, die gebonden
zijn (door hun dienst) aan Allah, en in het land niet kunnen rondtrekken. De
onwetende beschouwt hen als rijken wegens hun hescheidenheid. Gij zult hen aan hun
tekenen herkennen, daar zij niet op een opdringerige wijze bij de mensen
vragen. En welke rijkdommen gij ook besteedt, voorzeker, Allah weet het goed.
274. Zij, die hun rijkdommen nacht en dag, heimelijk
of openlijk weggeven, ontvangen hun beloning van hun Heer; zij zullen niet
vrezen, noch zullen zij treuren.
275. Degenen, die woekerwinst maken, verrijzen zoals
iemand, die door Satan met krankzinnigheid is geslagen. Dat komt, omdat zij
zeggen: "Handel is gelijk aan rente", terwijl Allah de heeft wettig
en de rente onwettig heeft verklaard. Die daarom een vermaning van zijn Heer
krijgt en er mee ophoudt, hem zal toebehoren, hetgeen hij vroeger heeft
ontvangen en zijn zaak is bij Allah. En zij, die terugvallen, zij zijn de
mensen van het Vuur, daarin zullen zij vertoeven.
276. Allah schaft de rente af en doet de
weldadigheid toenemen. En Allah heeft niet lief alle ondankbaren en zondaren.
277. Voorzeker, zij die geloven en goede daden doen
en het gebed houden en de Zakaat betalen, hun beloning is bij hun Heer en voor
hen is geen vrees, noch zullen zij treuren.
278. O, gij die gelooft, vreest Allah en doet
afstand van de rest van de rente, als gij gelovigen zijt.
279. Maar indien gij dit niet doet, bereidt u dan
ten oorlog met Allah en Zijn boodschapper; indien gij berouw hebt is voor u het
oorspronkelijke kapitaal: zo zult gij geen onrecht doen, noch zal u onrecht
worden aangedaan.
280. En indien iemand in verlegenheid is, laat er
dan uitstel zijn tot het hem past. En wanneer gij kwijtscheldt is het beter
voor u; wist gij het slechts.
281. En vreest de dag, waarop gij tot Allah zult
worden teruggebracht; dan zal aan elke ziel ten volle worden betaald hetgeen
zij heeft verdiend; en onrecht zal hen niet worden aangedaan.
282. O, gij die gelooft, wanneer gij van elkander
leent voor een vastgestelde periode, schrijft het dan op. Laat een schrijver
het naar waarheid in uw bijzijn optekenen en geen schrijver moet weigeren, te
schrijven, zoals Allah hem heeft onderwezen; laat hem daarom schrijven en laat
de schuldenaar dicteren en hij moet Allah, zijn Heer vrezen en niets daaraan
afdoen. Maar, indien de schuldenaar weinig verstand heeft, of zwak is, of zelf
niet kan dicteren, laat dan zijn zaakwaarnemer eerlijk dicteren. En roept van
onder uw mannen twee getuigen en als er geen twee mannen zijn, dan één man en
twee vrouwen van degenen, die u als getuigen aanstaan, zodat, wanneer één der
twee vrouwen zich zou vergissen, de ene de andere indachtig moge maken. En de
getuigen mogen niet weigeren, wanneer zij worden gedaagd. En wordt het
schrijven niet moe, of het weinig of veel zij, betreffende de vervaltijd. Dit is
in Allah's ogen eerder rechtvaardig, het maakt het getuigenis zekerder en
weerhoudt u van twijfel. Maar wanneer het contante handel is, die gij onderling
drijft, zal het geen blaam voor u zijn, als gij het niet neerschrijft. En hebt
getuigen, wanneer gij aan elkander verkoopt en de schrijver en de getuigen mag
geen leed worden aangedaan. En indien gij zulks doet, zal het zeker overtreding
van u zijn. Vreest Allah. Allah schenkt u kennis en Allah weet alle dingen
goed.
283. En indien gij op reis zijt en geen schrijver
vindt, laat er dan een onderpand voor worden gegeven. En indien één uwer de
ander iets toevertrouwt, laat dan degene aan wie het toevertrouwd is, het
toevertrouwde teruggeven en laat hem Allah zijn Heer vrezen. Verbergt geen getuigenis;
en wie dat wel doet diens hart is zeker zondig en Allah weet goed, wat gij
doet.
284. Aan Allah behoort wat in de hemelen en wat op
de aarde is; en indien gij openbaart hetgeen in uw innerlijk is of het
verborgen houdt, Allah zal u er rekenschap voor vragen; dan zal Hij vergeven
wie Hij wil en straffen, wie Hij wil. Allah heeft macht over alle dingen.
285. Deze boodschapper gelooft in hetgeen hem van
zijn Heer is geopenbaard en ook de gelovigen, allen geloven in Allah, Zijn
engelen, Zijn boeken en Zijn boodschappers, zeggende: "Wij maken geen
verschil tussen Zijn boodschappers"; en zij zeggen: "Wij hebben
gehoord en gehoorzaamd, Heer, wij vragen U vergiffenis en tot U is (onze)
terugkeer."
286. Allah belast geen ziel boven haar vermogen.
Voor haar is wat zij verdient en tegen haar is ook wat zij verdient. "Onze
Heer, straf ons niet als wij vergeten of een fout hebben begaan, Heer, en
belast ons niet, zoals Gij degenen, die vóór ons waren hebt belast; onze Heer
belast ons niet met datgene, waarvoor wij de kracht niet hebben (het te
dragen), wis onze fouten uit en schenk ons vergiffenis en wees ons barmhartig;
Gij zijt onze Meester, help ons daarom tegen het ongelovige volk."
|