1 - 50
1. Alif Laam Miem.
2. Allah! Er is geen God, dan Hij, de Levende, de
Zelfbestaande.
3. Hij heeft u het Boek met de waarheid
nedergezonden, vervullende, hetgeen er aan voorafgaat en Hij zond voordien de Torah
en het Evangelie als leiding voor het volk en Hij heeft het Verschil
geopenbaard.
4. Voorzeker, zij, die de tekenen van Allah
verwerpen, zullen een strenge straf ontvangen; Allah is machtig, de Heer der
Vergelding.
5. Voorzeker, er is niets op aarde of in de hemelen
voor Allah verborgern.
6. Hij is het, Die u in de baarmoeder vormt zoals
Hij wil; er is geen God dan Hij, de Almachtige, de Alwijze.
7. Hij is het, Die u het Boek heeft nedergezonden;
er zijn verzen in, die onoverdrachtelijk zijn, zij vormen de grondslag van het
Boek, en er zijn andere (verzen), die zinnebeeldig zijn. Maar degenen in wier
hart dwaling is, volgen die, welke zinnebeeldig (bedoeld) zijn en zoeken
tweedracht en de verkeerde uitleg. En niemand kent de juiste uitleg dan Allah
en degenen, die vast gegrondvest zijn in kennis, die zeggen: "Wij geloven
er in; het geheel is van onze Heer"; en niemand trekt er lering uit, dan
zij, die begrip hebben.
8. "Onze Heer, laat ons hart niet afdwalen
nadat Gij ons hebt geleid en schenk ons Uw barmhartigheid; waarlijk, Gij zijt
de Milddadige.
9. Onze Heer, Gij zijt het, Die de mensen zal
verzamelen op de Dag, waaraan geen twijfel is; voorzeker, Allah breekt de
belofte niet."
10. Voorzeker zullen de bezittingen en kinderen der
ongelovigen hun tegen Allah in het geheel niet baten: dezen zullen brandstof
voor het Vuur zijn,
11. Op de wijze van Pharao's volk en degenen, die
vóór hen waren. Zij verloochenden Onze tekenen, dus strafte Allah hen voor hun
zonden; Allah is streng in het straffen.
12. Zeg tot de ongelovigen: "Gij zult worden
terneergeslagen en in de hel worden verzameld, dit is een kwade rustplaats.
13. Voorzeker was er voor u een teken in de twee
legers die elkander ontmoetten, het ene leger vechtend voor de zaak van Allah
en het andere ongelovig, dezen zagen de anderen voor hun eigen ogen dubbel zo
talrijk als zijzelf. En Allah versterkt met Zijn hulp, wie Hij wil. Daarin is
zeker een les voor hen, die ogen hebben.
14. Voor de mensen is de liefde tot begeerten
schoonschijnend gemaakt, vrouwen, kinderen, stapels goud en zilver, raspaarden,
vee en akkers. Dat is de voorziening van het leven dezer wereld, maar Allah is
het, bij Wie het juiste einddoel ligt.
15. Zeg: "Zal ik u over iets beters inlichten
dan over dit alles?" Voor degenen, die God vrezen, zijn er tuinen bij hun
Heer, waar doorheen rivieren stromen; daar zullen zij vertoeven en voor hen
zijn reine metgezellen, alsmede Allah's welbehagen. En Allah ziet Zijn
dienaren.
16. Hen die zeggen: "Onze Heer, voorzeker
hebben wij geloofd, vergeef ons daarom onze zonden en red ons van de straf van
het Vuur."
17. En de geduldigen, de waarachtigen, de
gehoorzamen en zij die wel doen en zij die vergiffenis vragen in de
morgenstond.
18. Allah getuigt, dat er geen God is dan Hij en de
engelen en degenen, die kennis bezitten, getuigen dit eveneens, handhavende de
rechtvaardigheid: er is geen God dan Hij, de Almachtige, de Alwijze.
19. Gewis, de ware godsdienst voor Allah is de
Islam. En degenen, aan wie het Boek was gegeven, verschilden eerst onderling
uit afgunst, nadat kennis tot hen was gekomen. En wie de tekenen van Allah
verwerpt, (wete) dat Allah vlug is in het verrekenen.
20. En zeg wanneer zij met u redetwisten: "Ik,
en degenen die mij volgen hebben zich aan Allah onderworpen." En zeg tot
degenen aan wie het Boek is gegeven en tot de onwetenden: "Hebt gij u
onderworpen?" Als zij zich onderwerpen, dan zijn zij op de rechte weg,
maar indien zij zich afwenden, dan is uw plicht slechts de duidelijke verkondiging
ervan; en Allah ziet zijn dienaren.
21. Voorzeker, degenen, die de tekenen van Allah
verwerpen en de profeten ten onrechte doden en ook trachten de mensen te doden
welke tot rechtvaardigheid aanmanen, verkondig hun een pijnlijke straf.
22. Dezen zijn het wier daden in deze wereld en voor
het Hiernamaals verloren zijn gegaan; er zal geen hulp zijn voor hen.
23. Kent gij niet degenen, aan wie een gedeelte van
het Boek werd gegeven? Zij worden tot het Boek van Allah geroepen, opdat het
onder hen rechter zij; dan wendt zich een gedeelte hunner af terwijl zij
afkerig zijn.
24. Dat komt, doordat zij zeggen: "Het Vuur zal
ons slechts voor een luttel aantal dagen deren." En wat zij plachten te
verzinnen, heeft hen in hun godsdienst bedrogen.
25. Hoe zal het dan zijn, wanneer Wij hen verzamelen
op de Dag, waarover geen twijfel bestaat en waarop elke ziel voor hetgeen zij
verdient ten volle zal worden betaald en hun geen onrecht zal worden aangedaan.
26. Zeg: "O, Allah, Heer van het Koninkrijk,
Gij geeft heerschappij aan wie Gij wilt en neemt terug van wie Gij wilt. Gij
verheft, wie Gij wilt en vernedert, wie Gij wilt. Slechts in Uw hand is het
goede. En Gij hebt macht over alle dingen.
27. Gij doet de nacht in de dag overgaan en de dag
in de nacht. En Gij brengt het levende uit het dode voort en Gij brengt het
dode uit het levende voort. En Gij geeft onbeperkt aan wie Gij wilt."
28. Laat de gelovigen geen ongelovigen als vrienden
verkiezen boven de gelovigen - en wie dat doet heeft geen deel aan Allah,
tenzij gij u zorgvuldig voor hen hoedt. En Allah waarschuwt u voor Hemzelf en tot
Allah zullen allen wederkeren.
29. Zeg: "Of gij dat wat in uw hart is verbergt
of onthult, Allah weet het en Hij weet wat in de hemelen en op aarde is. Allah
heeft de macht over alle dingen.
30. (Gedenkt) de Dag, waarop iedere ziel zich
geplaatst zal vinden tegenover het goede dat zij heeft verricht en het kwade
dat zij heeft gedaan, dan zal zij wensen dat er een grote afstand ware tussen
haar en het kwade. En Allah waarschuwt u voor Hemzelf. En Allah is liefderijk jegens
Zijn dienaren.
31. Zeg: "Indien gij Allah liefhebt, volgt mij,
Allah zal u liefhebben en uw zonden vergeven. Allah is Vergevensgezind,
Genadig."
32. Zeg: "Gehoorzaamt Allah en de
boodschapper", maar als zij zich afwenden, dan heeft Allah de ongelovigen
niet lief.
33. Allah verkoos Adam en Noach en de nakomelingen
van Abraham en de nakomelingen van Imraan boven de volkeren.
34. Afstammelingen, de een van de ander. En Allah is
Alhorend, Alwetend.
35. Toen de vrouw van Imraan zeide: "Ik draag
aan U op wat in mijn baarmoeder is, dat het vrij zal zijn (om U te dienen),
aanvaard het van mij, Gij zijt gewis Alhorend, Alwetend."
36. Maar, toen zij er van verlost was, zeide zij:
"Mijn Heer, ik ben verlost van een meisje." - Allah wist het beste
wat zij voortbracht. "En de man is niet gelijk aan de vrouw. En ik heb
haar Maria genoemd en ik stel haar en haar nageslacht onder Uw bescherming tegen
Satan, de verworpene."
37. Daarom nam haar Heer haar (Maria) met welbehagen
aan en deed haar goed opgroeien en vertrouwde haar aan Zacharia toe. Telkens,
wanneer Zacharia bij haar in de kamer ging, vond hij voedsel bij haar. Hij
zeide: "O, Maria, waar hebt gij dit vandaan?" Zij antwoordde:
"Het komt van Allah." Voorzeker, Allah geeft volop aan wie Hij wil.
38. Toen bad Zacharia tot zijn Heer: "Mijn Heer
geef mij een rein nageslacht; voorzeker, Gij verhoort het gebed."
39. En de engelen riepen tot hem, terwijl hij in de
kamer stond te bidden: "Allah geeft u de blijde tijding over Johannes, die
Allah's woord zal vervullen - en hij zal edel, kuis en een profeet onder de
rechtvaardigen zijn.
40. Hij zeide: "Heer, hoe zal er een zoon voor
mij zijn, waar ouderdom al over mij gekomen en mijn vrouw onvruchtbaar
is?" Hij antwoordde: "Zo doet Allah, wat Hij wil."
41. Hij zeide: "Heer, geef mij een teken."
Hij antwoordde: "Uw teken zal zijn, dat gij drie dagen slechts door gebaar
tot de mensen zult spreken. Gedenk uw Heer vaak en verheerlijk Hem 's avonds en
's morgens."
42. Toen zeiden de engelen: "O, Maria, Allah
heeft u uitverkoren en u gereinigd en u boven de vrouwen aller vollkeren
uitverkoren."
43. "O, Maria, wees uw Heer gehoorzaam en werp
u neder en aanbid met degenen, die aanbidden."
44. Dit is een van de tijdingen van het ongeziene,
die wij u openbaren. En gij waart niet bij hen toen zij lootten (om te zien),
wie hunner de voogd van Maria zou zijn, noch waart gij bij hen, toen zij met
elkander redetwistten.
45. Toen de engelen zeiden: "O, Maria,
waarlijk, Allah geeft u blijde tijding door Zijn woord: Zijn naam zal zijn: de
Messias, Jezus, zoon van Maria, geëerd in deze wereld en in de volgende en hij
zal tot hen behoren die in Gods nabijheid zijn.
46. En hij zal tot het volk spreken in de wieg en op
middelbare leeftijd en hij zal één der rechtvaardigen zijn."
47. Zij zeide: "Heer, hoe zal ik een zoon
hebben, daar geen man mij heeft benaderd?" Hij zeide: "Zo schept
Allah, wat Hij wil. Wanneer Hij iets beslist, zegt Hij daartoe slechts:
"Wees" en het wordt.
48. "En Hij zal hem het Boek (de goddelijke
Wet) en de Wijsheid en de Torah en het Evangelie onderwijzen."
49. En hij zal een boodschapper voor de kinderen
Israëls zijn. "Ik kom tot u met een teken van uw Heer; ik zal u uit klei
de vorm van een vogel maken, dan adem ik daarin en hij zal een vogel worden,
door Allah's gebod. En ik genees de blinden en de melaatsen en doe de doden
herleven en ik deel u mede, wat gij zult eten en wat gij in uw huizen zult
opslaan. Voorzeker, daarin is voor u een teken, indien gij gelovigen
zijt."
50. Ik kom tot u met een teken van uw Heer
bevestigende wat vóór mij was, namelijk, de Torah en om u iets, van wat u was
verboden toe te staan; vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
|