101 - 150
101. Hoe kunt gij verwerpen, terwijl u de tekenen
van Allah worden voorgedragen en Zijn boodschapper onder u aan wezig is? En
hij, die zich aan Allah vasthoudt, is inderdaad naar het rechte pad geleid.
102. O gij die gelooft, vreest Allah zoals het
behoort en sterft niet, tenzij gij Moslim zijt.
103. En houdt u allen tezamen vast aan het koord van
Allah en weest niet verdeeld en gedenkt de gunst van Allah, die Hij u bewees
toen gij vijanden waart en Hij uw harten verenigde, zo werdt gij door Zijn
gunst broeders en gij waart aan de rand van een vuurput en Hij redde u er van.
Zo legt Allah u Zijn geboden uit opdat gij zult worden geleid.
104. En laat er een groep onder u zijn die tot
goedheid aanspoort en tot rechtvaardigheid maant en het kwade verbiedt; dezen
zijn het die zullen slagen.
105. En weest niet als degenen, die verdeeld waren
en van mening verschilden nadat de duidelijke bewijzen tot hen waren, gekomen.
Voor hen zal er een zware straf zijn.
106. Op den dag, waarop sommige gezichten verlicht
en andere gezichten verduisterd zullen zign. Wat hen betreft, wier gezicht
verduisterd zal zijn: "Hebt gij verworpen, nadat gij hadt geloofd?
Ondergaat dan de straf, omdat gij placht te verwerpen".
107. Maar degenen wier gezicht verlicht zal zijn, dezen
zullen Allah's barmhartigheid smaken; daarin zullen zij verblijven.
108. Dit zijn de tekenen van Allah welke wij u naar
waarheid voordragen; Allah wenst de werelden geen kwaad toe.
109. En aan Allah behoort al hetgeen in de hemelen
en al hetgeen op aarde is en tot Allah worden alle dingen teruggebracht.
110. Gij (Moslims) zijt het beste volk dat voor de
mensheid (ter lering) is verwekt; gij gebiedt wat goed is, verbiedt wat kwaad
is en gelooft in Allah. En, indien de mensen van het Boek hadden geloofd, zou
het zeker beter voor hen zijn geweest. Sommigen hunner zijn gelovigen, maar de
meesten hunner zijn overtreders.
111. Zij kunnen u niet schaden, alleen enige
moeilijkheid bezorgen en als zij tegen u vechten zullen zij u spoedig hun rug
tonen. Dan zullen zij niet worden geholpen.
112. Waar zij zich ook bevinden, worden zij door
vernedering getroffen, tenzij zij een verbond met Allah of een verbond met
andere volkeren hebben. Zij keerden terug met Allah's toorn en werden door
armoede getroffen. Dat kwam, doordat zij de tekenen van Allah verwierpen en de
profeten onrechtvaardig doodden. Dat kwam, doordat zij ongehoorzaam waren en
(zijn gebod) overtraden.
113. Zij zijn niet allen gelijk. Onder de mensen van
het Boek is een oprechte groep, die het Woord van Allah in de uren van de nacht
opzegt en zich met het gelaat ter aarde werpt.
114. Zij geloven in Allah en de laatste Dag en
gebieden het goede en verbieden het kwade en wedijveren met elkander in goede
werken. Dezen behoren tot de rechtvaardigen.
115. En het goede dat zij doen, zal niet worden
ontkend en Allah kent de Godvrezenden.
116. Voorzeker, degenen die verwerpen hun
bezittingen noch kinderen zullen hun iets kunnen baten tegen Allah en dezen
worden de bewoners van het Vuur. Zij zullen daarin verblijven.
117. De gelijkenis van hetgeen zij voor het
tegenwoordige leven besteden is als de wind, gepaard aan een hevige koude, die
de oogst treft van een volk, dat zichzelf onrecht heeft aangedaan en deze
vernietigt. En Allah had hun geen onrecht aangedaan, maar zij doen zichzelf
onrecht aan.
118. O gij die gelooft, neemt buiten uw volk geen
ander tot intieme vrienden; zij zullen niet in gebreke blijven u te benadelen.
Zij houden van leedvermaak. Nijd laten zij blijken en wat hun innerlijk
verbergt is nog erger. Wij hebben u onze geboden duidelijk gemaakt, indien gij
ze wilt begrijpen.
119. Ziet, gij hebt hen lief, maar zij hebben u niet
lief. En gij gelooft in het gehele Boek; wanneer zij u ontmoeten zeggen zij:
"Wij geloven." maar wanneer zij alleen zijn, bijten zij op hun
vingertoppen van razernij over u. Zeg: "Sterft in uw razernij."
Waarlijk, Allah weet goed wat in de harter is.
120. Als u iets goeds overkomt verdriet het hen en
als u iets kwaads overkomt verheugen zij zich er over. Maar, indien gij
geduldig blijft en God vreest, zullen hun plannen u in het geheel niet schaden;
voorzeker, Allah weet hetgeen zij doen.
121. Toen gij in de vroege morgen van uw huisgezin
wegtrokt om de gelovigen hun plaatsen voor het gevecht aan te wijzen, - Allah
is Alhorend, Alwetend. -
122. Toen wilden twee uwer groepen lafheid tonen,
hoewel Allah hun Vriend was. En in Allah behoren de gelovigen te vertrouwen.
123. En Allah had u reeds bij Badr geholpen, terwijl
gij machteloos waart. Vreest daarom Allah, opdat gij dankbaar zult zijn.
124. Toen gij tot de gelovigen zeidet: "Zal het
niet genoeg voor u zijn, dat uw Heer u met drie duizend nedergezonden engelen
zal helpen?
125. Ja, indien gij geduldig en rechtvaardit zijt en
zij (de ongelovigen) u dadelijk in wilde vaart aanvallen, zal uw Heer u met
vijf duizend nedergezonden engelen bijstaan."
126. En Allah heeft het alleen als blijde boodschap
voor u gemaakt om uw hart daardoor gerust te stellen en hulp komt slechts van
Allah, de Almachtige, de Alwijze.
127. Opdat Hij een deel der ongelovigen kon
afsnijden en hen vernederen, zodat zij onverrichter zake zouden teruggaan.
128. Gij hebt met de zaak niets uitstaande: Hij
(Allah) moge Zich in barmhartigheid tot hen wenden of hen straffen, voorzeker
zij zijn de boosdoeners.
129. En aan Allah behoort al hetgeen in de hemelen
en al hetgeen op aarde is. Hij vergeeft wie Hij wil en Hij straft wie Hij wil
en Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
130. O gij die gelooft, neemt geen rente, daar
(deze) aanleiding geeft tot eindeloze vermeerdering (van bezit) en vreest
Allah, opdat gij moogt slagen.
131. En vreest het Vuur dat voor de ongelovigen is
bereid.
132. En gehoorzaamt Allah en de boodschapper, zodat
u barmhartigheid moge worden betoond.
133. Wedijvert met elkaar in het vragen om
vergiffenis van uw Heer en om het paradijs, welks uitgestrektheid de hemelen en
de aarde is, bereid voor de godvrezenden,
134. Zij, die in voorspoed en in tegenspoed wel doen
en zij, die toorn onderdrukken en mensen vergeven; Allah heeft hen die goed
doen, lief.
135. En zij, die wanneer zij een slechte daad begaan
of zichzelf onrecht aandoen Allah gedenken en om vergiffenis vragen voor hun
zonden - wie kan deze zonden vergeven buiten Allah? - en niet volharden in hun
(slechte) daden tegen beter weten in,
136. Dezen zijn het, wier loon vergiffenis is van
hun Heer; in tuinen waar doorheen rivieren stromen zullen zij vertoeven; hoe
goed is het loon van degenen die werken.
137. Voorzeker, vóór u zijn verschillende volkeren
voorbijgegaan, reist daarom over de aarde en ziet, hoe het einde was van
degenen, die loochenden.
138. Dit is een duidelijke verklaring voor de
mensen, een leiding en vermaning voor de godvrezenden.
139. Verslapt noch treurt; gij zult zeker
overwinnaar worden, als gij gelovig blijft.
140. Als gij (Moslims) letsel krijgt (in de strijd);
dat volk (de tegenstander) is reeds een dergelijk letsel overkomen. Zulke dagen
laten Wij onder de mensen wisselen, opdat Allah degenen, die geloven
onderscheide en uit uw midden getuigen (martelaren) neme en Allah heeft de
onrechtvaardigen niet lief.
141. Opdat Allah de gelovigen moge louteren en de
ongelovigen vernietigen.
142. Denkt gij, dat gij het paradijs moogt
binnengaan, terwijl Allah degenen uwer die strijden en standvastig zijn nog
niet heeft onderscheiden?
143. En gij placht deze dood te wensen voordat gij
hem ontmoettet, nu hebt gij hem gezien en gij staart er naar.
144. En Mohammed is slechts een boodschapper.
Waarlijk, alle boodschappers vóór hem zijn heengegaan. Zult gij u dan op de
hielen omkeren als hij sterft of gedood wordt? Hij, die zich omkeert zal aan
Allah in het geheel geen schade berokkenen. En Allah zal de dankbaren gewis
belonen.
145. Geen ziel kan sterven zonder Allah's
toestemming, daar de tijd is vastgesteld. En wie de beloning van de
tegenwoordige wereld wenst, zullen Wij er van geven; en wie de beloning van het
Hiernamaals wenst, hem zullen Wij daar van geven en Wij zullen de dankbaren
gewis belonen.
146. Er zijn vele profeten geweest aan wier zijden
talrijke aanbidders van de Heer streden. Zij verslapten door niets wat hen op
de weg van Allah overkwam, noch verzwakten zij, noch vernederden zij zich. En
Allah heeft de geduldigen lief.
147. En hun woord was slechts: "Onze Heer,
vergeef ons onze zonden en de buitensporigheden in ons gedrag en maak ons
standvastig en help ons tegen het ongelovige volk."
148. Daarom gaf Allah hun de beloning van deze
wereld, alsmede een goede beloning in de volgende en Allah heeft degenen die
goeddoen, lief.
149. O gij die gelooft, als gij de ongelovigen
gehoorzaamt, zullen zij u doen omkeren (op het goede pad); dan zult gij als
verliezers terugkomen.
150. Neen, Allah is uw Beschermer en Hij is de Beste
der helpers.
|