1 - 50
1. O, gij mensen, vreest uw Heer, Die u van één enkele ziel
schiep en daaruit haar gezellin schiep en uit hen beiden mannen en vrouwen
verspreidde en vreest Allah in Wiens naam gij een beroep op elkander doet en
(weest plichtsgetrouw) betreffende de familiebanden. Voorwaar, Allah is Bewaker
over u.
2. En geeft de wezen hun eigendom en verruilt het
slechte (van u) niet voor het goede (van hen) noch verbruikt hun eigendom met
het uwe. Voorzeker, dat is een grote zonde.
3. En als gij vreest dat gij niet rechtschapen zult
zijn bij het behandelen der wezen, huwt dan vrouwen die u behagen, twee of
drie, of vier en als gij vreest, dat gij niet rechtvaardig zult handelen, dan
één of wat uw rechter handen bezitten. Dat is voor u de beste weg, om
onrechtvaardigheid te voorkomen.
4. En geeft de vrouwen gewillig haar huwelijksgift.
Maar als zij naar haar eigen behagen u er een gedeelte van kwijtschelden,
geniet het dan met genoegen en heilzaam gevolg.
5. En geeft eigendom, dat Allah als middel van
bestaan heeft gegeven niet aan de dwazen (in eigen beheer), maar voedt hen er
mee en kleedt hen en spreekt vriendelijke woorden tot hen.
6. En ondervraagt de wezen, wanneer zij de huwbare
leeftijd bereikt hebben: als gij in hen rijpheid van verstand vindt stelt hun
dan hun eigendom ter hand; en verteert het niet in buitensporigheid en haast,
omdat zij opgroeien. En laat hij, die rijk is zich onthouden en laat hij die
arm is naar billijkheid er gebruik van maken. En wanneer gij hun eigendommen
overhandigt, neemt er dan getuigen bij. Allah is toereikend om rekenschap te
vragen.
7. Er is voor mannen een aandeel van hetgeen hun
ouders en bloedverwanten nalaten en er is voor vrouwen een aandeel van hetgeen
hun ouders en bloedverwanten nalaten, of het weinig of veel zij: een
vastgesteld gedeelte.
8. Wanneer verwanten en wezen en de armen bij de
verdeling (der erfenis) aanwezig zijn, geeft hun er iets van en spreekt
vriendelijke woorden tot hen.
9. En laat hen Allah vrezen, die, indien zij hun
eigen zwakke nageslacht mochten achterlaten, bezorgd zouden zijn. Laat hen
Allah daarom vrezen en laat hen het juiste woord spreken.
10. Voorzeker, zij, die het eigendom van wezen
onrechtvaardig verteren, verteren slechts vuur in hun buik en zij zullen in een
laaiend Vuur branden.
11. Allah gebiedt u aangaande uw kinderen: voor het
mannelijke kind evenveel als het deel van twee vrouwelijke kinderen, maar als
er alleen meisjes zijn, meer dan twee, dan is er voor haar tweederde van de
nalatenschap en als er slechts één is, voor haar is de helft. En voor elk
zijner ouders is er een zesde deel der erfenis, als hij een kind heeft, maar
als hij geen kind heeft en zijn ouders van hem erven, dan is er voor zijn
moeder een derde deel en als hij broeders en zusters heeft, dan is er voor zijn
moeder een zesde deel na de betaling van enig legaat, dat hij heeft nagelaten
of van (niet vereffende) schuld. Uw ouders en uw kinderen, gij weet niet, wie
van hen u het meest tot heil is. Dit is vastgesteld door Allah. Voorzeker,
Allah is Alwetend, Alwijs.
12. En gij zult de helft hebben van hetgeen uw
vrouwen nalaten, indien zij geen kind hebben, maar indien zij een kind hebben,
is er voor u een vierde van hetgeen zij nalaten na de betaling van enig legaat,
dat zij hebben nagelaten of van schuld. En zij zullen een vierde hebben van
hetgeen gij nalaat, als gij geen kind hebt, maar als gij een kind hebt, zo is
er voor hen een achtste deel van hetgeen gij nalaat, na de betaling van enig
legaat of van onverrekende schuld. En indien er een man of een vrouw is, van
wie wordt geërfd en deze is ouderloos en kinderloos en heeft een broeder of een
zuster, dan is er voor elk hunner een zesde deel. Maar als er meer dan dezen
zijn, dan zijn zij deelgenoten in een derde na de betaling van enig legaat, dat
is nagelaten of van schuld, zonder benadeling. Dit is gebod van Allah en Allah
is Alwetend, Verdraagzaam.
13. Dit zijn de door Allah vastgestelde bepalingen
en wie Allah en Zijn boodschapper gehoorzaamt, Hij zal hem tuinen doen
binnengaan, waar doorheen rivieren stromen, daar zullen zij in verblijven en
dat is een grote zegepraal.
14. En wie Allah en Zijn boodschapper niet
gehoorzaamt en Zijn grenzen overschrijdt zal Hij het Vuur doen binnengaan; hij
zal daarin verblijven en dit zal voor hem een vernederende straf zijn.
15. En voor degenen uwer vrouwen, die zich aan
ontucht schuldig maken, roept vier uwer als getuigen tegen haar en als zij
getuigen, sluit haar dan in de huizen op, totdat de dood haar achterhaalt, of
totdat Allah haar een weg opent.
16. En als twee temiffen van u zich hieraan schuldig
maken, straft hen beiden. En als zij berouw hebben en zich verbeteren, laat hen
dan met rust, voorzeker, Allah is Berouwaanvaardend, Genadevol.
17. Waarlijk, berouw bestaat bij Allah alleen van
degenen, die in onwetendheid kwaad doen en dan daarna berouw hebben. Dezen zijn
het, tot wie Allah Zich met barmhartigheid wendt; en Allah is Alwetend, Alwijs.
18. Er is geen (aanvaarding van) berouw voor degene,
die kwaad doet, totdat de dood hem in het gezicht staart en hij zegt: 'Ik heb
berouw;' noch voor degenen die als ongelovigen sterven. Dezen zijn het, voor
wie Wij een pijnlijke straf hebben bereid.
19. O, gij die gelooft, het is u niet geoorloofd,
vrouwen te erven tegen haar wil, noch moogt gij haar tegenhouden opdat gij een
gedeelte van wat gij haar hebt gegeven, moogt terugnemen, tenzij zij schuldig
zijn aan een schandelijk kwaad; en blijft met haar vriendelijk omgaan en als
gij afkeer van haar hebt, kan het zijn, dat gij afkeer hebt van iets, waarin
Allah veel goeds kan hebben gelegd.
20. En indien gij een vrouw in plaats van een andere
wenst te nemen en gij hebt één harer een schat gegeven, neemt er niets van
terug. Wilt gij het door laster en een klaarblijkelijk zondige manier nemen?
21. En hoe kunt gij het nemen, wanneer de een uwer
tot de andere is ingegaan en zij een sterk verbond met u hebben gesloten?
22. En huwt niet de vrouwen, die uw vaders huwden,
met uitzondering van wat reeds gebeurd is. Het is een slecht en afschuwelijk
iets en een verkeerde weg.
23. Verboden zijn u uw moeders en uw dochters en uw
zusters en uw vaders zusters en uw moeders zusters en uw broeders dochters en
uw zusters dochters en uw minnen en uw zoogzusters en de moeders uwer vrouwen
en uw stiefdochters, die uw beschermelingen zijn door uw vrouwen tot wie gij
zijt ingegaan, maar als gij niet tot haar zijt ingegaan zal er geen zonde op u rusten
en de vrouwen uwer eigen zonen (zign ook verboden) alsmede twee zusters tezamen
te hebben, met uitzondering van wat reeds voorbij is; gewis, Allah is
Vergevensgezind, Genadevol;
24. En getrouwde vrouwen, met uitzondering van haar,
die gij bezit. Dit is een gebod van Allah voor u. Degenen, die daar buiten
vallen, zijn u toegestaan; dat gij zoekt door middel van wat gij bezit haar
behoorlijk te huwen en geen overspel te plegen. En geeft haar een
huwelijksgift, tegenover de voordelen, die gij van haar hebt, dit is verplicht;
er zal na het vaststellen daarvan geen zonde op u rusten in alles wat gij
onderling overeenkomt. Voorzeker, Allah is Alwetend, Alwijs.
25. En wie uwer het niet kan bekostigen vrije
gelovige vrouwen te huwen, hij huwe hetgeen gij bezit, namelijk gelovige
slavinnen. En Allah kent uw geloof het beste. Gij zijt van elkander; huwt haar
daarom met de toestemming van haar meesters en geeft haar een huwelijksgift op
de gebruikelijke wijze, kuis zijnde, geen ontucht plegende, noch er heimelijke
minnaars op nahoudende. En indien zij, nadat zij gehuwd zijn zich schuldig
maken aan ontrouw - geldt voor haar de helft van de straf, die voor de vrije
vrouwen is voorgeschreven. Dit is voor degene uwer die vreest te zondigen. Maar
het is beter voor u dat gij u weerhoudt en Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
26. Allah wenst u te onderrichten en te leiden naar
de paden van degenen die vóór u waren en u Zijn barmhartigheid te betonen.
Allah is Alwetend, Alwijs.
27. En Allah wenst Zich in barmhartigheid tot u te
wenden, maar zij, die hun lagere begeerte volgen, wensen dat gij ver zult
afdwalen.
28. Allah wil uw last verlichten, want de mens is
zwak geschapen.
29. O, gij die gelooft, gebruikt elkanders eigendom
niet met leugen en bedrog maar handelt bij onderlinge overeenkomst. En pleeg
geen zelfmoord. Voorzeker, Allah is u Genadevol.
30. En wie dit ook doet bij wijze van overtreding en
onrechtvaardigieid, hem zullen Wij in het Vuur werpen; en dat is voor Allah
eenvoudig.
31. Als gij de grootste dingen die u verboden zijn
vermijdt, zullen Wij uw zwakheden voor u bedekken en u tot een plaats van grote
eer toelaten.
32. En begeert niet datgene, waarmede Allah sommigen
uwer boven anderen deed uitblinken. Mannen zullen een aandeel hebben in hetgeen
zij hebben verdiend en vrouwen zullen een aandeel hebben in hetgeen zij hebben
verdiend. En vraagt om Allah's overvloed. Waarlijk, Allah kent alle dingen.
33. En voor een ieder hebben Wij erfgenamen bepaald
ten aanzien van hetgeen de ouders en de bloedverwanten nalaten; en van degenen
met wie uw eden een overeenkomst hebben bekrachtigd, geeft ieder hunner daarom
zijn deel. Waarlijk, Allah is Bewaker over alle dingen.
34. Mannen zijn voogden over de vrouwen omdat Allah
de enen boven de anderen heeft doen uitmunten en omdat zij van hun rijkdommen
besteden. Deugdzame vrouwen zijn dus zij, die gehoorzaam zijn en heimelijk
bewaren, hetgeen Allah onder haar hoede heeft gesteld. En degenen, van wie gij
ongehoorzaamheid vreest, wijst haar terecht en laat haar in haar bedden alleen
en tuchtigt haar. Als zij u dan daarna gehoorzamen, zoekt geen weg tegen haar.
Waarlijk, Allah is Verheven, Groot.
35. En als gij een breuk tussen hen vreest, stelt
dan een scheidsrechter van zijn familie en van haar familie aan. Indien zij
verzoening wensen zal Allah deze tussen hen tot stand brengen. Voorzeker, Allah
is Alwetend, Alkennend.
36. En aanbidt Allah en vereenzelvigt niets met Hem
en bewijst vriendelijkheid aan ouders, verwanten, wezen, de behoeftigen en aan
de nabuur, die een vreemdeling is en de nabuur die een bloedverwant is en aan
de metgezel, de reiziger en aan degenen die onder uw macht zijn. Voorzeker,
Allah heeft de pochers en de opscheppers niet lief.
37. Evenmin die gierig zijn en de mensen aansporen
ook gierig te zijn en die hetgeen Allah hun van Zijn overvloed heeft gegeven,
verbergen. Wij hebben voor de ongelovigen een vernederende straf bereid,
38. En voor degenen, die hun rijkdommen besteden om
door de mensen te worden gezien en niet in Allah noch in de laatste Dag geloven.
En wie Satan als metgezel heeft, heeft een kwade metgezel.
39. Wat kan hun overkomen, indien zij in Allah en de
laatste Dag zouden geloven en hadden weggegeven van hetgeen Allah hen heeft
geschonken? Allah kent hen zeer goed.
40. Waarlijk, Allah doet in het geheel geen onrecht
aan. Als het een goede daad is vermenigvuldigt Hij deze en geeft van Zijn kant
een grote beloning.
41. En wat geschiedt, wanneer Wij een getuige van
elk volk zullen roepen en u als getuige tegen deze zullen brengen?
42. Op die Dag zullen zij, die verwierpen en de
boodschapper niet gehoorzaamden, wensen, dat de aarde met hen gelijk zou worden
gemaakt en zij zullen geen woord voor Allah kunnen verbergen.
43. O, gij die gelooft, komt niet tot het gebed als
gij bedwelmd zijt; totdat gij weet wat gij zegt, noch, wanneer gii onrein zijt
tot gij u hebt gebaad, tenzij gij onderweg zijt. En indien gij ziek zijt, of op
reis, of een uwer van de afzondering komt, of gij hebt vrouwen aangeraakt en
gij vindt geen water, neemt dan uw toevlucht tot zuivere aarde en veegt er uw
gezicht en handen mee af. Waarlijk, Allah is Inschikkelijk, Vergevensgezind.
44. Kent gij niet degenen, die deel hebben aan het
Boek? Zij geven de voorkeur aan dwaling en wensen, dat ook gij van de (rechte)
weg moogt afdwalen.
45. Allah kent uw vijanden goed. Allah is voldoende
als Vriend en Allah is toereikend als Helper.
46. Er zijn onder de Joden, die woorden uit hun
verband rukken. En zij zeggen: " Wij horen en gehoorzamen niet" en
"luistert gij, zonder te horen" en "Raainaa", terwijl zij
woorden verdraaien en het geloof zoeken te schenden. En indien zij gezegd
hadden: "Wij horen en wij gehoorzamen" en "hoort toe" en
,,Kijk ons aan" het dit beter en oprechter voor hen zijn geweest. Maar
Allah heeft hen wegens hun ongeloof vervloekt, zij geloven dus slechts weinig.
47. O, mensen van het Boek, gelooft in hetgeen Wij
hebben nedergezonden, vervullende hetgeen bij u is voordat Wij uw leiders
vernietigen en neerwerpen of hen vervloeken, zoals Wij het volk van de Sabbath
vervloekten. Allah's gebod zal volbracht worden.
48. Waarlijk, Allah vergeeft niet dat men iets met
Hem vereenzelvigt, maar Hij zal al hetgeen daarbuiten staat vergeven, wie Hij
wil. En wie iets met Allah vereenzelvigt, heeft inderdaad een zeer grote zonde
begaan.
49. Hebt gij over hen niet vernomen die zichzelf
rein achten? Neen, Allah is het, Die reinigt, wie Hij wil. Hen zal niet het
minste onrecht worden aangedaan.
50. Zie, hoe zij een leugen tegen Allah smeden. En
dat is, voorzeker, een klaarblijkelijke zonde.
|