1 - 50
1. O, gij die gelooft, komt uw verdragen na. Viervoetige dieren
buiten die welke u zijn aangegeven, zijn u geoorloofd; het wild is niet
geoorloofd te achten terwijl gij ter bedevaart zijt. Voorwaar, Allah gebiedt
wat Hij wil.
2. O, gij die gelooft, ontheiligt de tekenen van
Allah niet, noch de heilige maand, noch de offerdieren, noch dieren met
offertekens, noch degenen, die zich naar het heilige Huis begeven om genade van
hun Heer en Zijn welbehagen te zoeken. Maar wanneer gij u van uw pelgrimskleed
ontdoet, moogt gij jagen. En laat de vijandschap van een volk, omdat zij u de
toegang tot de heilige Moskee verhinderen, u niet tot geweld aansporen. En
helpt elkander in deugdzaamheid en vroomheid maar helpt elkander niet in zonde
en overtreding. En vreest Allah. Waarlijk, Allah is streng in het straffen.
3. Verboden is u het gestorvene, het bloed en het
varkensvlees en al waarover een andere naam dan die van Allah is aangeroepen;
hetgeen is geworgd en is doodgeslagen en hetgeen is doodgevallen of hetgeen
door de horens van dieren is gedood en hetgeen door een wild beest is
aangevreten, behalve wat gij hebt geslacht. Verder hetgeen voor afgoden is
geslacht en wat gij loot door pijlen, dit is een overtreding. Heden zullen de
ongelovigen aan uw godsdienst wanhopen. Vreest dus niet hen, maar Mij. Nu heb
Ik uw godsdienst voor u vervolmaakt, Mijn gunst aan u voltooid en de Islam voor
u als godsdienst gekozen. Maar wie door honger wordt gedwongen zonder dat hij
tot de zonde is geneigd, voorzeker, Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
4. Zij vragen u, wat hun geoorloofd is. Zeg: Alle
goede dingen zijn u geoorloofd en hetgeen gij dieren en roofvogels hebt geleerd
terwille van de jacht, zoals Allah u heeft onderwezen. Eet dus van hetgeen zij
voor u vangen en spreekt er Allah's Naam over uit. En vreest Allah. Voorzeker,
Allah is vlug in het verrekenen.
5. Alle goede dingen zijn u deze dag geoorloofd. Het
voedsel der mensen van het Boek is u geoorloofd en uw voedsel is hun
toegestaan. En geoorloofd zijn voor u kuise, gelovige vrouwen en kuise vrouwen
uit het midden dergenen, wie het Boek was gegeven vóór u, wanneer gij haar haar
huwelijksgift geeft, een geldig huwelijk aangaande en geen ontucht plegende,
noch heimelijk minnaressen nemende. En wie het geloof verwerpt, diens werk is
waarlijk tevergeefs en hij zal in het Hiernamaals onder de verliezers zijn.
6. O, gij die gelooft, wanneer gij u opricht tot het
gebed, wast uw gezicht en uw handen tot aan de ellebogen en wrijft uw (natte)
handen over uw hoofden en (wast) uw voeten tot aan de enkels. En als gij onrein
zijt, reinigt u. En als gij ziek of op reis zijt en een uwer komt van de
afzondering, of gij hebt vrouwen aangeraakt en gij vindt geen water, zoekt dan
uw toevlucht tot zuivere aarde en veegt daarmede uw gezicht en handen af. Allah
wenst u niet in moeilijkheden te brengen, maar Hij wenst u te reinigen en Zijn
gunst aan u te vervolmaken, opdat gij dankbaar zult zijn.
7. En gedenkt Allah's gunst aan u en het verbond dat
Hij met u sloot, toen gij zeidet: "Wij horen en wij gehoorzamen." En
vreest Allah. Voorzeker, Allah weet goed, wat in uw innerlijk is.
8. O, gij die gelooft, weest oprecht voor Allah en
getuigt met rechtvaardigheid. En laat de vijandschap van een volk u niet
aansporen, om onrechtvaardig te handelen. Weest rechtvaardig, dat is dichter
bij de vroomheid en vreest Allah, voorzeker, Allah is op de hoogte van hetgeen
gij doet.
9. Allah heeft degenen, die geloven en goede daden
verrichten beloofd, dat zij vergiffenis en een grote beloning zullen
verkrijgen.
10. En degenen, die niet geloven en Onze tekenen
verwerpen, zullen de bewoners der hel zijn.
11. O, gij die gelooft, gedenkt Allah's gunst aan u
toen een volk zijn handen tegen u wilde uitsteken, maar Hij weerhield hun
handen en vreest Allah. Op Allah moeten de gelovigen zich verlaten.
12. Waarlijk Allah sloot een verbond met de kinderen
Israëls en Wij verwekten twaalf leiders uit hun midden. En Allah zeide:
"Voorzeker, Ik ben met u. Indien gij het gebed houdt en de Zakaat betaalt
en in Mijn boodschappers gelooft en hen bijstaat en aan Allah's (dienst) een
goede lening verstrekt, zal Ik uw zonden van u verwijderen en u in tuinen toelaten,
waar doorheen rivieren stromen. Maar wie onder u daarna dit verwerpt, is
inderdaad van het rechte pad afgedwaald."
13. En wegens hun breken van het verbond hebben Wij
hen vervloekt en hun hart verhard. Zij rukken de woorden uit hun verband en
hebben een deel van hetgeen hun was vermaand, vergeten. En gij zult hen altijd
oneerlijk bevinden op enkelen na, derhalve vergeef hen en wend u van hen af.
Voorzeker, Allah heeft degenen, die goeddoen, lief.
14. En met degenen die zeggen: "Wij zijn
Christenen, sloten Wij (eveneens) een verbond, maar zij vergaten een deel van
hetgeen hen was voorgehouden. Daarom deden Wij vijandschap en haat onder hen
ontstaan, tot de Dag der Opstanding. Allah zal hen weldra laten weten, wat zij
deden.
15. O, mensen van het Boek, Onze boodschapper is tot
u gekomen, die veel van hetgeen voor u verborgen bleef van het Boek heeft
ontsluierd en veel overgeslagen. Er is van Allah inderdaad een licht en een
duidelijk Boek tot u gekomen.
16. En Allah leidt daarmede degenen die Zijn
welbehagen zoeken op de paden van vrede en leidt hen uit de duisternis tot het
licht door Zijn gebod en leidt hen naar het rechte pad.
17. Voorzeker, zij lasteren God die zeggen: "De
Messias, zoon van Maria, is zeker Allah." Zeg: "Wie heeft dan macht
tegen Allah, als Hij de Messias, zoon van Maria en zijn moeder en allen die op
aarde zijn, teniet wil doen?" Aan Allah behoort het koninkrijk der hemelen
en der aarde en al wat daartussen is. Hij schept wat Hij wil en Allah heeft
macht over alle dingen.
18. De Joden en de Christenen zeggen: "Wij zijn
Allah's kinderen en Zijn geliefden." Zeg: "Waarom straft Hij u dan
voor uw zonden? Neen, gij zijt mensen onder degenen die Hij schiep. Hij
vergeeft, wie Hij wil en Hij straft, wie Hij wil. En aan Allah behoort het
koninkrijk der hemelen en der aarde en wat daartussen is en tot Hem is de
terugkeer.
19. O, gij mensen van het Boek, Onze boodschapper is
tot u gekomen na een onderbreking in de reeks van boodschappers, die u
klaarheid brengt, opdat gij niet zult zeggen: "Er is geen brenger van een
blijde tijding en geen waarschuwer tot ons gekomen." Waarlijk er is een
brenger van een blijde boodschap en een waarschuwer tot u gekomen. Allah heeft
macht over alle dingen.
20. En toen Mozes tot zijn volk zeide: "O, mijn
volk, herinner u Allah's gunst aan u, toen Hij profeten onder u aanstelde en u
koningen aanwees en Hij u gaf, wat Hij aan niemand onder de volkeren heeft
gegeven."
21. "O, mijn volk, gaat het heilige land binnen
dat Allah voor u heeft bestemd en keert het niet de rug toe, anders zult gij
verliezers worden."
22. Zij zeiden: "O, Mozes, daarin is een trots
en machtig volk en wij zullen er niet binnengaan voordat zij er uit weggaan. En
indien zij er uit weggaan, zullen wij het binnentrekken."
23. Daarop zeiden twee mannen van degenen die hun
Heer vreesden en wie Allah Zijn gunst had bewezen: "Gaat de poort (van de
stad) binnen, hen tegemoet - wanneer gij er eenmaal binnen zijt, dan zult gij
zeker overwinnaar worden. En stelt uw vertrouwen in Allah, als gij gelovigen
zijt."
24. Zij zeiden: "O, Mozes, wij zullen er
stellig niet binnengaan zolang zij er in zijn. Gaat gij en uw Heer en strijdt -
wij blijven hier zitten."
25. Hij zeide: "Mijn Heer, ik heb macht over
niemand dan over mijzelf en mijn broeder, maak daarom een onderscheid tussen
ons en het opstandige volk."
26. Allah zeide: "Voorzeker, dat (land) is voor
hen voor veertig jaren verboden; dwalende zullen zij door het land trekken.
Bekommer u daarom niet over het ongehoorzame volk."
27. En vertel naar waarheid het verhaal van de twee
zonen van Adam, toen zij een offer brachten en het van één hunner werd
aangenomen en van de ander niet. De laatstgenoemde zeide: "Ik zal u zeker
doden." - De eerste zeide: "Allah neemt alleen iets van de rechtvaardigen
aan." -
28. "Als gij uw hand naar mij uitstrekt om mij
te doden, zal ik mijn hand niet naar u uitstrekken, om u te doden. Ik vrees
Allah, de Heer der Werelden.
29. Ik wens, dat gij zowel met de zonde tegen mij, als
met uw zonde terugkeert, zodat gij tot de bewoners van het Vuur zult behoren,
dat is de beloning der misdadigers."
30. Maar zijn kwade neiging dreef hem er toe zijn
broeder te doden, dus doodde hij hem en werd een der verliezers.
31. Toen zond Allah een raaf, die in de grond
krabde, om hem te beduiden, hoe het lijk van zijn broeder te verbergen. Hij
zeide: "Ware ik maar de raaf gelijk, zodat ik het lijk van mijn broeder
kon verbergen." En toen kreeg hij berouw.
32. Deswegen schreven Wij de kinderen Israëls voor,
dat wie ook een mens doodt, behalve wegens het doden van anderen of het
scheppen van wanorde in het land, het ware alsof hij het gehele mensdom had
gedood, en voor hem, die iemand het leven schenkt, alsof hij aan het gehele
mensdom het leven heeft geschonken. En voorzeker Onze boodschappers kwamen met
duidelijke tekenen tot hen en toch - werden daarna -velen hunner op aarde tot
over treders.
33. De vergelding dergenen die oorlog tegen Allah en
Zijn boodschappers voeren en er naar streven wanorde in het land te scheppen,
is slechts dat zij gedood of gekruisigd worden, of dat hun handen en hun voeten
de ene rechts en de andere links, worden afgesneden, of dat zij het land worden
uitgezet. Dat zal voor hen een schande in deze wereld zijn en in het
Hiernamaals zullen zij een grote straf ontvangen.
34. Dit, met uitzondering van hen die berouw tonen,
voordat gij hen in uw macht hebt. Weet derhalve, dat Allah Vergevensgezind,
Genadevol is.
35. O gij die gelooft, vreest Allah en zoekt de weg
tot toenadering tot Hem en strijdt voor Zijn zaak, opdat gij moogt slagen.
36. Voorzeker, al hadden de ongelovigen al hetgeen op
aarde is en nog eens zoveel, om zich daarmede van de straf op de Dag der
Opstanding vrij te kopen, dan zou het van hen toch niet worden aanvaard; er
wacht hen een pijnlijke straf.
37. Zij zullen uit het vuur willen komen, maar zij
zullen er niet kunnen uitgaan en dit zal voor hen een blijvende straf zijn.
38. En snijdt de dief en de dievegge de hand af, als
straf voor wat zij misdeden, een voorbeeldige straf van Allah. Allah is
Almachtig, Alwijs.
39. Maar degene, die na zijn overtreding berouw
heeft en zich betert - Allah zal Zich gewis in barmhartigheid tot hem wenden;
voorwaar, Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
40. Weet gij niet, dat het koninkrijk der hemelen en
der aarde aan Allah toebehoort? Hij straft, wie Hij wil en Hij vergeeft, wie
Hij wil en Allah heeft macht over alle dingen.
41. O gij boodschapper, laat degenen, die
gemakkelijk in het ongeloof vervallen u niet verdrieten, n.l. zij die met hun
mond zeggen: "Wij geloven," maar in hun hart hebben zij niet geloofd.
En onder de Joden zijn er die naar een leugen zouden willen luisteren, dezen
luisteren terwille van een ander volk dat niet tot u is gekomen. Zij verdraaien
woorden, nadat zij op hun juiste plaatsen waren gezet en zeggen: "Als u
dit wordt gegeven, neemt het dan aan, maar als het u niet wordt gegeven, past
dan op." En wie Allah wenst te beproeven, gij zult hem tegen Allah stellig
niets baten. Dit zijn degenen, wier hart het Allah niet heeft behaagd te
louteren; er zal voor hen schande in deze wereld en een grote straf in het
Hiernamaals zijn.
42. Zij zijn luisteraars naar leugens en verbruikers
van verboden dingen. Indien zij tot u om recht komen, spreek recht tussen hen
of wend u van hen af. En indien gij u van hen afwendt kunnen zij u in het
geheel niet schaden. En indien gij rechtspreekt, richt tussen hen met
rechtvaardigheid. Voorzeker, Allah heeft de rechtvaardigen lief.
43. Hoe zullen zij u tot rechter maken wanneer zij
de Torah bij zich hebben waarin Allah's oordeel is? Toch wenden zij zich af. En
zij zijn geen gelovigen.
44. Waarlijk, Wij zonden de Torah neder, waarin
leiding en licht was, waarmede de profeten die gehoorzaam waren recht spraken
voor de Joden en de Rabbijnen en de wetgeleerden, omdat hun de bewaking van
Allah's Boek was opgelegd en zij waren daarvan getuigen. Vreest daarom de
mensen niet, doch vreest Mij en ruilt Mijn tekenen niet in tegen het wereldse.
En wie niet rechtspreken volgens hetgeen Allah heeft nedergezonden, zij zijn
ongelovigen.
45. En Wij schreven hen daarin voor: Een leven voor
een leven, oog om oog, neus om neus, oor om oor, tand om tand en
(rechtvaardige) vergelding voor wonden. En hij, die van het recht hierop
afziet, dit zal een verzoening voor zijn zonden zijn en wie niet rechtspreken
bij hetgeen Allah heeft nedergezonden, zijn onrechtvaardigen.
46. En Wij deden Jezus, zoon van Maria in hun
voetsporen treden, vervullende, hetgeen vóór hem in de Torah was (geopenbaard),
en Wij gaven hem het Evangelie, dat licht en leiding bevatte, bevestigende
hetgeen daarvóór in de Torah was en een leiding en een vermaning voor de
godvrezenden.
47. En laat de mensen van het Evangelie richten naar
hetgeen Allah daarin heeft geopenbaard en wie niet richten naar hetgeen Allah
heeft geopenbaard, zijn de overtreders.
48. En Wij hebben u het Boek (de Koran) met de
waarheid geopenbaard vervullende hetgeen daarvóór in het Boek (de Bijbel) was
(verkondigd) en als bewaker daarover. Richt daarom tussen hen naar hetgeen
Allah heeft geopenbaard en volg hun boze neigingen niet tegen de waarheid die
tot u is gekomen. Voor iedereen bepaalden Wij een wet en een weg. En indien
Allah had gewild zou Hij u allen tot één volk hebben gemaakt, maar Hij wenst u
te beproeven met hetgeen Hij u heeft gegeven. Wedijvert dus met elkander in
goede werken. Tot Allah zult gij allen terugkeren, dan zal Hij u datgene
mededelen, waarover gij van mening verschilt.
49. En spreek recht tussen hen naar hetgeen Allah u
heeft geopenbaard en volg hun boze neigingen niet en wees op uw hoede dat zij u
niet afleiden van hetgeen Allah u heeft geopenbaard. Maar indien zij zich
afwenden, weet dan, dat Allah hen voor sommige hunner zonden wenst te treffen.
En een groot aantal mensen is inderdaad ongehoorzaam.
50. Wensen zij het oordeel van onwetendheid? En wie
is een betere rechter dan Allah voor een volk dat zekerheid van geloof bezit?
|