51 - 100
51. O, gij die gelooft, neemt de Joden en de
Christenen niet tot vrienden. Zij zijn elkanders vrienden. En wie uwer hen tot
vrienden neemt, is inderdaad één hunner. Voorwaar, Allah leidt het overtredende
volk niet.
52. En gij zult degenen in wier hart een ziekte is,
zich tot hen zien haasten, zeggende: "Wij vrezen, dat ons rampspoed zal
overkomen." Het is echter waarschijnlijk dat Allah een overwinning of iets
anders tot stand zal brengen. Dan zullen zij berouw hebben over hetgeen zij in
hun innerlijk verborgen.
53. En de gelovigen zullen zeggen: "Zijn dit
degenen die met hun ernstige eden bij Allah zwoeren dat zij waarlijk met u
waren?" Hun werken zijn verloren gegaan en zij zijn verliezers geworden.
54. O, gij die gelooft, wie onder u zich van zijn
godsdienst afkeert, laat hem weten, dat Allah weldra een ander volk zal
voortbrengen dat Hij zal liefhebben en die Hem zullen liefhebben vriendelijk en
nederig zijnde jegens de gelovigen en hard en streng jegens de ongelovigen. Zij
zullen voor Allah's zaak strijden en het verwijt van een berisper niet vrezen.
Dit is Allah's genade; Hij schenkt deze aan wie Hij wil en Allah is Milddadig,
Alwetend.
55. Uw vrienden zijn slechts Allah en Zijn
boodschapper en de gelovigen die het gebed houden en de Zakaat betalen en
aanbidden.
56. En hij, die Allah en de boodschapper en de
gelovigen tot vrienden neemt (wete) dat de partij van Allah gewis zal
zegevieren.
57. O, gij die gelooft, neemt niet degenen tot
vrienden die een spotternij en een spel maken van uw godsdienst, uit de kring
dergenen wie het Boek was gegeven vóór u, noch van de ongelovigen. En vreest Allah
als gij gelovigen zijt.
58. En zij die, wanneer gij tot het gebed roept het
tot spotternij en spel maken. Dit komt doordat zij een volk zijn dat niet
begrijpt.
59. Zeg: "O, mensen van het Boek, gij haat ons
slechts, omdat wij in Allah geloven en in hetgeen ons is nedergezonden en in
hetgeen voordien was nedergezonden of doordat de meesten van u ongehoorzaam
zijn."
60. Zeg: "Zal ik u vertellen over degenen wier
straf bij Allah erger is dan dit? Dezen zijn het, die Allah heeft vervloekt en
over wie Hij Zijn toorn heeft uitgestort en van wie Hij apen, zwijnen en
duivelsdienaren heeft gemaakt. Dezen zijn inderdaad in een slechte toestand en
ver van het rechte pad afgedwaald."
61. Wanneer zij tot u komen, zeggen zij: "Wij
geloven," terwijl zij met ongeloof binnenkomen en er mee heengaan en Allah
weet het beste, wat zij verbergen.
62. En gij ziet velen hunner zich haasten om zonde
te bedrijven en overtreding en van verboden dingen te gebruiken. Het is
inderdaad slecht, wat zij doen.
63. Waarom weerhouden hun priesters en
schriftgeleerden hen niet van zondige woorden en het eten van verboden dingen?
Het is inderdaad slecht wat zij doen.
64. En de Joden zeggen: "De hand van Allah is
gebonden." Hun handen zijn gebonden en zij zijn vervloekt voor hetgeen zij
zeggen. Neen, Zijn handen zijn wijd open, Hij geeft, zoals Hij wil. En hetgeen
u van uw Heer is nedergezonden zal velen hunner in opstandigheid en ongeloof
doen toenemen. En Wij hebben vijandschap en haat onder hen gezaaid tot aan de
Dag der Opstanding. Telkens wanneer zij het oorlogsvuur ontsteken, dooft Allah
het en zij pogen wanorde te scheppen op aarde en Allah heeft de onruststokers niet
lief.
65. Als de mensen van het Boek hadden geloofd en
rechtvaardig gehandeld, zouden Wij gewis hun zonden hebben vergeven en hen in
tuinen van zaligheid hebben toegelaten.
66. En als zij de Torah en het Evangelie en hetgeen
hun van hun Heer is nedergezonden, in acht hadden genomen, zouden zij zeker van
wat boven hen is en van hetgeen onder hun voeten is, hebben gegeten. Onder hen
is een groep die matig is, maar de handelwijze van velen hunner is slecht.
67. O boodschapper, verkondig hetgeen u van uw Heer
is geopenbaard en indien gij dat niet doet, dan hebt gij Zijn boodschap niet
overgebracht. Allah zal u tegen de mensen beschermen. Voorzeker, Allah leidt
het ongelovige volk niet.
68. Zeg: "O, mensen van het Boek, gij steunt op
niets voordat gij de Torah en het Evangelie en hetgeen u van uw Heer is
nedergezonden, onderhoudt. En waarlijk, hetgeen u van uw Heer is nedergezonden
zal velen hunner in opstandigheid en ongeloof doen toenemen; treurt derhalve
niet over het ongelovige volk.
69. Voorzeker, de gelovigen en de Joden en de
Sabianen en de Christenen die in Allah en de laatste Dag geloven en goede daden
verrichten - over hen zal geen vrees komen, noch zullen zij treuren.
70. Wij hebben waarlijk een verbond met de kinderen
Israëls gesloten en Wij zonden boodschappers tot hen. Maar telkens, wanneer een
boodschapper tot hen kwam met hetgeen hun hart niet wenste, behandelden zij
sommigen als leugenaars en trachtten zij sommigen te doden.
71. En zij dachten, dat er geen beproeving zou zijn,
derhalve werden zig blind en doof. Doch Allah wendde Zich in barmhartigheid tot
hen; toch werden velen weer blind en doof en Allah is waakzaam over hetgeen zij
doen.
72. Zij lasteren God, die zeggen: "Waarlijk
Allah, Hij is de Messias, de zoon van Maria," terwijl de Messias zelf
zeide: "O, kinderen Israëls, aanbidt Allah, Die mijn Heer en uw Heer
is." Gewis, voor hem die iets met Allah vereenzelvigt, heeft Allah de
Hemel verboden en het Vuur zal zijn verblijfplaats zijn. Er is voor de
onrechtvaardigen geen helper.
73. Waarlijk zij lasteren God, die zeggen:
"Allah is Eén der Drie." Er is geen God dan de enige God. En indien
zij niet ophouden met hetgeen zij beweren, zal de ongelovigen een smartelijke
straf overkomen.
74. Willen zij zich dan niet tot Allah wenden en om
Zijn vergiffenis vragen terwijl Allah Vergevensgezind, Genadevol is?
75. De Messias, de zoon van Maria was slechts een
boodschapper; voorzeker, alle boodschappers vóór hem zijn heengegaan. En zijn
moeder was een waarheidslievende vrouw. Zij plachten beiden voedsel tot zich te
nemen. Zie, hoe Wij de tekenen voor hen (de mensen) verduidelijken, en zie, hoe
zij zich afwenden.
76. Zeg: "Aanbidt gij naast Allah datgene wat
geen macht heeft u goed of kwaad te doen? En het is Allah, Die Alhorend,
Alwetend is.
77. Zeg: "O, mensen van het Boek, overdrijft uw
godsdienst niet ten onrechte, noch volgt de neigingen van een volk dat voordien
afdwaalde en velen deed dwalen en van het rechte pad afweek.
78. Degenen onder de kinderen Israëls, die niet
geloofden, werden door de mond van David en door Jezus de zoon van Maria,
vervloekt. Dit geschiedde, omdat zij niet gehoorzaamden en plachten te
overtreden.
79. Zij plachten elkander de ongerechtigheid niet te
verbieden, welke Zij begingen. Slecht is inderdaad hetgeen zij deden.
80. Gij zult velen hunner de ongelovigen tot
vrienden zien nemen. Waarlijk slecht is hetgeen zij voor zichzelf deden zodat
Allah toornig op hen is geworden en zij zullen in de straf verblijven.
81. En indien zij in Allah en deze profeet en
hetgeen hem werd geopenbaard hadden geloofd, zouden zij hen niet tot vrienden
hebben genomen, doch velen hunner zijn ongehoorzaam.
82. Waarlijk, gij zult de Joden en de
afgodendienaren het meest vijandig jegens de gelovigen vinden. En gij zult
degenen die zeggen: "Wij zijn Christenen" het vriendschappelijkst
vinden jegens de gelovigen. Dit is, wijl er onder hen geleerden en monniken
zijn en wijl zij niet trots zijn.
83. En indien zij hetgeen deze boodschapper is
geopenbaard, horen, ziet gij hun ogen vol tranen vanwege de waarheid welke zij
hebben herkend. Zij zeggen: "Onze Heer, wij geloven. Reken ons daarom
onder de getuigen."
84. "En waarom zouden wij niet in Allah en in de
waarheid die tot ons is gekomen geloven en begeren dat onze Heer ons onder de
rechtvaardige mensen zou rekenen?"
85. Derhalve beloonde Allah hen voor hetgeen zij zeiden
met tuinen, waardoorheen rivieren stromen. Daarin zullen zij vertoeven en dit
is de beloning voor hen die goeddoen.
86. Maar de ongelovigen die Onze tekenen
verloochenen zullen de bewoners der hel zijn.
87. O, gij die gelooft, maakt de goede dingen die
Allah voor u wettig heeft gemaakt, niet onwettig en overtreedt niet. Waarlijk,
Allah heeft de overtreders niet lief.
88. En eet wat goed en geoorloofd is waarvan Allah u
heeft voorzien. En vreest Allah in Wie gij gelooft.
89. Allah zal u niet ter verantwoording roepen voor
uw ijdele eden, maar Hij zal u ter verantwoording roepen voor de eden welke gij
in ernst aflegt. De boetedoening er voor is: tien armen te spijzigen met het
gemiddelde voedsel waarmede gij uw huisgezinnen voedt, of hen te kleden, of het
vrijmaken van een slaaf. Maar wie dat niet kan doen zal drie dagen vasten. Dit
is de boete voor uw eden, wanneer gij zweert. Maar houdt uw eden. Zo legt Allah
u Zijn tekenen uit, opdat gij dankbaar moogt zijn.
90. O gij die gelooft, wijn en het hazardspel en
afgoden en toverpijlen zijn niet anders dan gruwelen, door Satan gewrocht.
Vermijdt ze dus, opdat gij voorspoedig moogt zijn.
91. Voorzeker, door middel van wijn en hazardspel,
wenst Satan onder u vijandschap en afgunst te zaaien en u af te houden van het
gedenken van Allah en van het gebed. Zult gij dan worden weerhouden?
92. En gehoorzaamt Allah en gehoorzaamt de
boodschapper en weest op uw hoede. Maar indien gij u afwendt, weet dan, dat op
Onze boodschapper slechts het duidelijk verkondigen rust.
93. Op de gelovigen die goede werken verrichten zal
geen zonde rusten voor hetgeen zij eten mits zij Allah vrezen en geloven en
goede werken doen en nogmaals vrezen en geloven en zelfs nogmaals vrezen en
goeddoen. En Allah heeft degenen die goeddoen lief.
94. O, gij gelovigen, voorzeker, Allah zal u
beproeven door het wild, hetwelk uw handen of lansen kunnen vangen, opdat Allah
degenen zal onderscheiden die Hem in het verborgene vrezen. Derhalve zal voor
hen, die na deze (waarschuwing) overtreden, een pijnlijke straf zijn.
95. O, gij die gelooft, doodt geen wild, terwijl gij
ter bedevaart zijt. En wie onder u het opzettelijk doodt diens vergoeding is
een huisdier gelijk aan hetgeen hij heeft gedood - twee rechtvaardige mannen
onder u zullen dat beoordelen; - hetwelk als offer naar de Kaba moet worden
gebracht; of hij moet als boetedoening (een aantal) arme mensen voeden, of een
gelijk aantal dagen vasten, opdat hij het gevolg van zijn daad zal ondergaan.
Allah heeft vergeven wat voorbij is, maar wie er in terugvalt, hem zal Allah
straffen. Allah is Machtig, de Meester der vergelding.
96. De vangst uit zee en het eten ervan is wettig
voor u als voorziening voor u zelf en de reizigers, doch zolang gij ter
bedevaart zijt is het wild van het land u verboden. En vreest Allah, tot Wie
gij zult worden verzameld.
97. Allah heeft de Kaaba, het onschendbare Huis tot
behoud van de mensheid gemaakt, alsook de heilige maand en het offer, en de
kamelen met de halsbanden. Dit is, opdat gij zult begrijpen, dat Allah weet,
wat in de hemelen en wat op aarde is en dat Allah kennis heeft van alle dingen.
98. Weet, dat Allah streng is in het straffen en dat
Allah (ook) Vergevensgezind, Genadevol is.
99. Op de boodschapper rust slechts (de plicht van)
het overbrengen (der boodschap). En Allah weet, wat gij openbaart en wat gij
verbergt.
100. Zeg: "De bozen en de goeden zijn niet
gelijk, ofschoon de overvloed der bozen u in verwondering brengt. Vreest daarom
Allah, o mensen van begrip, opdat gij moogt slagen.
|