51 - 100
51. Waarschuw daarmede degenen die vrezen, dat zij
tot hun Heer worden verzameld, dat zij buiten Hem vriend noch bemiddelaar
hebben, opdat zij (God) mogen vrezen.
52. En verdrijf niet degenen die hun Heer morgen en
avond aanroepen, Zijn aangezicht zoekend. Gij zijt volstrekt niet
verantwoordelijk voor hen, noch zijn zij enigermate verantwoordelijk voor u.
Zoudt gij hen verdrijven, dan zult gij tot de onrechtvaardigen behoren.
53. En op deze wijze hebben Wij sommigen hunner door
anderen beproefd, zodat zij kunnen zeggen: "Zijn dezen het, die Allah
onder ons heeft begunstigd?" Kent Allah degenen die dankbaar zijn niet het
beste?
54. Wanneer degenen die in Onze tekenen geloven, tot
u komen, zeg dan: "Vrede zij u." Uw Heer heeft barmhartigheid op zich
genomen; dus wie uwer in onwetendheid kwaad doet en daarna berouw heeft en zich
verbetert, (voor hem) is Hij Vergevensgezind, Genadevol.
55. En zo zetten Wij de tekenen uiteen opdat de weg
der schuldigen openbaar worde.
56. Zeg: "Het is mij verboden degenen, die gij
naast Allah aanroept, te aanbidden. Zeg: "Ik wil uw boze neigingen niet
volgen. In dat geval zal ik tot de dwalenden behoren en niet tot hen die het
rechte pad volgen."
57. Zeg: "Ik ben op de rechte weg van mijn Heer
en gij verloochent die. Maar wat gij verhaast is niet in mijn macht. De
beslissing berust slechts bij Allah. Hij zet de waarheid uiteen en Hij is de
beste der seheidsrechters."
58. Zeg: "Als hetgeen gij verhaast in mijn
macht was, zou de zaak voorzeker tussen u en mij reeds zijn beslist. En Allah
kent de onrechtvaardigen met beste.
59. En bij Hem zijn de sleutels van het onzienlijke;
niemand kent dit, behalve Hij. En Hij weet wat op het land en wat in de zee is.
En er valt geen blad zonder dat Hij het weet, noch is er een korrel in de
duisternis der aarde, noch iets dat groen of droog is, zonder dat het in een
duidelijk Boek is vermeld.
60. Hij is het, Die uw ziel in de nacht neemt en
weet hetgeen gij overdag doet; daarna wekt Hij u weder op, opdat de
vastgestelde termijn moge worden voltooid. Dan is uw terugkeer tot Hem. Daarna
zal Hij u inlichten over hetgeen gij deedt.
61. Hij is oppermachtig over Zijn dienaren en Hij
zendt bewakers over u, totdat, wanneer de dood tot een uwer komt, Onze
boodschappers zijn ziel wegnemen; zij falen daarin niet.
62. Dan worden zij tot Allah, hun ware Heer
teruggebracht. Voorzeker, de beslissing ligt in Zijn handen; en Hij verrekent
het snelst."
63. Zeg: "Wie verlost u van de rampen van het
land en van de zee wanneer gij Hem in nederigheid en in het geheim aanroept?
(zeggende): 'Indien Hij ons hiervan redt zullen wij zeker tot de dankbaren
behoren."
64. Zeg: "Allah verlost u van deze en van elke
andere nood en toch schrijft gij deelgenoten (medegoden) aan Hem toe."
65. Zeg: "Hij heeft macht om u van boven of van
onder u straf toe te zenden, u in groepen te verdelen en elkander geweld aan te
laten doen." Zie, hoe Wij de tekenen uiteenzetten opdat zij mogen
begrijpen.
66. En uw volk heeft het verworpen, ofschoon het de
waarheid is. Zeg: "Ik ben geen voogd over u."
67. Er is voor elke profetie een vastgestelde tijd
en gij zult het weldra te weten komen.
68. Wanneer gij degenen ziet, die Onze tekenen
bespotten, wendt u dan van hen af, totdat zij een ander gesprek beginnen. En
als Satan het u doet vergeten zit dan niet, nadat het in uw herinnering opkomt,
met het onrechtvaardige volk bijeen.
69. En degenen die God vrezen, zijn in het geheel
niet verantwoordelijk voor hen, behalve voor de vermaning, opdat zij behoed
zullen worden.
70. Laat degenen die hun geloof tot een spel en
tijdverdrijf hebben gemaakt en wie het wereldse leven heeft bedrogen, met rust.
En waarschuw hiermee, opdat een ziel niet moge worden overgeleverd voor hetgeen
zij heeft gedaan. Zij zal naast Allah geen helper of bemiddelaar hebben. En
indien zij (zelfs) alles als losprijs zou aanbieden, zal deze van haar niet
worden aanvaard. Dezen zijn het, die zijn overgeleverd voor hetgeen zij
verdienden. Zij zullen een drank van kokend water en een smartelijke straf
ontvangen, omdat zij verwerpen.
71. Zeg: "Zullen wij naast Allah datgene
aanroepen wat ons noch bevoordelen noch schaden kan, dan worden wij, nadat
Allah ons heeft geleid, van het rechte pad verwijderd, zoals iemand die de
bozen hebben neergeveld op de aarde in een toestand van verbijstering en die
metgezellen heeft die hem tot de weg roepen, zeggende: 'Kom tot ons'?"
Zeg: "De leiding van Allah is voorzeker de enige leiding en het is ons
bevolen ons aan de Heer der Werelden te onderwerpen."
72. En: "Onderhoudt het gebed en vreest Hem,
tot Wie gij zult worden verzameld."
73. En Hij is het, Die de hemelen en de aarde in
werkelijkheid schiep. En de dag, waarop Hij zegt: "Wees", wordt het.
Zijn woord is werkelijkheid; en aan Hem behoort het koninkrijk op de Dag waarop
de bazuin zal worden geblazen. De Kenner v an het onzichtbare en het zichtbare.
Hij is de Alwijze, de Al- kennende.
74. Toen Abraham tot zijn vader Azar zeide:
"Neemt gij afgoden tot Goden? Ik zie u en uw volk in duidelijke
dwaling."
75. Zo toonden Wij Abraham het koninkrijk der
hemelen en der aarde, opdat hij tot de vastgelovenden zou behoren.
76. En toen de nacht over hem kwam, zag hij een
ster. Hij zeide: "Dit is mijn Heer." Maar toen zij onderging, zeide
hij: "Ik heb de dingen, die ondergaan niet lief."
77. En toen hij de maan zag glanzen, zeide hij:
"Dit is mijn Heer." Maar toen zij onderging zeide hij: "Had mijn
Heer mij niet geleid dan zou ik zeker tot het dwalende volk behoren."
78. En toen hij de zon zag stralen zeide hij:
"Dit is mijn Heer. Dit is de grootste" Maar toen zij onderging, zeide
hij: "O, mijn volk, ik heb niets uitstaande met uw afgoden."
79. "Ik heb mijn aangezicht oprecht gewend tot
Hem, Die de hemelen en de aarde schiep en ik behoor niet tot de
afgodendienaren."
80. En zijn volk redetwistte met hem. Hij zeide:
"Redetwist gij met mij omtrent Allah, terwijl Hij mij recht heeft geleid?
En ik vrees hetgeen gij met Hem vereenzelvigt niet, tenzij mijn Heer iets
wenst. Mijn Heer omvat alle dingen in Zijn kennis. Wilt gij er dan geen lering
uit trekken?"
81. "En hoe kan ik uw afgoden vrezen, terwijl
gij zelf uw afgoderij niet vreest waarvoor Allah u geen gezag heeft
nedergezonden? Wie van de twee partijen is dan veiliger, als gij dat
weet?"
82. Zij die geloven en hun geloof niet met
onrechtvaardigheid vermengen - dezen zijn het, die vrede zullen hebben want zij
zijn recht geleid.
83. En dit is onze bewijsgrond die Wij Abraham tegen
zijn volk gaven. Wij verheffen graadsgewijze, wie Wij willen. Voorzeker, Uw
Heer is Alwijs, Alwetend.
84. En Wij gaven hem Izaäk en Jacob; Wij leidden elk
hunner en voordien leidden Wij Noach en van zijn afstammelingen: David, Salomo,
Job, Jozef, Mozes en Aäron. Zo belonen Wij de goeden.
85. En Zacharia, Johannes, Jezus en Elias. Elk
hunner behoorde tot de deugdzamen.
86. En Ismaël, Elisa, Jonas en Lot; elk hunner
verhieven Wij boven de volkeren.
87. En van hun vaderen en hun kinderen en hun
broederen verkozen Wij enigen en leidden hen op het rechte pad.
88. Dit is de leiding van Allah, Hij leidt daarmede
van Zijn dienaren, wie Hij wil. En, indien zij iets naast Hem hadden aanbeden,
zou voorzeker al hetgeen zij plachten te doen, verloren zijn gegaan.
89. Dezen zijn het, wie Wij het Boek en de
heerschappij en het profetenambt gaven. Maar nu dezen er ondankbaar voor zijn,
hebben Wij deze aan een volk toevertrouwd dat er niet ondankbaar voor zal zijn.
90. Dezen zijn het, die Allah juist heeft geleid;
volgt daarom hun leiding. Zeg: "Ik vraag u er geen beloning voor. Dit is
niets dan een vermaning aan alle volkeren."
91. En zij schatten de juiste waarde van Allah niet
wanneer zij zeggen: "Allah heeft aan niemand iets geopenbaard." Zeg:
"Wie openbaarde het Boek dat Mozes bracht als licht en leiding voor de
mensen - dat gij op papieren schrijft, en bekend maakt, terwijl gij toch veel
verbergt en (waardoor) aan u is onderwezen, hetgeen gij noch uw vaderen
wisten?" - Zeg: "Allah". Laat hen dan met rust om zich met hun
ledig spel te vermaken.
92. En dit Boek vol zegeningen, hebben Wij
geopenbaard, vervullende, hetgeen er aan voorafging, opdat gij de moeder der
steden (Mekka) en wat er omheen is zoudt waarschuwen. En degenen die in het
Hiernamaals geloven, geloven er in en zij waken over hun gebed.
93. En wie is onrechtvaardiger dan hij die een
leugen over Allah uitdenkt of zegt: "Het is mij geopenbaard," terwijl
hem niets is geopenbaard en die zegt: "Ik zal iets nederzenden dat gelijk
is aan hetgeen Allah heeft nedergezonden?" O, kondet gij het waarnemen,
wanneer de onrechtvaardigen in doodsstrijd zijn en de engelen hun handen
uitstrekken, (zeggende): "Geeft uw zielen op. Deze dag zal u de straf der
schande worden toegekend, voor hetgeen gij ten onrechte tegen Allah zeidet en
omdat gij u hoogmoedig van Zijn tekenen afwenddet.
94. Nu zijt gij één voor één tot Ons gekomen zoals
Wij u eerst schiepen en gij hebt, hetgeen Wij u schonken achter u gelaten en
Wij zien de bemiddelaren, waarvan gij beweerdet dat zij deelgenoten waren in uw
zaken, niet bij u. Voorzeker is nu (de band) tussen u afgesneden en hetgeen gij
placht te beweren is verloren gegaan.
95. Voorwaar, het is Allah die de graankorrel en de
dadelpit doet uitspruiten. Hij brengt de levenden uit de doden voort en is de
Voortbrenger van doden uit de levenden. Dat is Allah, waarheen wordt gij dan
afgewend?
96. Hij doet de dag aanbreken en Hij heeft de nacht
voor rust ingesteld en de zon en de maan voor het uitrekenen (der
jaargetijden). Dat is de ordening van de Almachtige, de Alwetende.
97. Hij is het, Die de sterren voor u heeft gemaakt,
opdat gij daardoor de juiste richting in de duisternissen van het land en van
de zee moogt volgen. Wij hebben de tekenen uitgelegd aan een volk, dat kennis
bezit.
98. En Hij is het, Die u van uit één ziel heeft
voortgebracht en er is een verblijfplaats en een bewaarplaats voor u. Wij hebben
de tekenen verklaard aan een volk dat begrijpt.
99. En Hij is het, Die water uit de wolken
nederzendt en daardoor elke soort van groei voortbrengt. En evenzo brengen Wij
daarmee groen, waarvan Wij korenaren voortbrengen. En er komen uit de scheden
van de dadelpalm laaghangende trossen. En Wij (brengen er) wijngaarden en de
olijf en de granaatappel (mee voort) van gelijke en ongelijke soort. Kijkt naar
het fruit ervan, wanneer het vrucht zet en naar het rijpen daarvan. Hierin zijn
voorzeker tekenen voor een volk dat (wil) geloven.
100. En zij houden de djinn voor deelgenoten van
Allah ofschoon Hij dezen schiep; en zij dichten Hem, zonder kennis, zonen en
dochters toe. Heilig is Hij en verheven boven hetgeen zij Hem toeschrijven.
|