101 - 150
101. Wondere Schepper der hemelen en der aarde. Hoe
kan Hij een zoon hebben, wanneer Hij geen gemalin heeft? Hij heeft alles
geschapen; en Hij is de Kenner van alle dingen.
102. Zo is Allah, uw Heer. Er is geen God naast Hem,
(Hij is) de Schepper aller dingen, aanbidt Hem Want Hij is de Voogd over alles.
103. Ogen kunnen Hem niet bereiken; maar Hij bereikt
de ogen. Want Hij is de Ontastbare, de Alwetende.
104. "Er zijn inderdaad bewijzen van uw Heer
tot u gekomen, wie dus ziet het is voor hemzelf en wie blind wordt het is tegen
hemzelf. En ik ben geen bewaker over u."
105. En zo zetten Wij de tekenen uiteen, zodat zij
zeggen: "Gij hebt het geleerd (van iemand)", en opdat Wij het aan een
volk dat kennis heeft, mogen duidelijk maken.
106. Volg, hetgeen u van uw Heer is geopenbaard: er
is geen God naast Hem; en wend u van de afgodendienaren af.
107. En als Allah had gewild, zouden zij geen goden
hebben opgericht. Wij hebben u (de Profeet) geen bewaker over hen gemaakt, noch
zijt gij voogd over hen.
108. En scheldt degenen, die zij naast Allah aanroepen
niet uit, anders zullen zij uit nijd in hun onwetendheid Allah uitschelden. Zo
hebben Wij voor elk volk hun daden schoon doen schijnen. Dan zullen zij tot hun
Heer terugkeren en Hij zal hen inlichten over hetgeen zij plachten te doen.
109. En zij zweren hun sterkste eden bij Allah, dat,
indien er een teken tot hen zou komen, zij er gewis in zouden geloven. Zeg:
"Voorzeker, de tekenen zijn bij Allah." En wat weet gij: Wanneer de
tekenen komen, zullen zij stellig niet geloven.
110. En Wij zullen hun hart en ogen in verwarring
brengen, omdat zij er voor de eerste keer niet in geloofden en Wij zullen hen
in hun overtreding blindelings laten dwalen.
111. En zelfs al zonden Wij engelen tot hen neder en
al spraken de doden tot hen en Wij verzamelden voor hen alle dingen van
aangezicht tot aangezicht, zij zouden er niet in geloven, tenzij Allah dit
wilde. Maar de meesten hunner gedragen zich onwetend.
112. Op dezelfde wijze hebben Wij een vijand voor
elke profeet gemaakt, bozen van onder de mensen en de djinn. Zij fluisteren
elkander vergulde woorden in om te bedriegen - en als uw Heer had gewild,
zouden zij het niet hebben gedaan; laat hen daarom met rust met hetgeen zij
verzinnen.
113. En opdat de harten dergenen die niet in het
Hiernamaals geloven er zich toe neigen en zij er tevreden mee mogen zijn en dat
zij mogen verdienen hetgeen zij willen verdienen.
114. Zal ik als rechter iemand anders zoeken dan
Allah, terwijl Hij het is, Die u het Boek heeft nedergezonden dat uitvoerig is
verklaard? En degenen, wie Wij het Boek gaven weten dat het van uw Heer is
nedergezonden met de waarheid; behoort daarom niet tot degenen die twijfelen.
115. En het woord van uw Heer is in waarheid en
rechtvaardigheid vervuld. Niemand kan Zijn woorden veranderen; Hij is de
Alhorende, de Alwetende.
116. En als gij het merendeel dergenen die op aarde
zijn, volgt, zullen zij u van Allah's weg doen afdwalen. Zij volgen slechts
vermoedens en zij doen niets dan gissen.
117. Voorzeker, uw Heer weet het beste wie van Zijn
weg afdwaalt en Hij kent degenen, die recht geleid zijn.
118. Eet daarom van hetgeen waarover de naam van
Allah is uitgesproken als gij in Zijn tekenen gelooft.
119. En welke reden hebt gij, dat gij niet van
datgene zoudt eten, waarover de naam van Allah is uitgesproken, terwijl Hij u
reeds heeft uitgelegd wat Hij u heeft verboden, - met uitzondering van datgene
waartoe gij gedwongen zijt. En voorzeker, velen misleiden door hun boze
neigingen zonder kennis. Waarlijk, uw Heer kent de overtreders het beste.
120. En schuwt openlijke, alsmede geheime zonden.
Gewis, degenen die zonden begaan, zal voor hetgeen zij doen, worden vergolden.
121. En eet niet van hetgeen, waarover de naam van
Allah niet is uitgesproken, want dat is zeker ongehoorzaamheid. En de bozen
sporen hun vrienden aan opdat zij met u mogen redetwisten. Als gij hen
gehoorzaamt zult gij inderdaad afgodendienaren zijn.
122. Is hij, die dood was en wie Wij het leven gaven
en voor wie Wij een licht maakten waardoor hij onder de mensen wandelt, gelijk
aan hem, wiens toestand zodanig is dat hij in de duisternissen verblijft
waaruit hij niet kan wegkomen? Zo werd voor de ongelovigen schoonschijnend
gemaakt hetgeen zij deden.
123. En zo hebben Wij in elke stad de groten tot
haar schuldigen gemaakt zodat zij er in samenspannen en zij smeden slechts
tegen hun eigen ziel, maar zij bemerken het niet.
124. En wanneer er tot hen een teken komt, zeggen
zij: "Wij zullen niet geloven voordat ons hetzelfde is gegeven als hetgeen
Allah's boodschappers is gegeven." Allah weet het beste waar Zijn
boodschapte plaatsen. Vernedering bij Allah en een strenge straf zal de
overtreders voorzeker treffen, wegens hetgeen zij beramen.
125. Wie Allah ook wenst te leiden, Hij verruimt zijn
hart voor de Islam en wie Hij wenst te laten dwalen, zijn hart maakt Hij eng en
gesloten alsof hij een hoogte aan het beklimmen was. Zo legt Allah degenen die
niet geloven, onreinheid op.
126. En dit is het rechtleidende pad van uw Heer.
Wij hebben de tekenen inderdaad verduidelijkt voor een volk dat er lering uit
wil trekken.
127. Voor hen is het Huis van Vrede (het Paradijs)
bij hun Heer en Hij is hun Vriend, wegens hetgeen zij doen.
128. De Dag, waarop Hij hen allen tezamen zal
verzamelen, (zal Hij zeggen): "O, gezelschap van djinn, gij hebt een grote
hoeveelheid mensen tot u getrokken." En hun vrienden onder de mensen
zullen zeggen: "Onze Heer, wij hebben van elkander geprofiteerd, maar nu
hebben wij de termijn welke Gij voor ons hebt vastgesteld bereikt." Hij
zal zeggen: "Het Vuur is uw tehuis waarin gij zult vertoeven, behalve wat
Allah moge behagen." Voorzeker, uw Heer is Alwijs, Alwetend.
129. En op dezelfde wijze maken Wij sommigen der
onrechtvaardigen tot vrienden voor de anderen, voor hetgeen zij verdienen.
130. O, gezelschap van djinn en mensen. Kwamen er
niet uit uw midden boodschappers tot u die u Mijn tekenen verhaalden en die u
voor de ontmoeting van deze Dag waarschuwden? Zij zullen zeggen: "Wij
getuigen tegen onszelven." Het wereldse leven bedroog hen. En zij zullen
tegen zichzelf getuigen, dat zij ongelovigen waren.
131. Dit komt, omdat uw Heer de steden niet
onrechtvaardig wilde vernietigen, terwijl de mensen er van onbewust waren.
132. En er zijn voor allen graden overeenkomstig
hetgeen zij doen en uw Heer is niet onopmerkzaam jegens hetgeen zij doen.
133. En uw Heer is Onafhankelijk, Barmhartig. En als
Hij het wil, kan Hij u wegnemen en u doen opvolgen wie Hij wil, zoals Hij u uit
het nageslacht van andere mensen deed ontstaan.
134. Hetgeen u is beloofd, zal voorzeker geschieden
en gij kunt het niet voorkomen.
135. Zeg: "O mijn volk, handel naar uw
vermogen, ik handel ook. Gij zult weldra weten voor wie de uiteindelijke
beloning van het tehuis zal zijn." Waarlijk de onrechtvaardigen slagen
nooit.
136. En zij hebben Allah een deel van de oogsten en
van het vee aangewezen, dat Hij heeft voortgebracht en zij zeggen: "Dit is
voor Allah en dit is voor onze goden," zoals zij het zich denken. Maar
hetgeen voor hun afgoden is, bereikt Allah niet, terwijl hetgeen voor Allah is,
hun afgoden wel bereikt. Slecht is hetgeen zij oordelen.
137. Op dezelfde manier hebben voor velen der
afgodendienaren hun afgoden het doden hunner kinderen schoonschijnend gemaakt,
opdat zij hen mogen vernietigen en verwarring in hun godsdienst doen ontstaan.
En als Allah het wilde, zouden zij dit niet hebben gedaan, laat hen daarom met
rust met hetgeen zij verzinnen.
138. Zij zeggen: "Dit en dat vee en die en die
oogsten zijn verboden, niemand zal er van eten, dan wie het ons belieft" -
alzo beweren zij - en er is vee, welks ruggen verboden zijn en er is vee,
waarover zij de naam van Allah niet uitspreken en zij bedenken een leugen over
Hem. Hij zal hen weldra vergelden, hetgeen zij verzinnen.
139. En zij zeggen: "Hetgeen in de baarmoeders
van dit en dat vee is, is uitsluitend voor onze mannen en is onze vrouwen
verboden, maar als het dood geboren wordt hebben zij allen er deel aan."
Hij zal hen naar hun bewering belonen. Voorzeker, Hij is Alwijs, Alwetend.
140. Zij, die hun kinderen door gebrek aan kennis
uit domheid doden en hetgeen, waarvan Allah hen heeft voorzien, onwettig maken,
een leugen over Allah smedende, zijn inderdaad afgedwaald - noch kunnen zij
recht geleid worden.
141. Hij is het, Die tuinen doet ontstaan, wel of
niet gestut en de dadelpalm en de korenvelden, waarvan de vruchten van
verschillende soorten zijn en de olijf en de granaatappel van gelijke en
ongelijke soort. Eet de vruchten ervan wanneer zij vruchten dragen, maar betaalt
op de dag van de oogst, wat Hem verschuldigd is en verkwist het niet.
Voorzeker, Allah heeft de verkwisters niet lief.
142. En Hij schiep onder het vee lastvee en
slachtvee. Eet van hetgeen Allah u heeft voorzien en volgt de voetstappen van
Satan niet. Voorzeker, hij is een openlijke vijand voor u.
143. Acht, in paren: Twee van de schapen en twee van
de geiten. Zeg: "Zijn het de twee mannelijke dieren, die Hij heeft
verboden, of de twee vrouwelijke dieren, ofwel, hetgeen de baarmoeders der twee
vrouwelijke dieren bevatten? Onderricht mij met zekerheid, indien gij
waarachtig zijt."
144. En twee der kamelen en twee der runderen. Zeg:
"Zijn het de twee mannelijke dieren die Hij heeft verboden of de twee
vrouwelijke dieren ofwel, hetgeen de baarmoeders der twee vrouwelijke dieren
bevatten? Waart gij aanwezig toen Allah u dit oplegde? Wie is dan
onrechtvaardiger dan hij die een leugen over Allah bedenkt om de mensen zonder
kennis te doen dwalen?" Voorzeker, Allah leidt het onrechtvaardige volk
niet.
145. Zeg: "Ik vind in hetgeen mij is
geopenbaard niets, dat een eter is verboden te eten, met uitzondering van het
gestorvene of vloeiend bloed of varkensvlees, want dit alles is onrein - of, wat
in overtreding is, waarover een andere naam dan Allah's is aangeroepen. Maar
wie door noodzaak wordt gedreven en niet begerig is noch de grens overschrijdt:
uw Heer is dan voorzeker Vergevensgezind, Genadevol.
146. Wij verboden de Joden alle dieren die klauwen
hebben en Wij verboden hun het vet van runderen, schapen en geiten, anders dan
wat hun ruggen of hun ingewanden dragen of hetgeen met een been is gemengd. Dit
is de vergelding, welke Wij hun voor hun opstandigheid gaven. En Wij zijn
voorzeker Waarachtig.
147. En indien zij u verloochenen zeg: "Uw Heer
is de Heer der alomvattende Barmhartigheid doch Zijn straf zal van het
schuldige volk niet worden afgewend."
148. Zij die afgoderij bedrijven, zullen zeggen:
"Als Allah het had gewild hadden wij noch onze vaderen afgoderij bedreven,
noch hadden wij iets onwettig verklaard." Op dezelfde wijze loochenden ook
zij die vóór hen waren, totdat zij Onze straf ondergingen. Zeg: "Hebt gij
enige kennis? Toont het ons dan. Gij volgt niets dan vermoedens en gij doet
niets dan liegen."
149. Zeg: "Van Allah is het afdoende bewijs.
Als Hij had gewild zou Hij u zeker allen hebben geleid."
150. Zeg: "Brengt uw getuigen die getuigenis
willen afleggen, dat Allah dit heeft verboden.'' Als zij getuigen, getuig niet
met hen, noch volg de boze neigingen van degenen die Onze tekenen verloochenen
en van degenen, die niet in het Hiernamaals geloven en die medegoden aan hun
Heer toeschrijven.
|